25 februari 2013

Nieuwe topnotering voor N-VA, bodemnotering voor Vlaams Belang (Hoegin)

Vrijdag publiceerde de krant La Libre Belgique, in samenwerking met de RTBf, de resultaten van haar driemaandelijkse politieke barometer. Aan Vlaamse zijde kreeg vooral de nieuwe topnotering van de N-VA veel aandacht. De aanhang van die partij zou (in procenten) even groot zijn als die van de drie Vlaamse federale regeringspartijen samen. In het kamp van de verliezers vinden we CD&V, en vooral Vlaams Belang met een nieuwe bodemnotering.

Wie herinnert zich nog de vorige peiling van La Libre Belgique? «Premier avertissement pour la N-VA» kopte de krant toen, want de partij ging markant achteruit tegenover de vorige peiling. (De oplettende lezer zal in het figuurtje hiernaast ongetwijfeld opmerken dat het wel al de tweede keer was dat de N-VA een relatieve duik nam in de peilingen van La Libre Belgique, maar soit…) De krant had echter meteen ook een verklaring voor de achteruitgang van de N-VA klaar, al hield ze natuurlijk wel nog een slag om de arm («La tendance se doit d'être confirmée […]»):
Faut-il y voir un élément de déception de certains électeurs de Bart De Wever? La tendance se doit d'être confirmée mais l'homme fort de la N-VA n'a toujours pas bouclé sa majorité communale à Anvers et sa marche “triomphante” vers l'hôtel de ville a marqué les esprits. Peut-être négativement dans le chef de certains de ses supporters…
Te vroeg victorie gekraaid? Zoals de krant zelf opmerkt, deze peiling werd afgenomen vlak voor de laatste rel in Antwerpen, dat wil zeggen, die met Liesbeth Homans in de hoofdrol omdat ze besloten had dat seropositieve «sans-papiers» voortaan niet meer zomaar automatisch elke maand 800 euro uitgekeerd krijgen om AIDS-remmers te kopen. Waarbij opgemerkt moet worden dat het in het huidige politiek-mediatieke klimaat noodzakelijk is precies te vermelden over welke N-VA-rel het gaat, want de stormlopen van verontwaardiging door de vele zelfverklaarde gewetens van Vlaanderen, niet zelden woonachtig te Gent, volgen mekaar in sneltempo op.

Hiermee hebben meteen ook al de verklaring gegeven voor waarom de N-VA opnieuw zo'n hoge toppen scheert: de partij blijft nadrukkelijk in het midden van de aandacht staan. Het migratiedebat, waar bovenstaande rel een deel van uitmaakte, speelt zich vooral af op de as N-VAsp.a. Het communautaire op de as N-VACD&V. En het socio-economische op de as N-VAPS. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat wanneer de kiezer gevraagd wordt op welke partij hij vandaag zou stemmen moesten er verkiezingen zijn, de naam van de N-VA hem als eerste te binnen schiet, zeker als hij niet bepaald een hoge pet op heeft van wat tegenwoordig nog moet doorgaan voor een «federale regering». En dat in die mate zelfs dat ook een niet onbelangrijk aandeel Walen en Franstaligen gevraagd naar hun partijvoorkeur het bestaan op automatische piloot «N-VA» te antwoorden.

Zo bekeken lijkt de peiling van La Libre Belgique dan ook te suggereren dat de N-VA voorlopig de veldslagen blijft winnen, vermoedelijk zelfs op alle drie de assen samen. Wat migratie betreft valt bijvoorbeeld op dat sp.a en Groen hun kiezers weliswaar behouden, maar dat Vlaams Belang verder leeggezogen wordt ten voordele van de N-VA. Die laatste partij werpt zich de laatste tijd op Antwerps-gemeentelijk niveau immers op als dé migratiesceptische partij. Zolang het Vlaams Belang door de media consequent uit beeld gehouden wordt zal aan die situatie weinig veranderen. En daarom ook dat we hierboven schreven dat het migratiedebat zich op de as N-VA–sp.a afspeelt, en dus niet Vlaams Belang–sp.a. Op de communautaire as kondigde partijvoorzitter Wouter Beke van de CD&V op zijn nieuwjaarsreceptie aan dat wat hem betreft er in 2014 geen nieuwe staatshervorming zal komen, terwijl de N-VA net zwaar inzet op confederalisme. Op deze as kan de partij van twee walletjes eten, en vermoedelijk zowel kiezers vanuit de CD&V als het Vlaams Belang aantrekken. Wat het socio-economische tot slot betreft houden sp.a en Groen hun kiezers vast, maar maakt de CD&V de laatste weken een slechte beurt omwille van wat we kort als «ACW-gate» zouden willen omschrijven.

Hiermee hebben we de zaken natuurlijk sterk vereenvoudigd, maar zolang peilers zelf niet onderzoeken waarom respondenten hun partijvoorkeur wijzigen – zoals bijvoorbeeld De Stemmenkampioen wél deed – blijft het gissen naar wat er werkelijk onder de oppervlakte beweegt bij het Vlaamse electoraat. En met als gevolg dat een krant als La Libre Belgique in haar analyse al eens pijnlijke flaters slaat, zoals bijvoorbeeld laatst in november.

Maar kijken we even verder naar de individuele resultaten van de andere Vlaamse partijen. Zo bijvoorbeeld de CD&V, die dus een duik naar beneden maakt. In De Zevende Dag liet partijvoorzitter Wouter Beke wel optekenen dat hij niet gelooft in peilingen, maar de vraag is toch maar of hij buiten het zicht van de camera's even zeker is van zijn stuk. Een partij die een beetje in hetzelfde schuitje zit is de Open Vld, met dit verschil dat de partij nog steeds in een neerwaartse trend zit, ondanks de wissel aan de top. Dan staat de sp.a er beter voor, want die partij lijkt aan een voorzichtig herstel begonnen.

Een partij die het absoluut niet goed doet in deze peiling is het Vlaams Belang. Met amper nog 6,8% zakt de partij dieper weg dan ooit, en komt in de gevarenzone van de kiesdrempel. Drie maanden geleden scoorde de partij bij dezelfde peiler nog boven de tien procent. Groen zet niet bepaald een spetterend resultaat neer in deze peiling, maar springt wel voorbij Vlaams Belang. Dat is bij die partij misschien al reden genoeg om tevreden te zijn, maar feit is dat het de partij maar niet schijnt te lukken kiezers van buiten haar eigen, stabiele kerngroep aan te spreken. LDD en PVDA tot slot raken ook in deze peilingen niet verder dan ergens halverwege de kiesdrempel.

Over naar een simulatie voor de zetelverdeling in het Vlaams Parlement. Dit levert opnieuw het gekende beeld op van een door de N-VA sterk gedomineerd parlement, met deze keer 53 van de 124 zetels. (Merk overigens op dat de simulatie die prof. Herman Matthijs ondertussen uitvoerde in opdracht van Actua-TV ongeveer dezelfde cijfers oplevert.) Het meest interessante beeld dat deze simulatie oplevert is misschien nog wel dat van een Vlaams Parlement waar de zogenaamde V- en B-partijen mekaar in evenwicht houden (61 zetels tegenover 62 om precies te zijn), met de UF op de wip. Zonder de N-VA een meerderheidsregering op de been brengen wordt dus een onmogelijke opgave, of het zou één moeten zijn die noch stabiel noch Vlaams zal kunnen zijn.

Werpen we tot slot nog een blik op de resultaten van de Franstalige partijen. De PS blijft verder achteruitgaan, deze keer slechts op een haar verwijderd van de psychologische grens van de dertig procent. De MR zit dan weer in een duidelijk stijgende trend, en evenaart opnieuw de resultaten van de laatste federale verkiezingen. CdH en Ecolo spelen voor het eerst in meer dan een jaar nog eens haasje-over, zodat Ecolo in deze peiling net vóór cdH eindigde. Statistisch gezien zijn de partijen echter even groot. Bij de kleinere Franstalige partijen merken we op dat de PTB opnieuw net onder de kiesdrempel duikt.

Bijlage: Overzicht van alle peilingen in Vlaanderen sedert 2004 en Wallonië sedert 2006 (PDF).

Labels: , , , ,

Read more...

18 februari 2013

Dichters zijn goede prozaïsten (vpmc)


Wie ertegen opziet om de grote klassieke dichters te lezen –misschien omdat hij weet wat tegenwoordig allemaal dichtkunst heet– die wil misschien toch eens een stukje klassiek proza lezen.
In dat geval staat hem een truc ter beschikking die veel tijd zal besparen, en hem toelaten om ook zonder ze gelezen te hebben een aantal belangrijke poëten op te noemen.
De truc is eenvoudig: al aan een kort stukje proza herken je de goede dichter. Zo'n man schrijft concreet en verliest zich niet in algemeenheden. Filosofietjes of diepzinnigheden zal hij niet opdissen, en fijngevoelige droefgeestigheden nog minder. Die dingen laat de goede dichter over aan dilettanten en minder begaafde vakbroeders.

In het jongste deel van het Verzameld Werk van Alexandr Poesjkin, uitgegeven bij Papieren Tijger en vertaald door Hans Boland, blijkt dit alweer. Dit zevende van negen delen bevat “Literair Proza” en dus lezen we Schoppenvrouw, De Russische Afrikaan, De Kapiteinsdochter, Egyptische Nachten en nog meer. Maar Boland heeft ook veel fragmenten vertaald: aanzetten van romans of verhalen die Poesjkin al na enkele pagina’s weer vergat en nooit heeft afgewerkt. Die fragmenten zijn bijzonder charmant. Soms maar een halve bladzijde lang, soms vier of vijf bladzijden, soms met een titel en soms zonder.

