28 maart 2014

Het wiel van de wereldheerser


 


 

Belgisch-Indiase contacten in historisch perspectief, dat is het onderwerp en de ondertitel van een hoognodig project: rubriceren wat België in de geschiedenis met de opkomende grootmacht India te maken gehad heeft. Samensteller van het boek is de slavist en geschiedkundige, prof. Idesbald Goddeeris, die zich op de geschiedenis van de kolonisatie en van modern India heeft toegelegd. Eerder schreef hij samen met prof.em.  Winand Callewaert een standaardwerk over de geschiedenis van India.

De titel, Het wiel van Ashoka, is een verwijzing naar La Roue d’Açoka, titel van de mémoires van Eugène prins De Ligne (1959), de eerste ambassadeur in onafhankelijk India (1947-51). Hoewel een bewonderaar van zijn standgenoot Jawaharlal Nehru, geloofde hij toch niet helemaal in diens vereenzelviging van dit symbool met keizer Asjoka.  Terecht schreef hij dat dit een ouder symbool van het keizerrijk was, het ideaal van de cakravarti of “wieldraaier”, de keizer die in het bestuurscentrum zit en schatting ontvangt uit alle vazalstaten. Het ideaal van de universele heerser bestond al eeuwen, al was Asjoka (en dus niet koningin Victoria, zoals te veel Westerlingen nog steeds denken) wel de eerste die dit bij benadering waarmaakte: heel het subcontinent onder één scepter verenigd.

 

Belgen in India, politiek

Op strikt politiek vlak hadden België en India weinig met elkaar te maken. Enkele Belgen die als zeevaarder in dienst waren bij de Portugese  vloot behoorden tot de eerste kolonisatoren van enkele randgebieden van India, vooral Sri Lanka en Goa. In 1498 landde Vasco da Gama in de zuidwestelijke kuststad Kozhikode (Calicut, “Calcoen”). Dat gebied, het kokospalmwuivende Kerala, en het naburige Sri Lanka, golden als het aards paradijs. Een Antwerpse druk van Thomas More’s  Utopia bevat daarom een gedicht van de humanist Pieter Gillis dat gedeeltelijk in de plaatselijke taal, het Malayalam, gesteld is. In 1500 werden de Portugese handelsposten samen de Estado da India, waarin ook Vlamingen zich deden opmerken, ondermeer diamanthandelaars en missionarissen die ter plaatse of in het binnenland zieltjes trachtten te winnen. Bijvoorbeeld, wachtend op zijn terechtstelling hield de verslagen Mogolprins en troonpretendent Dara Sjikoh diepzinnige gesprekken met de Vlaamse jezuïet “pater Busée”. Nederland richtte in 1602 de Verenigde Oostindische Compagnie op, ook een werkgever van nogal wat Vlaamse avonturiers. Christophe Vielle (UCL) en Michael Limberger (UG) presenteren hier een overzicht van deze vroege contacten, van de Oudheid tot zowat 1700.  De volgende bijdragen behandelen de volgende fasen van de kolonisatie, met ondermeer de kortstondige Oostendse tegenhanger van de VOC rond 1720.

Het koninkrijk België had geen structurele banden met India, wel veel persoonlijke en commerciële contacten, met lange tijd de diamanthandel als kroonjuweel, en pas de laatste twintig jaar de Indiase investeringen in België. Leopold II bracht als prins een bezoek aan India in 1865, evenals zijn opvolger als koning, Albert I in 1925. Het was vooral diens vrouw Elizabeth die een levenslange fascinatie voor India opvatte. Zij ging yoga beoefenen en ontving enkele bekende yogameesters. In  1943 ontving de Vlaamse collaboratieleider Hendrik Elias de Indiase collaboratieleider Subhas Chandra Bose; of zo is de geschiedenis hen gaan noemen, maar beiden zagen zichzelf eerder als vrijheidsstrijders. Bose is in 1945 in Taiwan gesneuveld, maar zijn land was twee jaar nadien onafhankelijk; Vlaanderen wacht er nog steeds op. In de afstandelijke sfeer van de Koude Oorlog wachtte koning Boudewijn tot 1970 vooraleer een staatsbezoek te brengen aan deze Sovjet-bondgenoot.

Op iets lager protocollair niveau had zich echter een belangrijk contact voorgedaan tussen België en de piepjonge Indiase republiek. Inzet was de kwestie-Kasjmir. Dit vorstendom had zich in 1947 niet bij het pas onafhankelijk geworden India aangesloten noch bij het afgescheurde Pakistan. Toen irreguliere troepen uit Pakistan het gebied binnenvielen, trad het toe tot India en werd het op het nippertje ontzet door Indiase troepen, die aan de herovering begonnen. Die zou in 1948 voltooid zijn, ware het niet dat premier Jawaharlal Nehru inmiddels de kwestie aan de nog prille VN voorgelegd had. België was juist die maand voorzitter van de Veiligheidsraad, en zo kreeg de Belgische diplomatie dit ondankbare karwei op te lossen. Nou ja, “oplossen”: naar wij regelmatig uit het nieuws vernemen, leeft er in 2014 nog altijd een kwestie-Kasjmir, met dezelfde bestandslijn van in 1948 als effectieve grenslijn tussen het heroverde grondgebied en het één derde van Kasjmir dat nog steeds door Pakistan bezet wordt. Pakistan heeft in dat gebied in 1947-48 alle niet-moslims uitgeroeid en geweigerd om het te ontruimen, een door de VN opgelegde voorwaarde voor een plebisciet. In 1965 en 1999 zijn er oorlogen over gevoerd, en ook in 1971 kreeg de Bangladesj-oorlog een Kasjmir-neventoneel. De Belgische diplomaten verwierven zich in 1948 de reputatie van erg pro-Pakistaans te zijn en aldus bijgedragen te hebben tot het verder etteren van de kwestie-Kasjmir. Zelf vullen we hierbij aan dat één van de beste informatiebronnen over Kasjmir het onregelmatig verschijnend bulletin is uitgegeven door de oud-beroepsmilitair Paul Beersmans die als VN-waarnemer lang in het gebied verbleven heeft. 

 

“Oriënt”

Het boek rapporteert terecht dat er binnen de oriëntalistische departementen een verschuiving heeft plaatsgevonden van de studie der klassieken (“Indologie”) naar de sociologische benadering (“Zuid-Aziatische Studiën”). De auteurs schijnen dat, net als de meeste betrokken intellectuelen, goed en normaal te vinden; ikzelf heb daar mijn twijfels bij. De inheemsen zijn nog steeds erg op hun klassieken gericht. Inzake de islam zijn zijn westerse pleitbezorgers sterk voorstander van “niet de islam maar de moslims bestuderen”, maar juist de moslims zelf blijven hun grondteksten trouw. Hun islam is juist in wezen de navolging van het schriftuurlijk vastgelegde voorbeeld van de profeet, en wat postmoderne islamologen verkiezen te bestuderen is juist het niet-islamitische element in het leven van de moslims. Bij hindoes is de rol van het tekstcorpus minder uitgesproken maar toch sterker dan deze verwaarlozing van de klassieken veronderstelt. Deze verschuiving vindt zowel in India zelf plaats, waar het Sanskrit steeds verder in de verdrukking komt, en als het hele Westen, waar niet alleen oriëntalistische leerstoelen afgeschaft worden maar parallel ook Latijn en Grieks, samen met geschiedenis, door socialistische regeringen op een zijspoor gedwongen zijn. Of preciezer, socialisten deden dit uit ideologische bewogenheid, om de bevolking onder een stolp van hedendaagsheid te vangen, maar de liberalen gaan ook niet vrijuit. Het opdoeken van leerstoelen Latijn of Sanskrit past namelijk in het Thatcheriaanse beginsel om het niet-winstgevende af te stoten, om “niet te investeren in kippen maar in eieren”.

Eén in wezen met deze afstoting van klassieke studiën is het gebruik van “oriëntalist” als scheldwoord. Oriëntalisten waren excentrieke geleerden die zozeer van de Aziatische culturen hielden dat ze er een leven van studie aan wijdden. Zij en hun volmaakt eerbiedwaardige discipline, de Oriëntalistiek, werden belasterd door wijlen Edward Said, een Palestijns christen die beweerde dat zij collectief slechts waterdragers van het koloniale of imperialistische project waren en daartoe een met minachting beladen typering van de oosterse mens bedachten. Said was het in zijn bekende boek Orientalism (1978) enkel om de verdediging van de islam te doen. Hij stelde die als zielig slachtoffer voor, hoewel in India tot 1857 de Britten het Mogolrijk in stand hielden en gemene zaak maakten met de Moslim-Liga tegen de door hindoes bemande vrijheidsbeweging. Onder de koloniale mogendheden was het alleen Portugal dat de islam als zodanig had aangevallen. Het is enigszins te begrijpen dat moslims nog steeds met Said zwaaien, hij behartigde tenslotte hun belangen, maar voor anderen is dit bepaald absurd. Ondermeer omdat zijn boek van de feitelijke fouten krioelt, en qua totaalconcept een samenzweringstheorie moet heten: de zogenaamde geleerden waren doorheen staten en eeuwen eigenlijk allemaal agenten van het imperialisme, en hun schijnbaar wetenschappelijke theorieën waren slechts gecodeerde wapens om de Aziatische beschavingen te kleineren en in hanteerbare vakjes te stoppen.   

Sedert zowat 1990 krijgen alle studenten politologie en oriëntalistiek grote dosissen Said ingelepeld, een trend die ooit zonder twijfel als een schoolvoorbeeld van een politiek gemotiveerde aberratie zal bestudeerd worden, maar die zich hier in verschillende bijdragen laat voelen. Een schoolvoorbeeld van dit oriëntalisme-vertoog vinden we in een overigens zeer informatief hoofdstuk van dit boek, “Gestalten van de geest” van Patrick Pasture (KUL) en Elwin Hofman (KUL), over de geschiedenis van yoga. Dat is nauwelijks een verwijt aan de auteurs: zij passen slechts een theorie toe die weliswaar fout is, maar ook toonaangevend. In ieder geval, hun trendgevoelige stelling dat yoga een recent en westers geïnspireerd verschijnsel is, klopt niet. De yogatraditie bestaat sinds minstens drieduizend jaar. De zeer populaire Bhagavad-Gita riep een tweeduizend jaar geleden al op om yogi te worden, de Yoga Sutra werd door vele antieke en recentere wijsgeren becommentarieerd, de lichaamshoudingen van hatha-yoga zijn al sinds duizend het voorwerp van op schrift vastgelegd onderricht. Hoogstens zijn er enkele buitenlandse elementen in opgenomen: rond 400 n.C. zijn noties van de Chinese “kleine hemelse kringloop” (een rondleiden van de aandacht langs de ruggengraat omhoog tot de kruin en langs voren terug naar beneden) van invloed geweest op de zogenaamde kundalini-yoga en het cakra-stelsel; en rond 1900 zijn enkele elementen van de westerse gymnastiek in de hatha-yoga binnengeslopen, vooral de hoofdstand en het aaneenschakelen van 12 eeuwenoude lichaamshoudingen tot een dynamische sequens, de “groet aan de zon”. De benadering van de lichaamshoudingen, die totale ontspanning vergt en bevordert en die langzame inwerking vereist, is echter onbekend in het Westen, tenzij juist in recentere disciplines die in dit opzicht op de hatha-yoga teruggaan. Omgekeerd zijn de westerse bekkenbodemspieroefeningen die elke zwangere vrouw tegenwoordig aangeleerd krijgt, eigenlijk op de yogische mula-bandha (“wortelslot”) geïnspireerd; om nog te zwijgen van de talloze neuro- en psychologische nieuwlichterijen die op de aloude Indiase meditatie-oefeningen gebaseerd zijn, zoals recent de Mindfulness, een fluwelen versie van de aandachtsmeditatie die ondermeer reeds door de Boeddha beoefend werd.      