De gasten arriveerden op de datsja” behoort tot de titelloze soort. Poesjkin vertelt over een zomers feest op een eilandje in de Neva. In de datsja zitten de vrouwen op sofa’s in een kring, met rond hen de mannen die converseren en naar Franse gravures kijken of whist spelen. Over die Franse gravures had u misschien wel meer willen vernemen, maar Poesjkin is ons te snel af:

Twee mannen zaten op het balkon. De ene, een reizende Spanjaard, genoot met volle teugen van de verrukkelijke noordelijke nacht. Zijn ogen verzaadden zich aan het panorama van de heldere blanke hemel, de majestueuze, geheimzinnig glanzende Neva en de silhouetten van de omringende datsja’s in het transparante donker.
‘Wat is de noordelijke nacht toch mooi,’ zei hij ten slotte. ‘Ook onder de hemel van mijn vaderland moet een mens hier wel heimwee naar krijgen.’
‘Een van onze dichters,’ antwoordde de ander, ‘heeft er de beeldspraak voor gebruikt van een witblonde schoonheid, maar ik moet zeggen dat een tedere, donkerhuidige Spaanse of Italiaanse met zwarte ogen en een zuidelijk temperament meer op mijn verbeelding werkt. Wie er aantrekkelijker is, la brune of la blonde, zal altijd wel een punt van discussie blijven. À propos, weet u wat een buitenlandse vrouw mij ooit heeft gezegd over de strenge, zuivere Petersburgse zeden? Volgens haar waren de winters te koud en onze zomers te licht voor amoureuze avontuurtjes.’

Zo gaan de beide heren nog even door, maar de dichter komt tussenbeide en neemt zijn lezer in bescherming: “Het gesprek nam een minder oorbare wending”.

Labels: , , , ,

Read more...

15 februari 2013

66 gedeeld door 7 is 9,4 (vpmc)


In Le Soir vandaag staat een belangwekkend artikel, een "vrije tribune" ondertekend door een aantal prominenten.
De goed bedoelde verhalen die wij bij ons soms lezen en horen, over de dramatische achteruitgang van de kennis van het Frans in Vlaanderen, met tegelijk de spectaculaire toename van de kennis van het Nederlands in Wallonië en Brussel worden hier fel op de proef gesteld.

Dit zijn de ondertekenaars:
Grégor Chapelle directeur général d’Actiris. Myriam Gérard secrétaire régionale de la CSC Bruxelles. Philippe Vandenabeele secrétaire régional de la CGLB Bruxelles. Philippe Van Parijs professeur d’éthique économique et sociale à l’UCL. Francine Werth présidente de la Chambre des classes moyennes en Région bruxelloise. Olivier Willocx administrateur délégué de Beci.


Ik neem aan dat een vertaling van het volledige artikel niet nodig is, en dus beperk ik mij tot de eerste zinnen, die ons al veel wijzer maken:

"De auteurs van deze tekst vragen zich af, of de Fédération Wallonie-Bruxelles het aantal werklozen in Brussel wenst terug te dringen of te vergroten. 

Volgens de cijfers van de Taalbarometer 2012 van de Europese Commissie, hebben 7% van de jonge Walen van 15 tot 24 voldoende Nederlands geleerd, en 30% voldoende Engels, om in die talen een gesprek te kunnen voeren. Voor de jonge Vlamingen zijn de overeenkomstige cijfers 66% voor het Frans en 81% voor het Engels."


Volgens de staartdeling dan, die wij nog kennen uit een vorig blog, staan er voor elke Franstalige die Nederlands kent, negen komma vier Vlamingen klaar die met hem een babbel in het Frans kunnen doen. In procenten gesproken, want in werkelijkheid zijn het er meer, omdat er meer Vlamingen zijn dan Franstaligen, maar hier ga ik naar goede Belgische gewoonte uit van de pariteit.


Labels: , , , , , ,

Read more...

Jos De Man over de twijfelachtige toekomst van de democratie


 

Wanneer een grijze wijze man het woord neemt, kunnen we beter luisteren. Jos De Man heeft het allemaal meegemaakt, een oud-linkse die het als advocaat en journalist helemaal kon waarmaken. Anders dan zovelen die vandaag rechtse standpunten innemen, heeft hij daarover geen complexen, want hij heeft ook links zijn sporen ruimschoots verdiend, en links weet dat. Daarom zwijgt het zijn nieuwste boek dood: ondanks de rijke inhoud en hoge kwaliteit is elk werk van een ex-linkse (en op sommige punten trouwens nog altijd linkse) moeilijk van antwoord te dienen.

 

EU-parlement

In zijn boek Van burger tot onderdaan. Het  failliet van de democratie (ASP, Brussel 2012, 343 pp.) stelt meester De Man dat België en Europa ver gevorderd zijn op de weg van democratie naar despotisme. Dat geldt voor verschillende geledingen van de Europese bureaucratie, bv.: “Het Straatburgse Hof heeft zich boven wetten en verdragen verheven. Het beveelt voorlopige maatregelen, terwijl het daartoe geen bevoegdheid heeft. (…) Het is pure machtsoverschrijding.” (p.155)

Terwijl de instellingen minder democratisch worden, is ook de omzeiling van bestaande democratische instellingen een manier om de democratie buiten spel te zetten: “Een ander aspect van postdemocratisch bewind is de onstuitbare groei van de bureaucratie. Ambtenaren laten een lawine van reglementen en decreten los op de nietsvermoedende burger. Zo wordt de wetgevende bevoegdheid van parlementen omzeild. De Europese Unie is in dit opzicht de wereldkampioen.” (p.56)

Het nationale parlement heeft nog weinig te zeggen, het is allesbehalve soeverein bevoegd voor de nationale wetgeving, bv.: “De voormalige bondspresident Roman Herzog vroeg zich in 2007 af of zijn land nog een parlementaire democratie was. 84% van alle Duitse wetgeving stamt uit Brussel, zo merkte hij op.” (p.86) Dat zou nog gaan als er op Europees niveau een parlement voor de wetgeving bevoegd was, maar dat is slechts zeer gedeeltelijk het geval.

De nationale parlementaire instellingen met een zekere democratische legitimiteit staan steeds meer bevoegdheden af aan het Europese pseudoparlement en aan de Commissie die de echt wetgevende bevoegdheden heeft.  De pas afgetreden Tsjechische president Vaclav Klaus trok van leer tegen “het geloof dat men de traditionele Europese waarden kan behoeden terwijl men de instellingen afschaft die deze waarden hebben mogelijk gemaakt.” (p.100)  

Net toen de EU van het Nobelcomité de vredesprijs kreeg, haalde De Man de mythe van de EU als vredestichtster onderuit: “De bewering dat de Europese Gemeenschap, later Europese Unie, de vrede onder haar lidstaten heeft bewaard, is ongegrond. (…) De slogan ‘nooit meer oorlog’ is overigens geen hinderpaal wanneer men het wapengekletter uitvoert naar Afghanistan, of wanneer de Libische bevolking op aandringen van Nicolas Sarkozy en zijn adviseur, de alomtegenwoordige dandy Bernard-Henri Lévy, moet gebombardeerd worden om de Libische bevolking te beschermen.” (p.102)

 

Tijdens het debat op de Boekenbeurs hield oud-Europarlementslid Dirk Sterckx tegen De Man vol dat het EU-parlement wél democratisch is. Tja, er zijn wel elementen van de democratie in de Europese instellingen (het zou er nog aan ontbreken), en mensen als Guy Verhofstadt halen die dan aan om te bewijzen dat de EU wel degelijk democratisch is. Maar hetzelfde gold voor de Sovjet-Unie, dat heuse verkiezingen voor een heus parlement organiseerde. Sommige Oostbloklanden hadden zelfs een formeel multipartisme, met partijen “bevriend met de Communistische Partij”. Als de DDR formeel een democratie was, dan mag de EU er ook één heten, en omgekeerd.

                De economische crisis heeft het democratisch deficit nog eens in het licht gesteld en verergerd: “In Griekenland werd het laatste restje democratie opgeruimd toen premier Papandreou in november 2011 het referendum weer afblies dat hij zelf pas had aangekondigd. Pathetisch had hij geroepen dat de wil van het volk bindend was. Onder Europese druk slikte hij zijn woorden weer in om plaats te ruimen voor de bankier Papademos.” (p.110-111) Ook in Italië zette de EU haar niet-verkozen mannetje Mario Monti op de plaats van de verkozen premier Silvio Berlusconi.

                Sedert zij de uitslag van het Franse en Nederlandse referendum over de EU-grondwet genegeerd heeft, gaat de EU steeds openlijker tegen de democratie in. De crisis heeft de laatste schaamlapjes doen wegwaaien.

 

De crisis

Wanneer het over de oorzaak van de huidige crisis gaat, dansen onze economen en mediacraten om de hete brij heen. Niet zo Jos De Man: “De primaire oorzaak [van de crisis] was de ineenstorting van de huizenmarkt. Onder invloed van pressiegroepen van minderheden, in het bijzonder het uiteindelijk als malafide ontmaskerde Afro-Amerikaanse Acorn, hebben opeenvolgende Amerikaanse presidenten, van Carter tot George W. Bush, de hypotheekmaatschappijen en banken ertoe aangezet, en onder dreiging met sancties verplicht, leningen tegen gunstvoorwaarden te verstrekken aan lieden die geen enkele waarborg konden bieden.” (p.39)

Dit was de “’billijkheid’  bij het verlenen van kredieten door het opleggen van recordboetes en schadevergoedingen. Hier was echter geen sprake  van billijkheid, wel van doorgeschoten democratisering, en meerbepaald van een absurde invulling van het grondrecht op eigendom... De banken en hypotheekmaatschappijen waren niet vrij, ze werden gedwongen leningen te verstrekken aan insolvente personen.” (39).