 

Jezuïeten

Een luimig hoofdstuk dat goed de tijdsgeest illustreert, is de belichting van de Belgische strips die, voor en na de onafhankelijkheid, van de bestaande stereotypen en vooroordelen uitgaan. Deze blijken gelukkig minder en minder te worden. De recentere economische en demografische geschiedenis komt ook ter sprake, met ondermeer de ervaringen van de nu talrijke Indiase studenten in België, en een beschrijving van de nieuw gebouwde jain-tempel in Wilrijk door museumcuratrice Chris de Lauwer, die daar regelmatig bezoekers rondgidst.

Een belangrijk luik, zeker voor Vlaanderen, is de missiegeschiedenis. Na Kongo was India de bestemming van de meeste missionarissen uit onze streken. In Kerala, Panjab en vooral Chotanagpur (tegenwoordig Jharkhand en een deel van West-Bengalen) konden zij hun stempel drukken. De jezuïetenmissie dijde uit van Kolkata naar het stammengebied ten westen van die stad, en daar ging de missie van Constant Lievens s.j. een belangrijke rol spelen. De naïeve tribalen begrepen niets van het hun opgedrongen Britse eigendomsrecht en verloren hun ertsrijke gronden aan stedelijke investeerders, dus bood Lievens hun juridische steun. “Vier [= vuur] moet branden”, was zijn leuze. Een andere belangrijke figuur was Herman Rasschaert s.j., die in godsdienstrellen poogde tussen te komen en toen, op 24 maart 1964 (juist 50 jaar geleden), zelf gedood werd. Recent is de herderlijke verantwoordelijkheid aan inheemse priesters overgedragen.

Typisch voor de Vlaamse paters, in tegenstelling met bijvoorbeeld de Amerikaanse zendelingen, was hun aandacht voor de volkstaal. Camille Bulcke s.j. schreef een nog steeds toonaangevend woordenboek Hindi. De tribale talen in Chotanagpur werden door de paters voor het eerst op schrift gesteld, van hedendaagse terminologie voorzien en in het lager onderwijs gebruikt. In 2000 voegde de hindoe-nationalistische regering enkele talen aan de lijst van officiële talen toe, ondermeer het Santali. Dat deze tribale taal een volwassen cultuurtaal geworden was die überhaupt voor deze statusverhoging in aanmerking kwam, is vooral het werk van de Vlaamse jezuïeten.

De Belgische studie van India komt aan bod in een bijdrage van Winand Callewaert (KUL). Belangrijke geleerden waren ondermeer Charles de Harlez (UCL), Louis de la Vallée-Poussin (UG) en Etienne Lamotte (UCL). Een bekende naam uit de Vlaamse beweging is Volksunie-medestichter Walter Couvreur, hier vooral de sanskritist die ook Hittitisch en Tochaars doceerde (UG). Dan komt het recentere onderzoek aan bod, met ondermeer mijn eigen professoren Pierre Eggermont en Gilbert Pollet (beiden KUL). Tot de nieuwste generatie behoren ondermeer Christophe Vielle (UCL) en Eva De Clercq (UG).  Ik voeg eraan toe dat Callewaert zelf wellicht de bekendste Belgische geleerde in het moderne India is, redacteur van heel wat werken van populaire devotionele heiligen (Dadu, Ravidas e.a.), wier volgelingen hem op de handen dragen. Daaronder ook de Guru Granth, het heilig boek van het sikhisme, benevens een zeer uitgebreid Hindi-Engels woordenboek van de devotionele beweging.

De volledigheid is niet van deze wereld (“only Allah is perfect”), dus we kunnen niet het hele boek samenvatten. Maar we kunnen het wel warm aanbevelen, er was werkelijk behoefte aan een werk dat al deze informatie presenteert.

 

Idesbald Goddeeris, ed.: Het wiel van Ashoka, Belgisch-Indiase contacten in historisch perspectief, Lipsius, Leuven 2013; 243 blzn., 29,50 €, ISBN  978 90 5867 954 3.

Labels: , , , , , , , ,

Read more...

14 maart 2014

Faciliteiten en Wallo-Brux aan de Zwarte Zee (Hoegin)

Overmorgen wordt er op de Krim een referendum gehouden over de (weder)aansluiting van het schiereiland bij Rusland. Volgens de wereldgemeenschap is de situatie nochtans zonneklaar: de Krim is een deel van de Oekraïne, en de staatsgrenzen van de Oekraïne dienen gerespecteerd te worden. Aan Russische zijde klinkt het dan weer dat als de Krim zich wil afscheiden van de Oekraïne en aansluiten bij Rusland, zij die vraag toch moeilijk kunnen negeren, zeker als die vraag gesteund wordt door de lokale bevolking. De Krim-Tataren wachten ondertussen met een bang hartje af of zij uiteindelijk niet het kind van de rekening zullen worden.

De Krim is al een twistappel tussen verschillende volkeren en naties sedert het schiereiland voor het eerst bevolkt werd. De eerste bewoners die historisch vermeld worden zijn de Scythen, maar sindsdien hebben onder meer Grieken, Byzantijnen, Chazaren, Ottomanen, Russen en Oekraïners de Krim bevolkt of er minstens toch aanspraak op gemaakt. Vandaag wonen er voornamelijk Russen en Russischtaligen, en een minderheid aan Krim-Tataren, een Turkse bevolkingsgroep.

Krimse ASSR

Kort na de Eerste Wereldoorlog werd de Krim een deel van de Sovjet-Unie. Officieel was het een Krimse Autonome Socialistische Sovjetrepubliek, die deel uitmaakte van de Russische SFSR. Jozef Stalin liet de Krim-Tataren naar Centraal-Azië deporteren (de «sürgün»), en de laatsten verdwenen van het schiereiland in 1944. Pas in 1989 konden zij weerkeren.

In 1954 kreeg Jozef Stalins opvolger Nikita Chroesjtsjov het lumineuze idee om de Krim van de Russische SFSR over te dragen naar de Oekraïense SSR, als gebaar van vriendschap tussen het Oekraïense en het Russische volk. Vermoedelijk kon de man zich zelfs in zijn wildste verbeelding niet voorstellen dat de Sovjet-Unie ooit uit mekaar zou vallen, en Oekraïne onafhankelijk van Rusland zou worden. Anders zou hij zonder twijfel zo'n strategisch belangrijk schiereiland nooit weggeschonken hebben aan de Oekraïne. Vandaag is het aan Vladimir Poetin om die historische Russische vergissing ongedaan te maken.

Faciliteiten

Het zit in ons Vlamingen ingebakken: wij hebben sympathie voor de underdogs, de kneusjes van de geschiedenis, de verliezers van de geopolitiek. Daarom hebben we het voor de Oekraïners, die vanonder de russificatie en de Russische invloedssfeer vandaan proberen te komen. We verbazen er ons wel enigszins over dat ze zo'n grote haast hebben om zich aan te sluiten bij de «EUSSR», maar begrijpen het anderzijds wel. Geostrategisch is dat de beste garantie tegen al te grote Russische inmenging, en over het financiële luik van EU-lidmaatschap hebben we het dan nog niet gehad. Op de Krim hebben we het dan weer voor de Krim-Tataren, ook al kan bezwaarlijk beweerd worden dat zij er de «oorspronkelijke» bevolking zouden zijn.

Wat wel duidelijk is, is dat veel van de huidige problemen hun oorsprong vinden in het Russische staatsnationalisme van de vorige eeuw. De russificatie van de Oekraïne bijvoorbeeld, met als gevolg dat er vandaag nog steeds faciliteiten voor Russen zijn over grote delen van het Oekraïense grondgebied. Het beeld dat we onlangs zagen van een Russische vrouw die stond te krijsen dat ze niet gedwongen wou worden om Oekraïens te spreken kwam ons dan ook zeer bekend voor. Of Vladimir Poetin die oproept om een escalatie te vermijden, maar tegelijkertijd wel troepen op de Krim laat landen. Hij leek Elio di Rupo wel die voor communautaire vrede pleitte en ondertussen de werklastmeting van het gerechtelijk arrondissement BHV stevig in de schuif liet liggen. Geen Oekraïner zou er trouwens ooit aan moeten denken of gedacht hebben om ergens binnen de Russische federatie Oekraïense faciliteiten aan te vragen. Zo werkt dat immers niet. Ook de Russen weten perfect wanneer het droit du sol en het droit du sang van toepassing dient te zijn.

Interne grenzen ⇒ staatsgrenzen?

We vragen ons dan ook af naar welke zijde de Franstalige sympathie eigenlijk zou uitgaan. Dat zou toch de Russische moeten zijn, zou je dan denken. Eerste minister Elio di Rupo liet echter via Twitter weten zeer bezorgd te zijn over de situatie op de Krim. Met als uitdrukkelijke vermaning, en we citeren: «België vraagt het strikte respect van het internationaal recht door iedereen». Een merkwaardig standpunt voor een Franstalige, want blijkbaar stapt Elio di Rupo daarmee zomaar mee in de Oekraïense logica, overigens inderdaad conform het internationaal recht, en die zegt dat interne grenzen na onafhankelijkheid staatsgrenzen dienen te worden. Er zijn plaatsen waar de Belgische Franstaligen een heel andere mening toegedaan zijn, «in geval van geval»…

Wallo-Brux aan de Zwarte Zee

Anderzijds zullen de Franstaligen toch ook wel enige appreciatie kunnen opbrengen voor het Oekraïense standpunt. «Gegeven is gegeven,» zeggen zij, ook al is de Krim historisch nooit van hen geweest. Een beetje zoals Moeskroen en Brussel nu ook van de Franstaligen zijn. De Oekraïne heeft dan ook veel weg van de Wallo-Brux: een constructie die vooral omwille van geostrategische redenen twee landsdelen aan mekaar moet binden, ook al hebben ze noch historisch, noch etnisch, noch socio-economisch veel met mekaar gemeen.

De parallel met Wallo-Brux gaat overigens veel verder op dan men op het eerste zicht zou zeggen. Niet dat de Krim de hoofdstad van de Oekraïne is, of als uitvalsbasis moet dienen om nog meer Russisch gebied in te pikken. De parallel gaat verder op een heel ander vlak, en daarmee zijn we weer bij de Krim-Tataren aanbeland. De andere media proberen het zoveel mogelijk stil te houden, maar Die Welt berichtte er enkele weken geleden wel al over: die Krim-Tataren zijn absoluut geen doetjes. De laatste maanden vonden er regelmatig betogingen plaats, waarbij de invoering van de sharia werd geëist, en waarbij de lange baarden en de boerka's bepaald niet van de lucht waren. Als het aan hen lag, zou de Krim liever nog vandaag dan morgen omgevormd worden tot een kalifaat. Oppassen dus wie het Krim-probleem volksnationalistisch wil bekijken, en de Krim-Tataren hun eigen staat zou gunnen. Je ziet trouwens van hier dat Vladimir Poetin in zulk scenario geïnteresseerd zou zijn, en misschien maar goed ook.