Zodus, de beroepsmensen van de rassenrelaties hebben de economische crisis uitgelokt. Maar het is veel gemakkelijker om tegen het “kapitalisme” te fulmineren en in de oude socialistische zekerheden te blijven geloven, zoals de Occupy/Indignados-beweging doet. Onze media reppen dus met geen woord over de echte oorzaak en richten de schijnwerper liever op (inderdaad kwalijke) nevenverschijnselen als de megabonussen voor mislukte bankiers.

 

Democratie

 Europeanen genieten weinig beslissingsmacht, maar: “Bij deze weinig opbeurende analyse mag niet uit het oog worden verloren dat de democratie altijd een wankele constructie is geweest, met congenitale feilen. Zo is ze gegrondvest op de fictie dat zij zou voortvloeien uit het vrije debat tussen geïnformeerde burgers. Vele burgers zijn niet geïnformeerd.” (p.68)

Er bestaat echter een oplossing voor dit probleem: “In dit opzicht worden de voordelen van directe democratie duidelijk. Het invoeren van het referendum zou niet alleen het democratisch tekort, maar ook het informatiedeficit enigszins compenseren.” (p.69) Daarom is De Man ondanks alles democraat in hart en nieren: “Het referendum is de toetssteen van de democratie. Het is de pure uiting van de wil van het volk. De burgers beslissen wat er moet gebeuren en de regering voert uit.” (p.69)

Meermalen haalt de auteur het voorbeeld van de Zwitserse democratie aan. Hoe komt het dat Zwitserland samenblijft? “Wel, het heeft, behalve met hun tradities en hun eeuwenoud samenhorigheidsgevoel ook met hun staatsbestel te maken. Het is geschoeid op een leest van directe democratie, met referenda en een strikte toepassing van het subsidiariteitsbeginsel.” (p.69) Daarentegen: “De Europese Unie hanteert het omgekeerde model. De beslissingsmacht wordt opgezogen door het niet eens verkozen centraal gezag. Het volk heeft niets te willen en niets te mopperen.” (p.69-70)

De auteur baseert zich op Lee Harris: “Toch wil hij de idee – hij noemt ze zelf een ‘begoocheling’ – dat het volk zichzelf kan besturen, niet opgeven. Want de enige rem op de onstilbare machtshonger van de elite is hun vrees dat het volk er een keer zo grondig van baalt dat het de elite eruit gooit.” (p.67-68)

Hij gaat in tegen Hans Hermann Hoppe, die uit libertarische de democratie principieel verwerpt. Diens diagnose van de politieke problemen in een democratie is wel grotendeels juist: “Dat de leiders in een sociaaldemocratie rechten zonder plichten invoeren, heeft volgens Hoppe ook te maken met electorale berekening. Het lakse immigratiebeleid is een gevolg van deze mentaliteit.” (p.64)

Maar hij gelooft niet in Hoppe’s alternatief voor de democratie: “Hoppe is geen aanhanger van de democratie. Hij pleit voor een maatschappij van privaatrecht, waar geen privileges bestaan. In een democratie zijn die er uiteraard wel. Ze zijn niet met de persoon verbonden – iedereen is gelijk voor de wet – maar met de functie. (…) Niemand zou het recht hebben belastingen te heffen of rechtmatige eigenaars te onteigenen. Het is een idyllisch plaatje. Het libertaire bestel dat Hoppe voor ogen staat, is heel misschien denkbaar in een kleine besloten gemeenschap van gelijkgestemde individuen. Net zoals linkse utopieën die uitgaan van een ‘nieuwe mens’, geheel opgetrokken uit solidariteit, die dan gauw even ‘gemaakt’ zal worden, poneert Hoppe een niet-bestaand mensentype, dat de zeven hoofdzonden zou hebben afgeschaft. In de reële wereld moet men zich behelpen met de democratie, of wat ervan overblijft.” (p.65)

Libertariërs als Hoppe zijn de “marxisten van rechts” genoemd, in die zin dat zij van de goedheid van de menselijke natuur uitgaan. De Man gaat uit van de feilbaarheid van de mens, en hij houdt de democratie hoog als het minst slechte correctiesysteem.

 

Het postdemocratische regime

Onze democratieën waren al niet heel democratisch, ook niet toen zij hun tegenstanders “ondemocratisch” noemden, maar nu komen zij er steeds openlijker voor uit. Een typisch en trendsettend voorbeeld waren de regeringen van New Labour (1997-2010), rolmodel van onze paarse regeringen-Verhofstadt. En het gaat niet alleen om de toenmalige cultuur van de perceptie die de werkelijkheid moest doen vergeten, en die belichaamd werd in de spin doctors Alastair Campbell resp. Noël Slangen. De Man gelooft, net als de orthodoxe marxisten, niet in de New Labour-filosofie van de Derde Weg: “Bij een geldmarkt zonder grenzen horen politici zonder scrupules. Tony Blair is het prototype.” (p.54)

Die man, Blair, lijdt aan “delusions of honesty”, aldus Theodore Dalrymple. In False Dawn wijst filosoof John Gray op de contradictie in zijn missie, die in “gedereguleerde markt verzoenen met sociale cohesie” bestond. (p.55) Maar: “In de wereld van Blair, en van vele politici, bestaat de pers niet om kritisch te berichten over overheden en bedrijfsleiders, maar om door hen bespeeld te worden.” (p.56)

De Derde Weg leidde tot niets anders dan totale uitverkoop, ook in het buitenlands beleid: “En alweer ging hij verder dan Thatcher. Zij had in de Falklands haar eigen oorlog gevoerd. Blair voerde in Irak een Amerikaanse oorlog. Downing Street werd de echokamer van het Witte Huis.” (p.57)

New Labour belichaamde en verergerde een mentaliteit bij de jongeren, die tot uiting kwam toen daarna de Conservatief-Liberale regering aangetreden was, met de warenhuisrellen in de zomer van 2011. Hoppe drukt  barbarij en beschaving uit in termen van time preference, tijdsvoorkeur, en de plunderingen waren een uiting van een zeer verminderde tijdsvoorkeur. Omdat de hedendaagse consumptiemens altijd onmiddellijke bevrediging nastreeft, stelt Dalrymple deze diagnose: “De westerse mens is in feite een kind.” (p.62) De Man voegt eraan toe: “De herverdeling heeft bovendien een nadelig effect in de rangen van de productieve bevolking. Zij krijgen de indruk dat zij gestraft worden voor hun prestatie.” (62)

Hij is niet optimistisch voor de nabije toekomst: “De tendens om over te schakelen van de productie naar de onproductieve activiteiten zal versterkt worden, leidend tot een voortdurend stijgende graad van time preference en een voortschrijdend beschavingsdeficit – infantilisering en tenietgaan van het moreel besef – in de burgermaatschappij.” (p.63)   

 

 Islamofobie

Het slagveld tussen de volkswil en de utopieën van een bepaalde elite is het immigratie- en integratiekwestie. De uitspraken van Verhofstadt tegen het Franse identiteitsdebat, of de visie van Herman Van Rompuy, getuigen van angst: “Het is in politiek correcte kring een Pavlovreflex geworden om uitspraken en initiatieven die niet stroken met de eigen ideologie te duiden als een uiting van angst,van een… fobie. De verlichte ‘elite’ verkrampt telkens wanneer de kiezer zich niet naar haar voorschrift gedraagt. Zij is het brein, het volk de onderbuik. Zij is redelijk, het volk is bang.” (p.277)

Het toegepaste aantiracisme is nu de staatsideologie van de EU geworden. Het kaderbesluit 2008/913/JHA van de Europese Raad tegen “racisme en xenofobie” eist dat de lidstaten uitingen hiervan met minimum 1 jaar celstraf beteugelen: “Klacht of geen klacht, de racist – lees de tegenstander van het multiculturalisme en zijn vele kwalijke uitwassen – zal ontmaskerd worden en voor de rechter gesleept. Kaderbesluit 2008/913/JHA spant de garrot aan waarmee de meningsvrijheid langzaam zal worden gewurgd.” (p.343)

Naar aanleiding van het (met een boete beëindigde) proces tegen Elisabeth Sabaditsch-Wolf stelt de auteur: “In alle gedingen tegen islamcritici ontwaren we hetzelfde patroon: zij staan terecht wegens hun politieke opvattingen, die als haat, laster of discriminatie worden gekwalificeerd. Een mening die men niet kan noch wil weerleggen noch tolereren, wordt dan handig verpakt als ‘haat’.” (p.341)

 Over Guy Verhofstadt vertelt men de grap: “Hoe zie je dat Verhofstadt staat te liegen? – Zijn lippen bewegen.” Hij heeft een lange weg afgelegd, van islamofoob en direct-democratisch revolutionair in de tijd van zijn Burgermanifesten tot EU-toppoliticus nu:  “Later heeft hij, toen een passage uit het Tweede Manifest werd geciteerd waarin hij de islam onverenigbaar noemde met de democratie, aangevoerd dat deze tekst een jeugdzonde was. Verhofstadt was dan 39 jaar geworden, en partijleider met beleidservaring.” (p.103) Het was dus zeker geen “jeugdzonde”.