Labels: , , , ,

Read more...

11 maart 2014

De N-VA en het referendum




 

Als enige van de ernstige partijen kiest de N-VA resoluut tegen de directe democratie (“Vlaamse partijen staan niet te springen voor gewestelijk referendum”, DS 07-3-2014). Zelfs een gewestelijk referendum onder de beperkende voorwaarden die de Belgische wet en de Vlaamse regering eraan zouden opleggen, is haar te veel. Dit is een voorlopig hoogtepunt van een evolutie van de partij in ongunstige zin.

De wet laat Vlaanderen toe om gewestelijke volksraadplegingen over gewestmateries uit te schrijven. De partijen van de vroegere paarsgroene coalitie zijn voorstander, hoewel niet laaiend. Bij OVLD en Groen ligt dat in de lijn van hun maatschappijvisie, bij de SP.a is het eerder opmerkelijk. Bij haar oprichting was de Belgische Werkliedenpartij vóór referenda op alle beleidsniveaus, maar spoedig verliet zij dit standpunt, en een eeuw lang was zij een bij uitstek autoritaire partij. Zoals de verrassende cannabisstemming op het jongste partijcongres onder de aandacht bracht, is er inmiddels een heuse inwendige partijdemocratie gevestigd, en ook uitwendig is de partij minder dogmatisch dan vroeger.

Ook de CD&V is in goede zin geëvolueerd. Waren christendemocraten vanuit hun oude verknochtheid aan het kerkelijk leergezag altijd de felste tegenstanders van directe democratie, nu huldigen zij een genuanceerder standpunt: “Nee, maar...” Het VB is traditioneel voorstander, zoals wel meer oppositiepartijen, maar staat buitenspel. De beslissende stem komt van de N-VA, en niet voor het eerst.

Toen de Fransen en Nederlanders in 2005 de EU-grondwet wegstemden (en dat tegen hun parlement in, hetgeen weerlegt dat volksvertegenwoordigers het volk vertegenwoordigen), was er ook in België sprake van een volksraadpleging. Normaal staat België afkerig van het communautair polariserende effect dat referenda kunnen hebben, maar in dit geval viel het wel te riskeren: de Walen zouden zoals de Fransen gestemd hebben en de Vlamingen zoals de Nederlanders, namelijk allebei tegen. Een nipte meerderheid was vóór het referendum, maar de kleinste regeringspartij deed de stemming kantelen: SP.a-alliantiepartner Spirit. Vervolgens dacht men op Vlaams niveau aan een volksraadpleging (op initiatief van het uitgesproken linkse Comité voor een Andere Politiek), maar eens te meer saboteerde de kleinste regeringspartij het plan: CD&V-alliantiepartner N-VA. Twee splinters van de oude Volksunie die de enige recente kansen op een volksstemming dwarsboomden: de Vlaamse beweging moet er niet fier op zijn.

Toen de N-VA haar grote doorbraak beleefde, waren vele Vlaamsgezinden verheugd. Het bijna-monopolie van het VB op het flamingantisme was ongezond, en vele kiezers zouden toch nooit op “de partij van Filip Dewinter” stemmen. Zelfs Johan Leman moet blij geweest zijn met de vervulling van zijn hartewens: een “fatsoenlijk rechtse” partij die het gapende gat tussen het VB en de centrumlinkse partijen (de ACW-partij alias CD&V en de “sociaal-liberalen” van de OVLD) kwam opvullen.

De Achilleshiel van de N-VA was echter de ideologische ongeschooldheid van haar talloze nieuwverkozenen. Wie gedacht had dat scherpe geesten als voorzitter Bart Dewever, prof. Matthias Storme of de recente aanwinst Peter De Roover daar verandering in zou brengen, bleef teleurgesteld achter. Wellicht was de partij te zegedronken om tot deze redelijke inspanning te besluiten. Meer dan ooit biedt zij de aanblik van een meute zwalpende leerling-zeilers die aan de luimen van de ideologische wind overgeleverd zijn. Vandaar bv. in het debat tussen onafhankelijkheid en confederalisme haar keuze voor een “draagvlak”, d.w.z. het meedraaien met de vermoede opiniewind. Een partij die in haar eigen bestaansreden gelooft, probeert de massa te beïnvloeden in plaats van haar achterna te lopen.

De partij wordt om haar ideologische onduidelijkheid geregeld “de nieuwe tsjeven” genoemd, maar ons doet ze vooral aan Agalev denken. Toen de Groene Fietsers, bioboeren en andere chiroleiders ook eens aan politiek wilden doen, gingen zij bij monde van pater Luc Versteylen uit van de juiste analyse dat “de links/rechts-polariteit door nieuwere tegenstellingen ingehaald is”. Maar omdat zij politiek ongeschoold waren, richtten zij zich op het overheersende vertoog, dat nu eenmaal links was, en spoedig werd Agalev/Groen gewoon een socialistische partij. Voor een partij met een sympathiebonus als Groen, of met een machtsbonus als CD&V, kan vaagheid een electoraal pluspunt zijn, maar voor een belegerde partij als N-VA is ze zeer schadelijk.

In dit geval is het weigeren van het gewestelijk referendum koren op de molen van de belgicisten, die zich bevestigd weten in hun veelgehoorde aantijging dat “de N-VA bang is voor een volksraadpleging over de zelfstandigheid van Vlaanderen omdat zij weet dat ze die zal verliezen”. Maar erger dan dit instrumentele nadeel van het N-VA-standpunt is zijn principiële onjuistheid.

Elk bezwaar tegen directe democratie blijkt bij nadere ontleding al gebruikt te zijn als argument tegen de democratie zelf (zoals N-VA-tenor Storme ooit geschreven heeft); wij achten de N-VA niet in staat om er een nieuw te bedenken. Onveranderlijk gaan deze argumenten uit van een mensbeeld dat een tweedeling poneert tussen de massa die te dom en te slecht is om de macht aan toe te vertrouwen, en een elite die enkel genuanceerd en op langere termijn denkt, met alleen het algemeen belang voor ogen. Deze despotische afkeer voor de rechtstreekse stem van het volk is bv. in TV-vraaggesprekken verwoord door Jean-Luc Dehaene en Servais Verherstraeten. Als de N-VA hen nu gaat navolgen, is zij echt haar bijnaam “de nieuwe tsjeven” waard.

Gelukkig kan de partij haar eer redden door nog vóór de aanstaande verkiezingen duidelijk op haar stappen terug te komen. Als politiek profiel stelt zij zich ondermeer als “liberaal” op. Welnu, liberaal is het doen krimpen van de staat en het versterken van de burger. Het betekent dat de politieke klasse zegt: minder macht voor onszelf, meer voor de burger. Geef dus de kiezer zelf wetgevende bevoegdheid via het referendum. De partij waarvan de voorzitter terecht gezegd heeft dat het federale België geen echte democratie verdraagt, kan nu niet gaan beweren dat een zelfbesturend Vlaanderen onverenigbaar is met de democratie.   

  

Labels: , , , ,

Read more...

3 maart 2014

Een kwarteeuw geleden: mijn eerste islamkritiek


(eigen ingezonden versie:)


Juist een kwarteeuw geleden publiceerde ik mijn eerste islamkritisch artikel. Het beschreef de voorgeschiedenis van het doodvonnis door ayatollah Chomeini over de schrijver Salman Rushdie, een zaak die een half jaar eerder in India losgebarsten was met een verbod op zijn pas verschenen boek De Duivelsverzen. Mijn tekst verscheen op de eerste bladzijden van het kommunistische weekblad Toestanden (3 maart 1989), en was de aanleiding voor lezingen bij de Brusselse en Sint-Niklase afdeling van het Masereelfonds. In die tijd was de linkerzijde nog anti-religie en verwelkomde zij dus islamkritiek.

 

Islamofiele praatjes

Dat feit zelf weerlegt heel wat praatjes over mijzelf die mij ten gehore komen. Zo vertelt men wel eens dat “1 september 2001 een golf van islam-bashing op gang bracht”. Aangezien de daders van de aanslagen in Washington en New York zich uitdrukkelijk op de islam beriepen, lijkt het mij maar normaal dat mensen de islam tegen het licht gingen houden, sommigen op een geleerde en anderen op een minder gesofistikeerde manier. Dat heeft echter niets met mij te maken, en de verklarende waarde voor mijn eigen bijdrage tot de islamkritiek is nul komma nul. Ik schreef al twaalf jaar eerder over de islam, en de eerste aanleiding daarvoor was een ontmoeting in Varanasi 1988 met een familie vluchtelingen uit Bangladesj, die pas na intens pramen met grote moeite het verhaal van hun vervolging door hun moslimburen prijsgaven. (Daaraan herken je de echte vluchtelingen: daarentegen komen asielzoekers die hoog opgeven over hoe ze gefolterd zijn, een ingestudeerd verhaaltje opdissen.) Overigens waren die vluchtelingen net zo donkerhuidig als hun buren, en had hun en mijn verhaal niets met “racisme” te maken. Mocht er ooit iemand tegenover mij de dooddoener “racisme!” bovenhalen, dan is hij ipso facto schuldig aan laster; en sedert racisme in België als strafbaar feit geldt, is hij ook schuldig aan eerroof – zelf een strafbaar feit.

Sedert de jaren 90 wordt islamkritiek in Vlaanderen ook herleid to “Vlaams Blok!” Het duurde meer dan drie jaar na mijn eerste en meerdere volgende artikelen eer die partij mij uitnodigde voor een lezing. Waarschijnlijk hadden ze daar mijn gastcolumns in de Gazet van Antwerpen opgemerkt, waaronder Moordwapens en Dooddoeners over het voorbeeldgedrag van de Profeet in het vermoorden of terechtstellen van islamkritische schrijvers. In ieder geval ging het initiatief slechts uit van enkele partijtenoren tegen de algemene partijlijn in: die was toen nog anti-vreemdeling, met heel soms de islam als exotisch kenmerm, zonder inhoudelijke islamkritiek. Integendeel, in die tijd nodigden de Nationalistische Studenten onder leiding van huidig VB-parlementslid Bart Laeremans nod de Afghaanse islamstrijders uit om een lezing te geven over hun “vrijheidsstrijd” tegen de Sovjets. Nog in 1996 verklaarde partijvoorzitter Frank Van Hecke dat het boeddhisme hem wegens “vreemd” evenzeer tegenstond als de islam. Pas eind van de jaren ’90 kwam er een duidelijke bocht in de partijlijn richting islamkritiek. Zelfs dan waren er partijleden, vooral de nostalgici naar damals, die de islam als bondgenoot tegen het joodse gevaar en tegen de zedenverwildering verkozen; in 1992 was die strekking nog dominant. De tekst van mijn optreden werd de kern van mijn latere boek De islam voor ongelovigen (1997). Alle commentatoren die mijn tekst daadwerkelijk gelezen hadden, zowel van VB-zijde (Marc Joris) als ter linkerzijde (Patrick Stouthuysen, Lucas Catherine) merkten op dat mijn pro-assimilatiestandpunt lijnrecht inging tegen de toenmalige partijlijn, die pro terugkeerbeleid was, met ondermeer een apart onderwijsnet voor vreemdelingen. Toch komt elke uiting van islamkritiek je in Vlaanderen automatisch op de kreet “VB-er!” te staan.