De Man ontleedt de taalmanipulaties die dit anti-democratisch beleid aanvaardbaar moeten maken, bv. het slagwoord diversiteit: “De term diversiteit is een vlag die verschillende ladingen dekt.” Naast verschil in talent en etnisch verschil in het personeelsbestand van een bedrijf is er nog deze: “Een derde, politiek correcte betekenis van diversiteit wordt gekleurd door de these van het slachtofferschap. Minderheden zijn kansarm omdat ze verdrukt worden, en wel door de machtsstructuren van de blanke, heteroseksuele man.” (p.264)

Onderzoeksresultaten bewijzen dat de immigratie, die in de tiijd van de gastarbeid voor de bedrijven nog rendabel was, sinds lang een enorm dure verliespost geworden is: “Conclusie: diversiteit is een kostenfactor die geen voordeel oplevert.” (p.265)

 

Rasverschillen

Intelligentie wordt bepaald door twee (groepen van) factoren, samen te vatten als nature en nurture, d.w.z. erfelijkheid en beïnvloeding door de omgeving. Beide hebben hun belang. Wie geestdriftig is voor de nu slecht geziene beklemtoning van de erfelijkheidsfactor, veronachtzaamt wel eens het belang van de omgevingsinvloed, bv.: “Hoe intelligentie door de omgeving beïnvloed wordt, ziet men in Groot-Brittannië waar kinderen van hindoes betere resultaten halen dan Britse leerlingen en waar de Pakistaanse jongeren, die genetisch nauwelijks van de hindoes verschillen, ver achteraan bengelen. De beslissende factor is hier de religie. De islam met zijn pretentie van alwetendheid en zijn afkeer van nieuwsgierigheid en kritisch onderzoek, is een buffer tegen wetenschappelijke ontwikkeling.” (p.256)

Dat mocht wel eens gezegd worden, maar het verketteren van de erfelijkheidsfactor komt vandaag veel meer voor. De Man wijst er echter op dat het beste wetenschappelijk onderzoek hier geen twijfel over laat bestaan. Bedenk dat CGKR-voorzitter Jozef De Witte het als een bewijs van “racisme” (bij de inheemsen, natuurlijk) zag dat vele Vlamingen blijkens peilingen in de erfelijke factor van intelligentie geloven, een wetenschappelijk vastgesteld feit. Het officiële beleid wordt geïnformeerd door neo-lysenkoïstische pseudowetenschap, zoals onder Trofim Denisovitsj Lysenko, de bioloog van Jozef Stalin.

Onderwijsminister Pascal Smet vindt dat de scholen een afspiegeling van de samenleving moeten zijn en dat autochtone sterke leerlingen moeten fungeren als gangmaker voor de zwakkeren/allochtonen. De Man noemt dit “onzin”, en met verwijzing naar de bevindingen van prof. Jaap Dronkers betoogt hij dat “een grotere etnische diversiteit in het middelbaar onderwijs de prestaties van zowel de allochtone als de autochtone leerlingen ongunstig beïnvloedt”. (p.257) Deze wetenschappelijke vaststelling wordt door het onderwijsbeleid straal genegeerd, maar: “Men begrijpt dat autochtone ouders zich zelden geroepen voelen om de kansen van hun eigen kinderen te hypothekeren ten bate van de gelijke kansen van de migrantenkinderen.” (p.259) Ook de progressieve politici Femke Halsema en Wouter Bos sturen hun eigen kinderen naar “witte” scholen.

De cijfers vertellen een duidelijk verhaal: “Finland bevindt zich aan de top van de PISA-ranglijst in gezelschap van Japan, Zuid-Korea, Taiwan en Singapore, stuk voor stuk landen die legale en administratieve borstweringen hebben opgetrokken tegen de golven van de immigratie.” (p.255) Vergelijken we het homogene Finland met het vergelijkbare maar militant multiculturele Zweden, dan zien we een succesverhaal tegen één van voortschrijdende neergang.

In Duitsland voorspelt Theo Sarrazin een achteruitgang in gemiddeld intelligentiepeil van de bevolking. Bij migrantenkinderen, nu nog altijd een minderheid, zit een ruime meerderheid van zij die de school zonder diploma verlaten. “De migranten – hoofdzakelijk moslims – zijn vruchtbaarder dan de autochtonen. Hun kinderen halen slechte resultaten op school. Dus daalt het IQ van de totale bevolking. Duitsland wordt dommer.” (p.254)

Meer en meer landen voeren immigratiebeperkingen in. Maar hier is de oude wijze man, die de grote tijd nog heeft meegemaakt, werkelijk uitgesproken pessimistisch: “Betekent dit dat de benarde situatie in Duitsland en Europa ingrijpend zal gewijzigd worden? Het antwoord in neen. Duitsland heeft eerder al, net als bijvoorbeeld Nederland en Denemarken, beperkingen uitgevaardigd op gezinsmigratie. Overal in Europa, behalve in het door marskramers bestuurde België en het van politieke correctheid dol geworden Zweden, staan herzieningen van het asielrecht op het getouw. Veel zal het niet uithalen. Om drie redenen: Ten eerste, de EU en de Europese gerechtshoven zullen de pogingen van de naties om schoon schip te maken blijven dwarsbomen. Ten tweede, de illegalen uit Afrika zijn niet te stuiten zolang er geen fort Europa wordt gebouwd. Ten derde, zelfs zonder bijkomende inwijking is de toekomst van Europa al door de demografie beslecht.” (p.254)

 

Besluit

Of het nog veel verschil zal uitmaken, is iets dat we slechts kunnen hopen, maar de invoering van een authentieke democratie is wel een minimumvoorwaarde om het tij te keren. Een eerste prioriteit is het herstel van het steeds verder beknibbelde recht op vrije meningsuiting, conditio sine qua non voor een geïnformeerd burgerschap dat soeverein de macht kan uitoefenen. Jos De Man voert de goede strijd. Want alleen democratie zal ons kunnen redden.

Labels: , , , ,

Read more...

11 februari 2013

Ballade van een straathoekwerker


 

 

De islam is een probleem, voorzeker, maar een voorlopig nog omvangrijker probleem is de weigering om dat onder ogen te zien. Onze beleidvoerders steken hun kop in het zand en grijpen elke strohalm die hen in de begoocheling bevestigt dat het allemaal onbelangrijk is en niet aan de islam ligt. Nu hebben wij een getuigenis van op het terrein, van een heuse straathoekwerker die het allemaal van dichtbij beleefd heeft: Kroniek van een aangekondigd onheil. Radicale islam in Vlaanderen (ASP, Brussel 2012) door Peter Calluy.

Het eerste voorwoord is van Johan  Braeckman, het tweede van Wim Van Rooy, en dan krijgen we nog een uitgebreide verantwoording door de auteur. Op p.33 begint hij dan eindelijk zijn verhaal, hoe hij als zoon van een paracommando die in Kongo zijn geloof verloren was, zelf vrijzinnig opgroeide. Hoe hij na tien jaar als vrachtwagenchauffeur dit werk door rugklachten niet meer kon doen, en dan maar in Boom straathoekwerker werd. Daar werd hij als socialistisch partijman zeer verwelkomd door de gemeentelijke SP.a.

Calluy moest bijvoorbeeld voor het festival Mano Mundo van het Darwinjaar 2009 een debat over de evolutieleer voorbereiden. Intussen werd daar ook over gedebatteerd in De Zevende Dag: “De imam (Nordin Taouil) verdedigde de letterlijke interpretatie van de sacrale Koran en Bijbelteksten als de enige waarheid.” (p.249) Hij eiste dat de islamitische creationist Harun Yahya op dezelfde voet onderwezen werd. Dat maakt dus duidelijk waarmee we geconfronteerd worden. In Boom ging het Darwin-debat dus niet door, want er was druk uitgeoefend en de politici hadden toegegeven. De gemeente stuurde Calluy het sms-bericht: “Darwinproject is niet weerhouden. Niet opportuun en te gevoelig.” Als atheïst had hij niet gedacht dat atheïsten een gediscrimineerde groep vormen, tot dan.

Vanuit zijn functie kreeg hij te maken met een zekere Fouad Belkacem, later ook bekend als Abu Imran. Die was stichtend voorzitter van Jongeren Voor Islam, een salafistische moslimvereniging en voorloper van Sharia4Belgium. We zien hem als de spin in het islamistisch web in een organigram (p.286). Hij wist de homo’s en andere verenigingen uit het jeugdhuis buiten te pesten. Als straathoekwerker had Calluy als job, met de betrokken jongeren te praten en de verhoudingen tussen de verschillende verenigingen te bevorderen. Maar tegen het charisma van Belkacem was hij niet opgewassen. Dus waarschuwde hij zijn politieke oversten. Die hadden het bekende gedrag: eerst het probleem negeren, dan wat pappen en nathouden, tenslotte zich kwaad maken op de boodschapper. Hij noemt namen, bv. Caroline Gennez ontpopte zich als een fanatieke islamnegationiste.

Ook academici zijn bij de moedwillig blinden voor het islamgedrijf. De meeste beroepsmensen in de departementen voor multiculturele of islamologische studies worden nu geselecteerd op hun “betrouwbare” standpunten. En als ze niet in de pas lopen, krijgen ze last. Zo heeft de denktank Vigilance Musulmane een klacht ingediend bij het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding tegen socioloog Mark Elchardus (VUB). “De groep valt erover dat de socioloog een verband heeft gelegd tussen islam en antisemitisme.”

Je zou je kunnen afvragen of de auteur, die wegens te radicaal door burgemeester Patrick Marnef (SP.a) ontslagen werd, de politieke slapheid eigenlijk wel hard genoeg beoordeelt. Meestal wel, maar soms ontgaat hem het ideologisch belang van sommige woorden of daden. Bijvoorbeeld, de Antwerpse schooldirectrice Karin Heremans getuigt over de hoofddoekbetwisting, waarin ook Abu Imran een opstokende rol speelde: “Waarop de hele speelplaats de takbir [= tot-groot-verklaring: ‘God is groter’] begon te scanderen: Allahu akbar… Als ze deze beelden straks uitzenden, staat Vlaanderen op z’n kop, dacht ik. Het pleit voor de verantwoordelijkheidszin van de pers dat ze dat niet gedaan heeft.” (p.259) Calluy verslaat die verklaring zonder veel ideologisch commentaar.