Helemaal absurd is het recente uitvindsel van een “gematigde moslim”, die het tegen mij misprijzend over mijn “goeroe” Geert Wilders had. Hij gaf er daarmee blijk van, mijn bronnenonderzoek over de islam niet gelezen te hebben maar er toch een mening over te spuien. Islamapologeten zijn inderdaad typisch “under-informed but over-opinionated”. Echter, zelfs zonder ooit een boek open te slaan had hij kunnen weten dat hij onzin vertelde: ik schreef al over het islamprobleem in 1989, een 15 jaar voor Wilders zijn partij, de liberale VVD, verliet en zich stilaan tot spraakmakend islamcriticus ging ontpoppen. Het zijn politici die bij geleerden de rade gaan, niet omgekeerd. Wilders heeft zich terdege bij islamkenners geïnformeerd, vooral bij arabist Hans Jansen en bij de Amerikaans-Libanese post-2001 islamanalyst Robert Spencer. Sindsdien ontplooit hij een politieke lijn tegenover het islamprobleem die veel beter geïnformeerd is dan de multiculturalistische lijn van zijn tegenstanders, maar die nog altijd maar een vereenvoudigde versie is van wat islamkenners bij elkaar gestudeerd hebben. Echter, islamapologeten zijn onwetenden die niets ingewikkelders aankunnen dan politieke slagzinnen, en heus geloven dat islamkenners daar de mosterd gehaald hebben.

 

Het landschap sindsdien

De jaren ’90 werden gekenmerkt door een radicale verschuiving van de linkerzijde tegenover de islam. Eerst vrijzinnig antireligieus en anticonservatief, enkele jaren later zodanig islamofiel dat zelf kras obscurantistische gebruiken als de gelaatbedekking en de vrouwenbesnijdenis op “begrip” konden rekenen. Het hele arsenaal van linkse machtsposities in academia en de media, linkse retorische kracht en linkse haat werd in dienst van de islam gesteld. Een illustratie van deze evolutie was de fatwa van Yves Desmet (De Morgen) tegen islamkenner prof. Urbain Vermeulen. Universiteiten die vroeger al eens oriëntalisten benoemden die zich tot islamcritici ontpopten, zijn veel scherper gaan toezien op ideologische conformiteit, en toegeving an de anti-anti-islamhouding van de dominante kringen in de samenleving.

Opvallend daarbij is de stelselmatige en volhardende oneerlijkheid van het islamofiele kamp. Een voorbeeld is de recente artikelreeks over “racisme” in de voormalige kwaliteitskrant De Standaard, die grondig en doelbewust een amalgaam maakte tussen racisme en islamkritiek. Deze wordt met een militant-islamitische term als “islamofobie” letterlijk tot geestesziekte verklaard en effectief gecriminaliseerd. Een minder elitair medium zou ter verschoning misschien onwetendheid kunnen pleiten, maar De Standaard is het aan zijn zelfbeeld verschuldigd, deze uitleg te versmaden. Dan blijft als verklaring alleen kwade trouw.

Zogenaamd gematigde moslims, die het negatieve publicitaire effect van de radicale islam betreuren, nemen het vertoog van de linkse islamofielen over. Zij vinden een “échte, gematigde islam” uit, die zou verschillen van de “fanatieke islam” of het “islamisme”. Deze mediatieke (maar volgens Tayyip Recep Erdoğan onbestaande) “échte” islam moet dan als eerste verdedigingslijn dienen voor de echte, orthodoxe islam.

Vele progressieven voelden wel de islamvijandige stemming bij de bevolking aan, en probeerden daarom een beetje als progressief en kritisch over te komen maar tegelijk de kritiek naar andere doelwitten dan de islam te kanaliseren. Dat Taslima Nasrin sedert 1993 in Bangladesj vervolgd werd, lag niet aan haar feministische engagement, zoals onze media beweerden, maar aan haar pleidooi tegen de gewelddadige vervolging van de hindoeminderheid in december 1992; dat werd door de meesten van haar talrijke sympathisanten bij haar EU-prijsuitreiking hardnekkig ontkend of verdraaid. Momenteel vraagt Annemie Struyf wat aandacht voor het probleem van de vrouwenbesnijdenis, maar de VRT heeft haar reportage wel naar niet-islamitisch Afrika afgeleid, terwijl de overgrote meerderheid van de getroffen vrouwen moslima’s zijn. Bovendien zijn praktisch alle gevallen van vrouwenbesnijdenis buiten Afrika, en dat zijn er nog altijd miljoenen en stijgend (Jemen, Koerdistan, Indonesië e.a. landen, en niet te vergeten sommige snel groeiende migrantengemeenschappen in Europa), uitsluitend het werk van de islam. Het is huichelachtig om je verontwaardigd te tonen over de vrouwenbesnijdenis zonder het probleem van de islam aan de orde te stellen. En dat is dus mijn eindoordeel over de officieel gepropageerde islamofilie: een mengeling van onwetendheid en huichelarij.