We willen iemand in haar positie niet te hard bekritiseren, maar eigenlijk bepleit ze de islamvriendelijke en waarheidvrezende houding die zoveel kwaad doet. Als lezer krijg ik dan de gedachte: Karin Heremans toont moed door de hoofddoek te verbieden, maar ideologisch is zij net zo weigerachtig om het islamprobleem onder ogen te zien als de meeste politici. Het is juist onverantwoordelijk van de media dat ze die islamitische motivering buiten beeld gehouden hebben. Het is namelijk heel belangrijk dat de Vlaamse bevolking op de hoogte gesteld wordt van de ideologie die achter het verschijnsel Abu Imran schuilgaat, en die hem toegang verschaft tot een ruime achterban, namelijk alle jongeren die “moslim” als identiteit meegekregen hebben..

Het boek bevat 15 bijlagen, meestal documenten uit politiek en lobbywerk, ook de statuten van Jongeren voor Islam en het manifest van de Moslim-Democratische Partij (“De islam is een politieke religie”, p.323), de tekst van de tussenkomst van prof. Hans Jansen tijdens het gewonnen proces-Wilders, meerdere interviews met prof. Urbain Vermeulen  en het Knack-vraaggesprek met Calluy zelf. Ik ben blij van met Vermeulen van mening te kunnen verschillen waar hij zegt: “Het gaat de moslims niet om overheersen.” (p.380) Daar gaat het niet alle moslims om, maar wel een kritische massa onder hen. Hij herstelt zich wel door dan uit te weiden over de assimilatie van allochtonen, die zonder krachtig ingrijpen slechts wensdenken is.

Een hoopvolle ontwikkeling is dat vele moslimradicalen uiteindelijk ontwaken. Van ene X wil Calluy zelfs de naam niet onthullen om hem niet te benadelen (p.29), en ook een medebestuurder van Fouad Belkacem geeft nu toe dat “wij allemaal precies zot waren geworden” (p.29). Tegelijk hoopgevend en verontrustend is het bestaan van de Vereniging van Belgische ex-Moslims: zij gebruikt graag de Vlaamse ex-bekeerling Peter Velle als woordvoerder, want de geboren moslims onder hen “willen niet publiekelijk naar voren treden. Reden: angst.” (p.255) Dat is de werkelijkheid van de islam in onze samenleving. En we moeten Peter Calluy dankbaar zijn dat hij de politici op hun verwaarloosde verantwoordelijkheid daarin gewezen heeft.

 

Labels: , , , , ,

Read more...

België, een mislukt project



                Vanuit Nederland hebben de meeste Vlamingen als pro-separatistische stem alleen Geert Wilders gehoord. Nochtans kan ik getuigen dat heel wat Nederlanders met vage noties over het Belgische gemeenschappenprobleem voor de boedelscheiding en gebeurlijk de Vlaamse terugkeer in het Nederlands staatverband gewonnen zijn. Uitzonderlijk zijn echter de Nederlanders met een grondige kennis van de Belgische taalkwestie en zijn ingewikkelde geschiedenis. Hier is er zo eentje: Paul van Velthoven, een tijd woonachtig in België, daarna Nederlands correspondent van Belgische dagbladen. Zijn boek Franstaligen tegen Vlamingen. Hoe België als natie mislukte (Aspekt, Soesterberg 2012, 222 pp.) is een uitstekende historische inleiding tot de Vlaams-Waalse tegenstelling. Zeker aanbevolen voor Nederlanders, maar ook voor Vlamingen van de jongere generatie die alleen de jongste fasen van de Vlaamse beweging kennen.

                De grond van het probleem is de steile ongelijkheid tussen de Franstaligen en de Nederlandstaligen die het koninkrijk België ingesteld heeft en handhaaft. De grootte en macht (zowel hard als zacht) van Frankrijk en het Franse taalgebied was daarin slechts één factor, ook bijzondere omstandigheden droegen het hunne ertoe bij. Zo was er de Franse bezetting, die in Vlaanderen een franskiljonse burgerij deed ontstaan: “Het Frans bezat sinds de Revolutie bovendien een propagandistisch voordeel, waarvoor de burgerij gevoelig was. Het werd nu als de taal van de vrijheid beschouwd.” (p.22) Bovendien was het de taal van het bestuur, van de Code Napoléon en de burgerlijke stand. De daaropvolgende Hollandse periode zorgde voor de vorming van een generatie leraars Nederlands,maar het bewind van Willem I maakte de suprematie van het Frans niet ongedaan: “In tegenstelling tot de taalpolitiek van de Fransen was de zijne gematigd.” (p.25)

                Deze politieke meerderheidspositie vertaalt zich in een mentaliteit van Franstalige meerderwaardigheid. Over de late 19de eeuw: “De Vlaamse historicus Lode Wils heeft niet geaarzeld om bij de Walen van een Herrenvolkmentaliteit te spreken in die periode.” (p.76) Dat gevoel leidde tot een feitelijk gedrag dat zelfs de latere wettelijke schikkingen ten gunste van de taalgelijkheid overtroefde. Bijvoorbeeld, na WO1: “Nu kwamen de eerste grote taalwetten tot stand die aan de Vlamingen gelijke rechten moesten verzekeren, maar van Franstalige zijde werden die massaal ontdoken.” (p.15) En in 1970 bekwamen de Walen de federale pariteit, maar de Vlamingen kregen alleen op papier iets in de plaats: “In ruil daarvoor eisten de Vlamingen dat in Brussel ook diezelfde regel zou worden toegepast. Dat is ondanks alle taalwetten, besluiten en hoffelijkheidsakkoorden om daar uitvoering aan te geven, dode letter gebleven.” (p.11) Inderdaad: “In Brussel echter pakten de Franstaligen, daarin geholpen door de centrale overheid, terug wat zij in het Vlaams gewest verloren.” (p.12)

                Verder gaven de Franstaligen wat toe, maar bedongen zij dat verdere Vlaamse stappen onderworpen zouden zijn aan hun eigen goedkeuring: “Bij het begin van de federalisering van België in 1970 bedongen de Franstaligen dat besluiten over structuurveranderingen van het land slechts met bijzondere meerderheden in beide taalgroepen zouden worden genomen.” (p.11-12) Zelf bedongen zij de gewenste elementen uit hun zelfbestuur zonder zich iets van de gemaakte afspraken aan te trekken, zoals bij de “institutionele atoombom” van Philippe Moureaux in 1991 die de bevoegdheid voor wapenlicenties aan het federale niveau ontworstelde.

 

 

België, een Frans initiatief

België is ontstaan door Franse of Fransgezinde intrige: “Uit Franstalige en Waalse kringen kwamen kort daarna de personen voort waaruit het Voorlopig Bewind was samengesteld. Van effectieve ondersteuning uit de Vlaamse streken was geen sprake.” (p.28) Nou ja, de Kerkleiding zag wel wat in een katholiek-vrijzinnig condominium, los van die noordelijke ketters, dus gaf zij passieve steun aan het project België. De orangisten waren aanvankelijk gehecht aan de eenheid van Zuid en Noord, maar zij werden met terreur in het Belgische gareel gedwongen.

De fameuze brief van meervoudig eerste minister Charles Rogier aan Lord Palmerston, over de gewenste “vernietiging van de Vlaamse taal”, wordt aangehaald, samen met de bekende twijfels aan zijn authenticiteit. De uitspraak blijkt in ieder geval echt, alleen het auteurschap wordt betwist: het “is ook denkbaar dat ze afkomstig was van…  Alexandre Gendebien”. (p.37)

De auteur verhaalt hoe de Hollandse bestuurders en legerleiders onhandig op de Brusselse opstand van 1830 reageerden, en België als redelijk ongerijmd resultaat van een op zich onbeduidend relletje tot stand kon komen. Eigenlijk was niemand vragende partij voor een Belgische staat: de meeste Vlamingen wilden de wederaansluiting bij Nederland, de Franstalige (of kortweg Franse) agitatoren wilden de wederaansluiting bij Frankrijk. België ontstond als compromis toen de grootmacht Engeland zich tegen een uitbreiding van Frankrijk verzette.

 

Twee naties

Dat er een aparte identiteit of “volksaard” van de Vlamingen en de Walen bestaat, is tegenwoordig voorwerp van een polemiek. In de 19de eeuw was het een vanzelfsprekendheid.

Een Franse ambtenaar in de sansculottentijd merkte het verschil op tussen “een bevolkingsgroep die afstamde van de oude Germanen, en een andere van de Galliërs. De eerste noemde hij geslotener, bedachtzamer en bijgeloviger dan de tweede. Die laatsten waren goede soldaten, maar ook sneller ontvlambaar, weerspannig en geneigd tot wraak.” (p.21) In de 19de eeuw zouden heel wat goede Belgen voor beschrijvingen van deze etnische verschillen zorgen. Op  grond daarvan bepleitte ULB-rector Leon Vanderkindere in 1870 een doorgedreven  federalisme naar Zwitsers model. (p.40)

Destijds zag men de erkenning van die verschillen niet als een bedreiging voor de eenheid van België. Aldus de bekende geschiedkundige Henri Pirenne: “In zijn openingsrede in 1899 als hoogleraar in Gent stelde hij dat er ondanks belangrijke verschillen tussen de Vlaamse en Waalse gewesten in de loop der eeuwen een gemeenschappelijke beschaving was ontstaan, waarvan de diverse elementen volgens hem nog maar moeilijk waren te ontwarren.” (p.42) Inderdaad:  “België was voor hem de natuurlijke uitkomst van een lang historisch proces.” (p.24)

Maar Vanderkindere en Pirenne spraken toen België al een voldongen feit was, internationaal aanvaard en nog moeilijk van zijn plaats te krijgen. Bij het ontstaan van deze staat lag dat anders: “Staatslieden als Talleyrand en Guizot waren ervan overtuigd dat het nieuwe land zich op de lange duur niet kon handhaven… [Talleyrand] hoopte dan ook (...) dat België verdeeld zou kunnen worden tussen Holland en Frankrijk. De liberale politieke leider en historicus François Guizot was al even sceptisch. Hij vond dat de Belgen maar speelden dat ze een volk waren.” (p.32) Het is alleen de traagheidswet die het voldongen feit België in stand houdt.

In 1912 richtte Jules Destrée zijn bekende brief aan de koning over het niet-bestaan van “Belgen” en de daaruit volgende nood aan federalisme, maar in 1914 slikte hij zijn idee van twee jaar eerder over de bestuurlijke scheiding in. De schrijver vermoedt een verband met dit vroeg Waals getuigenis over de financiële transfers: de advocaat Maurice de Miomandre “weerde zich omstandig tegen bestuurlijke scheiding omdat dit financieel gesproken een ramp zou betekenen voor Wallonië[…] De Miomandre had met officiële statistieken becijferd dat de Vlamingen tussen 1840 en 1909 bijna twee miljard frank meer aan belasting … betaald dan de Walen.” (p.84)  

Er zijn nog altijd krachten die dit probleem ontkennen. Zij treden in de voetsporen van Destrée, die de flaminganten ondankbaarheid verweet: “’zij’ hadden ons geld afgenomen, want de Walen hadden toch voor de Belgische welvaart gezorgd”. (p.83) Hij doelde daarmee op het feit dat enkele Waalse industriebazen in Vlaanderen fabrieken gebouwd hadden en daarmee zo veel Vlamingen werk “gegeven”. Links geldt tegenwoordig als belgicistisch, maar een linkse analyse van bv. Waalse investeringen in de haven van Antwerpen zou geweest zijn dat Waalse kapitalisten deze initiatieven namen om op de rug van Vlaamse arbeid nog rijker te worden. Vlaanderen heeft inderdaad de arbeid geleverd (“gegeven”) voor de rijkdom van België inbegrepen Wallonië, ondermeer door de transfer van honderdduizenden Vlaamse arbeiders naar Wallonië.

De Waalse beweging was dan ook, anders dan de Vlaamse, geen emancipatiebeweging: ”De politiek georiënteerde Waalse beweging is, aldus de Franse onderzoekster Astrid van Busekist, van begin af aan gebaseerd geweest op de afwijzing van de Vlaamse verlangens. De strijd van de Walen (…) ging juist om het behoud van hun privilegies”. (p.75)

 

De Vlaamse beweging

De eerste kwarteeuw van België werd gekenmerkt door een algehele neergang en verarming van Vlaanderen, dat opkeek naar het snel industrialiserende Wallonië. De positie van het Nederlands onder Willem I werd ongedaan gemaakt en het Frans werd de taal van België. Een zekere nostalgie naar de Hollandse tijd bij de orangisten vertaalde zich niet in politieke winst. De Vlaamse beweging ontkiemde als zeer bescheiden in omvang en in haar verlangens, die het Belgische feit na enkele jaren niet meer in vraag stelden.

De dichter Jan van Rijswijck schreef in 1856, ter gelegenheid van het jubileum van 25 jaar koninkrijk België: “Al vijfentwintig jaar is de Waal het zondagskind van de regering. De Vlaming wordt afgewezen en geminacht. (…) ‘Word Frans, roepen ze ons toe, ‘en dat alles zal overgaan.’ (….) Vergeet onze oorsprong, de roem die Vlamingen in voorgaande eeuwen hebben verworven en alles zal voorbij zijn. En wat zullen we anders zijn dan negers op en plantage, dan Indiërs in een Engelse kolonie.” (p.51)

In reactie hierop werd de commissie-Lucien Jottrand opgericht, die de Vlaamse taalgrieven reeds in 1857 erkende, zelfs veel verdergaand dan een eerste Vlaamse petitie uit 1840. Maar premier Charles Rogier werkte de publicatie ervan tegen, en ze bleef dode letter.

De vlaamsgezinden bleven echter aan de weg timmeren en boekten geleidelijk aan resultaten: “In de taalwet die in 1883 werd aangenomen, werd het recht op onderwijs in het Nederlands in het voortgezet onderwijs erkend.” (p.59) Tegen veel tegenstand van Fransgezinde schoolbesturen werd stilaan een Nederlandstalige optie in het middelbaar onderwijs ingevoerd. Het lager en beroepsonderwijs bleef in Vlaanderen Nederlandstalig, en daar hebben de partijgangers van de algehele verfransing hun kans gemist. Hadden zij kort na 1830 de schoolplicht ingevoerd en alleen Franse scholen laten bestaan, dan was Vlaanderen onherroepelijk Franstalig geworden.

Dat dit inderdaad het effect is van verplicht Franstalig onderwijs bleek in Brussel, waar de oprichting van Vlaamse scholen met succes gesaboteerd werd door het Franstalig bestuur. De verfransing van de Brusselse Vlaming kon definitief om zich heen grijpen dankzij de wet op de leerplicht van minister Prosper Poullet in 1914. Deze wet of althans het resulterende Brusselse onderwijsbeleid kwam er onder protest van August Vermeylen, die de gevolgen voorzag.

 Ondanks deze betrekkelijke Vlaamse overwinning, bleef België bestuurlijk een Franstalige staat, bv.: “De militaire hiërarchie bleef volledig Frans.” (p.67) Samen met de auteur vragen wij ons af waarom de Vlamingen deze achterstelling zolang duldden: “De vraag is gerechtvaardigd waarom het zo lang duurde voordat de Vlaamse beweging in vergelijking met andere emancipatoire volksbewegingen in Europa zo laat resultaten boekte.” (p.68) Uit beleefdheid geeft hij het antwoord niet, maar het heeft iets te maken met de goedige Vlaamse volksaard, versterkt door armoede en het geloof. Een kinderhand is gauw gevuld, dus de Vlaming laat zich met een kluitje in het riet sturen, de belofte van een beloning in het hiernamaals of tegenwoordig een schouderklopje van de media.

 

Flamenpolitik

De Eerste Wereldoorlog werd een breukmoment voor de Vlaamse beweging, waarin de ware aard van België duidelijk werd: “Het begon er mee dat direct na de opmars van het Duitse leger door België in de augustusdagen van 1914 de Vlaamsgezinden in de Franstalige pers van Duitse sympathieën werden beschuldigd.” (p.91) WO1 was volgens de franskiljonse schrijver Maurice Maeterlinck “een strijd van de Latijnse beschaving tegen het Duits barbarendom”. (p.92)

De Vlamingen in bezet gebied verhoopten om van de Duitsers te krijgen wat België hen niet gaf, namelijk zelfbestuur. De Duitse overheid ging hier graag op in en ontwierp een Vlaanderenvriendelijke Flamenpolitik. Het vooruitzicht van een zelfstandig Vlaanderen bracht de activisten aan het denken over politieke structuren, en sommigen van hen “dachten aan een staatsstructuur zoals die in Zwitserland bestond”. (p.93) Maar hun droom ging samen met de Duitse vooruitzichten op de eindzege ten onder. Zij die niet tijdig naar Nederland of Duitsland konden vluchten, werden door België gestraft. 

Nochtans: “Voor een goede beoordeling van hun optreden moet ook bedacht worden dat zij geen oorlogsmisdaden begingen. Zij waren opgekomen voor gelijke rechten voor de Vlamingen. De Belgische regeringen wilden hen die niet geven.” (p.94) Zelfs Henri Pirenne, die zijn stelling van een synthesebeschaving door de opflakkering van patriottisme tijdens en na de oorlog bevestigd zag, erkende dat “het activisme gericht was op de verwezenlijking van een Vlaams ideaal (…) en beslist niet om Duitsland in de kaart te spelen”. (p.93)

Ook de flaminganten die tégen Duitsland gevochten hadden, waren echter geradicaliseerd, ondermeer door hun teleurstelling in de niet-nagekomen beloften van koning Albert I. Ondanks de miskenning van het Nederlands aan het front hadden zij trouw voor België gestreden, en nog werden hun grieven niet gehoord. België was onverbeterlijk: “De Vlaamse historicus Wils meent daarom dat in de eerste jaren na de wereldoorlog zich de definitieve breuk voltrok tussen grote groepen flaminganten en de Belgische staat.” (p.97)

 

De doorbraak

Na een tweede vooruitgang van de Frontpartij, die eerst 6 en dan 11 kamerzetels behaalde, begonnen de klassieke partijen de Vlaamse eisen ernstig te nemen. Eind jaren 20 gonsde het van communautaire koorts, en hervormingen werden nu onvermijdelijk. De Franstaligen toonden waar hun prioriteiten lagen: “De Franstaligen zouden hun privileges in Vlaanderen moeten opgeven. De Walen protesteerden weliswaar hevig, (….) maar bij het vooruitzicht dat bij voortdurend verzet van hun kant het tot vormen van tweetaligheid in Wallonië moest komen, bonden ze in. De Walen wilden daar hoegenaamd niet van weten.” (p.100)

Nu het “territorialiteitsbeginsel” in de belgicistische media zo negatief in beeld gebracht wordt, is het goed om te beseffen dat dit door de Franstaligen verkozen en opgelegd is. De Vlaamse beweging dacht decennialang binnen het Belgische kader en droomde van een tweetalig België waarin de honderdduizenden Vlaamse gastarbeiders in Luik en de Borinage Vlaming konden blijven. Daarom bv. richtte het Davidsfonds afdelingen op in Wallonië. Maar de Franstaligen wilden geen tweetalig Wallonië, en hoewel zij tweetaligheid voor Vlaanderen verkozen, waren zij bereid om desnoods Vlaanderen eentalig te laten verklaren mits Wallonië van elke erkenning van dat minderwaardige Nederlands gevrijwaard bleef. De taalgrens is een Franstalige uitvinding, ook al wordt hij in de herinnering vereenzelvigd met de door Vlaanderen geëiste vastlegging ervan. Hij werd aanvankelijk zo opgevat dat hij toch nog met de verfransing van stukken Vlaanderen verenigbaar zou zijn dankzij zijn afhankelijkheid van  talentellingen (die na Wereldoorlog II overigens vervalst werden), maar de Vlamingen bedongen in 1963 de afschaffing daarvan.

Vlaanderen vernederlandste aanzienlijk, maar de Franstaligen pacificeerden niet, integendeel: “Met deze Taalwetten werd het minimumprogramma van de Vlaamse beweging gerealiseerd. Er veranderde weliswaar het nodige ten goede, bijvoorbeeld in de vernederlandste rechtspraak die in 1935 bij wet werd geregeld. Maar het bleek al heel snel dat de andere wetten in bestuur en onderwijs slecht werden nageleefd, ja vaak ook openlijk werden gesaboteerd.” (p.103)

 

De Tweede Wereldoorlog

De Vlaamse beweging hergroepeerde zich in de jaren ’30 in het Vlaams-Nationaal Verbond (VNV), inderdaad eerder een verbond dan een partij, die in sommige streken zelfs onder een andere naam opkwam. Het VNV zat nog met de erfenis van het Activisme en de repressie daartegen, en ging daar volgens de auteur onredelijk mee om: “De amnestie-eisen, overigens fel opgedreven door het VNV om elk compromis te verhinderen, stuitten op fel verzet van de liberalen.” (p.107)

In ieder geval, de partij zou spoedig andere katten te geselen krijgen. Tijdens de tweede Duitse bezetting (1940-44) nam zij deel aan de macht, en steunde zij de Duitse oorlogsinspanning door tot dienstname in de internationale legioenen van de Waffen-SS op te roepen. Zij herinnerde zich de Duitse welwillendheid tegenover de Vlaamse desiderata in de eerste bezetting en verwachtte opnieuw de Duitse medewerking met haar anti-Belgische plannen te verkrijgen. Die kwam er niet: aan het statuut van België werd niets veranderd, dat hield de Duitse regering als wisselmunt bij een verhoopte uiteindelijke machtsverdeling met Groot-Brittannië. Slecht marginale segmenten van de Vlaamse beweging trokken hieruit het juiste besluit, nl. om de Duitsers de rug toe te keren; het VNV collaboreerde tot het bittere einde.  Er kwam echter wel, voor het eerst en het laatst in de Belgische geschiedenis, een strikte naleving van de Belgische taalwetten.

Dat was toch al een hele vooruitgang: “Uit ongenoegen over de falende taalwetgeving deden Vlaamse collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog met behulp van de bezettende Duitse overheid in Brussel opnieuw een poging de stad te vervlaamsen. De taalwetgeving werd nu strikt nageleefd en het aantal Nederlandse klassen nam nu fors toe.” (p.193)

Uit verbolgenheid over deze door de Duitsers opgelegde doch democratisch gestemde Belgische regeling gaven de Franstaligen de naoorlogse repressie een uitgesproken anti-Vlaams karakter. De beginnende Volksunie had in de jaren ’50 dan ook als hoofdeis de amnestie voor de talloze Vlaamse veroordeelden. Met dit begrijpelijke wondenlikken liet zij zich, achteraf bezien, door een instrumentele bijzaak afleiden van de hoofdzaak, namelijk het Vlaamse politieke belang.

                De Belgische repressie zorgde er wel voor dat de Vlaamse beweging meer dan een halve eeuw lang geen objectieve evaluatie kon maken van haar collaboratie. Ook het “historisch pardon” van de IJzerbedevaart van 2000 was dat niet, al had het de anti-Vlaamse vooroordelen van de linkerzijde kunnen neutraliseren (mits die te goeder trouw zou zijn). Historici putten zich uit in anti-Vlaamse publicaties over deze onwil, maar laten na, in te gaan op de Belgische eindverantwoordelijkheid daarvoor.

 

Staatshervormingen

Moeizaam en verbitterd klom de Vlaamse beweging in de jaren ’50 weer recht. Brussel was nu definitief in Franstalige handen, en de Vlaamse campagnes om de verfranste Brusselse Vlamingen terug te winnen, haalden weinig uit: “Oud-premier Theo Lefèvre stelde dat de campagnes van de flaminganten contraproductief waren.” (p.194) In Brussel zou de Vlaamse zaak gestadig achteruit gaan, maar op Belgisch niveau haalde zij wel een overwinning.

Buitenlandse investeringen in Vlaanderen en de veroudering van het industriële weefsel in Wallonië zorgden voor een economische omslag. Die gaf de Vlamingen meer zelfvertrouwen. Zij konden deze slechts heel gedeeltelijk omzetten in politieke winst. De communautaire regeling van 1961-63 was zeer gemengd en zadelde Vlaanderen met de blijvende etterende wonde van de faciliteitengemeenten op, maar legde wel de taalgrens vast. De grendelgrondwet van 1970 kwam een eindweegs tegemoet aan de toenmalige Vlaamse eis voor federalisme maar voerde de minderheidsveto’s tegen de wil van de Vlaamse meerderheid in.  

 “De openbare tweetaligheid verdween nu geleidelijk maar onontkoombaar uit Vlaanderen. Daar trad nu voor het eerst in de Belgische geschiedenis taalvrede in.” (p.140) Het is toch zo eenvoudig, en de geschiedenis leert het telkens opnieuw: conflicten ontstaan maar daar waar de macht onduidelijk verdeeld is. Eens de taalhomogeniteit van Vlaanderen erkend was, eindigde het conflict daar en trad de vrede in. Brussel en de Rand daarentegen bleven geheel resp. gedeeltelijk tweetalig en behept met ingewikkelde compromissen over de macht, en zij bleven dus een strijdperk.

Een onvoorzien effect van dit einde van de taalstrijd was dat er een generatie Vlamingen kwam die de vruchten van de strijd plukten maar hem zelf niet meer gekend hadden. Naast of in plaats van de franskiljons kreeg de Vlaamse beweging een ander soort tegenstanders in Vlaanderen. Het ging weer vooral om kringen die privileges te verdedigen hebben, namelijk de gesubsidieerde cultuursector en de begunstigden van de belgicistische Koning Boudewijn-Stichting. Anderzijds doen velen van hen het ook wel uit overtuiging, namelijk de typisch Vlaamse, brave zorg om de ander, hier dus de Franstalige ander, die warempel zijn voorrechten zou kunnen “verliezen”; en om het eigen zielenheil, dat wel een transfer waard is. Een bijkomende eigentijdse bron van Vlaams belgicisme komt voort uit de multiculturele bewogenheid, want “het tweeslachtige karakter van België wordt in deze kringen als een bron van rijkdom ervaren”. (p.163)

                De auteur schetst dan de opeenvolgende staatshervormingen, de sanering van de Waalse staalindustrie,de moord op André Cools als symbool van de degeneratie van Wallonië, de vijf resoluties van het Vlaams parlement (een hoogtepunt van heel-Vlaamse radicaliteit, gevolgd door een beschamend terugkrabbelen), de RTBF-uitzending Bye-bye Belgium, het verschijnsel van de twee gescheiden publieke opinies, Yves Leterme’s vergelijking tussen de Rwandese radio Mille Collines en de RTBF, en de nieuwe versies van de oude Franstalige leuze“Brüssel Vlaams, ça jamais”. Hij stelt het gelijk van Charles Bricman vast, die in het Frans zei: “Dit land is door de feiten achterhaald.” (p.178)

De auteur maakt een interessant punt maar overdrijft de gunstige effecten van de gewestvorming waar hij schrijft: “Het afschaffen van de klassieke eenheidsstaat leek enigszins op een terugkeer naar het verleden, vóór het ontstaan van België, toen de gewesten en vorstendommen van de Zuidelijke Nederlanden ieder voor zich over een behoorlijke mate van zelfstandigheid beschikten en de communautaire problemen die België had opgeroepen, onbekend waren.” (p.136) De bestuurlijke opdeling van dit grondgebied heeft inderdaad voorgaanden in de geschiedenis, maar het is zeer de vraag of het onoverzichtelijke Belgische kluwen van nu met deze historische voorbeelden overeenstemt.

 

Het besluit

Na een overzicht van de geschiedenis van België volgt een blik in de toekomst. De Vlaamse beweging heeft het romantische flamingantisme afgeschud en voor een nuchterder benadering gekozen. Een voorbeeld dat de auteur niet geeft, maar dat ondergetekende van nabij heeft meegemaakt, is de evolutie bij het weekblad ’t Pallieterke. Dit was vroeger het blad van de repressieslachtoffers, dat op automatische piloot reed, teerde op de onderbetaalde medewerking vanuit dat milieu, en volstrekt niets deed om redactioneel beter te worden of een nieuw publiek aan te boren. Maar onder de hoofdredacteurs Leo Custers en nu Karl Van Camp werd het blad aanzienlijk beter en professioneler (hoewel nog steeds onderbetaald).

Een voorbeeld dat in dit boek wel aandacht krijgt, is het Warande-manifest voor een zelfstandig Vlaanderen van 2005: “Voor het eerst werd daarin niet langer op grond van nationalistische maar op grond van zakelijke, economische overwegingen en met cijfers onderbouwd geprobeerd de Franstalige buitenwacht ervan te overtuigen waarom aan het bestaande Belgische federale bestuursmodel een einde gemaakt zou moeten worden. Het meest gerenommeerde Franstalige onderzoeksinstituut, het CRISP, sprak minachtend van een ‘neoliberaal’, ‘darwinistisch’ manifest met ‘Thatcheriaanse ondertonen’ zonder de constateringen en cijfers van het manifest te kunnen betwisten.” (p.179) Dat is zowat het heersende discours tegen het nieuwe Vlaanderen en zijn belichaming, de centrumrechtse N-VA, inderdaad met een opvallende afwezigheid van inhoudelijke argumenten.

Toch is de auteur in zijn besluit eerder optimistisch over de toekomst van België. Het laatste hoofdstuk heet niet voor niets:  “Wapenstilstand. Naar een definitieve staatshervorming.” (p.205) Heeft de Vlaamse lezer iets gemerkt van deze stilstand der vijandigheden? Eén dag het anti-Vlaamse haatproza van Le Soir lezen, is voldoende om van het tegendeel te overtuigen. Maar de auteur gelooft er nog steeds in: “Nu gaat het erom de oude weeffouten uit het oude unitaire Belgische model te herstellen.” (p.213)

Hoopvolle flaminganten wijzen op de vreedzame boedelscheiding tussen Tsjechië en Slovakije. Die landen hadden echter geen twistappel Brussel: “Maar door Brussel is België een Siamese tweeling met een gemeenschappelijk hart. Als het erop aankomt willen de Vlamingen Brussel niet opgeven. En de Franstaligen zullen nooit onder een Vlaamse regering willen ressorteren, ook al is de tweetalige hoofdstad omgeven door Vlaams gebied.” (p.180) Het loutere bestaan van Brussel houdt dus een scheiding tegen, terwijl het zelf toch bij uitstek de onwerkbaarheid en onrechtvaardigheid van de Belgische constructie illustreert:  “Brussel werkte als een bijl aan de wortel van een België dat aan beide culturen een plaats had kunnen geven. Brussel werd het slagveld bij uitstek van de taalstrijd.” (p.185-186) Bijvoorbeeld: “Uit het taalrapport van de vice-gouverneur van 2005 bleek dat slechts een vierde van alle personeelsaanstellingen in de Brusselse maatschappelijke instellingen de taalwet respecteert.” (p.197)

De Franstalige kwade trouw regeert dus nog steeds, evenals de collaborateursmentaliteit bij een deel van de Vlamingen. Zou een onbevooroordeeld buitenstaander niet wensen dat deze krachten het onderspit delven? Zou het weliswaar onwaarschijnlijke scenario van een rechtvaardige en werkbare machtsverdeling op dit grondgebied, bijvoorbeeld na de door de flaminganten gewenste gebiedsverdeling, niet verkieslijker zijn?

 

 

Labels: , , ,

Read more...

9 februari 2013

Ex abundantia (vpmc)


Een rechtgeaarde persoon zal het betreuren, maar dat neemt niet weg dat er mensen bestaan die twijfels hebben bij het niveau en de bekwaamheid van onze Vlaamse journalisten.
Ik vraag mij af: wat kan zulke twijfelaars bezielen?
Nemen wij die kwestie laatst van de hypothetische loketjanet in Antwerpen. Dat was een onderwerp dat onze Vlaamse journalisten perfect lag, en ik wil de eerste nog zien die iets kan aanmerken op de analyses die Sturtewagen en Desmet daarbij ten beste gaven.
Ja, van Naegels kwam er iets lelijks, maar dat is een zeur.

En ook op een lager niveau dan dat van de hoofdredacties waren er mooie analyses. Luisteren wij bijvoorbeeld even naar Joël De Ceulaer, de man van de mindfulness of mondvolheid, die niettemin stevig staat in zijn geloof dat hij ongelovig is, en die ook even geloofde zelf hoofdredacteur te zullen worden van een weekblad maar sindsdien veel voor zijn tv zit. Zo veel zelfs dat hij tenslotte er zelf op kwam, gezeten achter zijn pc en voor zijn boekenkast.

Het is spijtig lezer, dat wij hier enkel klank hebben want het bewegende tv-beeld met al die kraaknette, ongeschonden ruggetjes van zijn boeken was sterker:



Bon, zonder beeld dan: iedereen is blij mag ik ongetwijfeld zeggen, als hij een mooie verbogen vorm te horen krijgt zoals "ten overvloede" want met verbuigingen gaat het vaak mis. En toch, hier had ik Joël liever "ex abundantia" horen gebruiken.
Zijn redenering staat als een huis, daar gaat het niet over, en een kleine week geleden was ze ook nog geen irrelevantie, maar zoals een dichter zei: "in het Latijn, kan het niet gelogen zijn".
Joël zijn bewijs ten overvloede had erbij gewonnen als hij even naar de taal van Vermeersch en De Wever had teruggeschakeld.

Labels: , , , , , , , ,

Read more...

1 februari 2013

Onbekommerd zelfvertrouwen (vpmc)


Hoe de francofone geest precies werkt, is een onderwerp dat hier meermaals al fragmentarisch aan bod kwam. Die geest vertoont aspecten die een Nederlandstalige blijvend verbazen, en die ik ook nu enkel zijdelings zal kunnen toelichten.

Vorige week bestelde ik het boek “Dictionnaire amoureux de la Russie”, 859 bladzijden, van Dominique Fernandez (Plon 2004, €26). Welgeteld drie dagen later had ik het, en dat kwam omdat ik het had besteld bij boekhandel Limerick (recht voor het St-Pietersstation) en niet bij Amazon.fr, al leveren die ook snel moet ik bekennen.

Die Dictionnaire is een breed opgezet naslagwerk over literatuur, politiek, geschiedenis. Alles netjes alfabetisch gerangschikt, zoals te doen gebruikelijk in woordenboeken. Ik had het boek nooit eerder gezien, en toen ik het op de tram opensloeg, zonk de moed mij in de schoenen.

Alweer bleek: er naar binnen lopen en dan op je duizend gemakjes rondneuzen bij Limerick of een andere boekhandel, is heel iets anders dan werken bestellen die je nog nooit hebt ingekeken.

Wat zag ik de lexicograaf Fernandez daar
in zijn ontwapenend eerlijke voorwoord schrijven?

Malgré mes efforts, recommencés à plusieurs reprises, pour apprendre la langue russe, je n’en suis resté qu’à des balbutiements inopérants. Je n’ai lu les textes russes qu’en traduction, et dois donc tout ce que j’en aime aux traducteurs du russe, français et italiens, qui se trouvent être, heureusement, d’une compétence et d’un talent insignes.

[Mijn meermaals herhaalde pogingen om de Russische taal onder de knie te krijgen ten spijt, ben ik nooit verder gekomen dan enig onwerkzaam gestamel. De Russische teksten heb ik enkel in vertaling gelezen, en alles wat ik erin liefheb, ben ik dus verschuldigd aan de vertalers uit het Russisch, Fransen en Italianen die, gelukkig maar, opmerkelijk bekwaam en talentvol blijken te zijn.]

De vraag rijst: hoe weet die man dat? van dat grote talent?

Zelf geen Russisch kennen is geen schande. Ik ken het ook niet, al heb ik een jaar les gehad. Na dat jaar zag ik dat ik met gemak Russische schaakcommentaren kon lezen, bijvoorbeeld in het weekblad «64», of in de maandbladen «Шахматы в СССР» (Schaken in de USSR) en «Шахматный бюллетень» (Schaakbulletin), en daar ging het mij om. Opmerkingen als «wit staat merkelijk beter», of «nu krijgt zwart een gevaarlijke aanval», of «zet van twijfelachtige waarde» kon ik goed begrijpen want die kwamen vaak terug, en ik hield mijn Russische studiën voor bekeken.
De Russen (zoals de Fransen) zeggen overigens niet zoals wij: "wit staat", maar "de witten staan", slechter of beter. En ze hebben ook geen Dame of Koningin in hun spel, maar een Raadsheer, een Vizier (Ферзь) aan de zijde van de Koning. Dat is weer vervelend voor psychoanalytische interpretaties van het schaakspel.
Die bladen waren bovendien spotgoedkoop,
enkele honderden frank per jaar, altijd stipt op tijd en in het Westen verkrijgbaar op eenvoudige bestelling. Ik ontmoette eens Grootmeester Viktor Kortsjnoi, en toen ik hem zei dat ik van «64» alle jaargangen had, keek hij me ongelovig aan en verklapte mij dat vanwege de papierschaarste in de USSR maar weinige grootmeesters daar hetzelfde konden zeggen.
In die bladen stond ook altijd, voorafgaand aan het ernstige werk van de schaakcommentaren, op pagina 2 een artikel over Lenin of over de verbroedering der volkeren, maar dat kon ik niet goed ontcijferen.
Een dictionnaire over Rusland schrijven, was niet voor mij weggelegd.

Om nu op de auteur Fernandez terug te komen: ik las meteen wat hij te vertellen had over Poesjkin. Dat viel tegen. Idées reçues, dingen van horen zeggen. Wat hij verder nog over Tolstoi, Dostojewski, Raspoetin, Siberië, tsaren, berken, beren, vodka, sleden of sneeuw te vertellen heeft, zal ik niet meer vernemen.

Nee, dan zijn wij Nederlandstaligen wel gezegend, met vertalers en historici als van het Reve of Bezemer of Timmer, met vertalers-dichters als Boland of Jonker of Rawie.
Lees eens –als u zoals ik geen Russisch kent– de Onegin in het Frans, Engels en Duits, vergelijk en je zult over de Nederlandse vertalingen (want er zijn er meerdere) met meer recht dan Fernandez kunnen zeggen …d’une compétence et d’un talent insignes.

__________________



Een aanrader: “Russische Zon, Hans Boland over Poesjkin”.

En wie nóg meer wil weten, kan terecht bij T.J.Binyon: “Pushkin, a biography”.
Henri Troyat (Lev Aslanovitch Tarassov, 1911-2007) schreef in 1946 een beroemde biografie, maar die is uitverkocht.


Labels: , , , , , , ,

Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>