Bij alle ondervonden laster en ostracisme was een grappige troost wel de neerbuigende houding van islamofiele intellectuelen. Vanuit hun krasse onwetendheid over de kerndoctrine van de islam nemen zij airs van superioriteit aan tegenover de feitengetrouwe eenvoud van de echte islamkenners. Wij zouden niets begrijpen van de “ware” islam, het zou aan armoede en imperialisme liggen, wij zouden obsessief met de antieke grondteksten van de islam bezig zijn terwijl elk zinnig mens weet dat “het islamisme” een recente uitvinding is. Ze zijn zoals kinderen die volwassenen meewarig toespreken: “Dat speelgoed dat ’s morgen op 6 december bij de schoorsteen ligt, ze zeggen dat onze ouders dat daar gelegd hebben, maar dat verhaaltje moet je niet geloven, hoor. Dat komt van Sinterklaas.”

 

En nu…

Het leven is kort, maar langer dan nodig om een eenvoudig onderwerp als de islam te doorgronden. Ik lees nog wel eens iets over de islamgeschiedenis, maar eigenlijk bieden deze doctrine en haar toepassingen mij geen intellectuele uitdaging meer. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat zij momenteel geen belang hebben: ik houd mij aanbevolen om mee te werken aan een beleid dat van eerlijke wetenschappelijke kennis over de islam uitgaat, niet van de sprookjes en taboes die het huidige islambeleid moeten rechtvaardigen. Maar aan de islam als doctrine die het handelen van moslims door de eeuwen heen motiveert, valt niets meer te doorgronden. Er blijven wel massaal veel mensen te overtuigen, maar veelal hebben zij de feiten al voldoende gehoord en hebben zij gewoon besloten, er doof voor te blijven. Je kan een paard wel naar de rivier brengen, maar je kan het niet dwingen om te drinken. Sommige mensen zijn nu eenmaal gelukkiger in hun begoochelingen, en alleen onzachte aanraking met de werkelijkheid zal hen daaruit kunnen helpen.

Ik heb de islam als probleem ontdekt kort nadat ik in 1988 in de Indiase stad Varanasi aankwam. Ik wilde er eigenlijk het hindoe-boeddhistische denken bestuderen, maar besloot dat de actuele interreligieuze verhoudingen een dringender aandachtspunt vormden. In mijn leven was de islamstudie eigenlijk een tijdelijke omweg. De laatste jaren heb ik de weg naar mijn eerste liefde teruggevonden. En daaraan wil ik in de jaren die mij resten het beste van mijzelf geven.

 





(In De Bron gepubliceerde versie, 3-3-2014:)

Juist een kwarteeuw geleden publiceerde ik mijn eerste islamkritisch artikel. Het beschreef de voorgeschiedenis van het doodvonnis door ayatollah Khomeiny over de schrijver Salman Rushdie, een zaak die een half jaar eerder in India losgebarsten was met een verbod op zijn pas verschenen boek De Duivelsverzen. Mijn tekst verscheen toen op de eerste bladzijden van het communistische weekblad Toestanden (3 maart 1989), en was de aanleiding voor lezingen bij de Brusselse en Sint-Niklase afdeling van het Masereelfonds. In die tijd was de linkerzijde nog anti-religie en verwelkomde zij dus mijn islamkritiek.


Het VB was toen niet tegen de islam


Dat feit zelf weerlegt heel wat praatjes. Zo vertelt men wel eens dat ’11 september 2001 een golf van islam-bashing op gang bracht’. Aangezien de daders van de aanslagen in Washington en New York zich uitdrukkelijk op de islam beriepen, lijkt het mij maar normaal dat mensen de islam tegen het licht gingen houden, sommigen op een geleerde en anderen op een minder gesofistikeerde manier. Ikzelf schreef toen al twaalf jaar over de islam, en de eerste aanleiding daarvoor was een ontmoeting in Varanasi 1988 met een familie vluchtelingen uit Bangladesh, die pas na intens pramen met grote moeite het verhaal van hun vervolging door hun moslimburen prijsgaven. (Daaraan herken je vaak echte vluchtelingen; daarentegen komen asielzoekers die hoog opgeven over hoe ze gefolterd zijn, soms een ingestudeerd verhaaltje opdissen). Overigens waren die vluchtelingen net zo donkerhuidig als hun buren, en had hun verhaal niets met ‘racisme’ te maken. Ik was gewoon geschokt door wat ik vernam over tot wat religieus fanatisme leiden kan.


Sedert de late jaren ‘90 wordt islamkritiek in Vlaanderen ook herleid tot ‘Vlaams Blok!’ Die partij was aanvankelijk echter helemaal niet zo sterk tegen de islam als religie, soms zelfs integendeel. Het duurde meer dan drie jaar na mijn eerste en meerdere volgende artikelen eer die partij mij uitnodigde voor een lezing. Dat ik daarop inging, omdat ik het debat rationeel wilde hebben, werd mij achteraf zeer kwalijk genomen, alsof ik de ‘ideoloog’ was die deze partij op een anti-islamspoor had gezet.


Waarschijnlijk hadden ze mijn gastcolumns in de Gazet van Antwerpen opgemerkt, waaronder Moordwapens en Dooddoeners over het voorbeeldgedrag van de profeet in het vermoorden of terechtstellen van islamkritische schrijvers, ook toen al, in de zevende eeuw. In ieder geval ging het initiatief slechts uit van enkele partijtenoren tegen de algemene partijlijn in: die was toen nog anti-vreemdeling, met heel soms de islam als exotisch kenmerk, zonder inhoudelijke islamkritiek. Integendeel, in die tijd nodigden de Nationalistische Studenten Vereniging (NSV) onder leiding van huidig VB-parlementslid Bart Laeremans nog de Afghaanse islamstrijders - de voorlopers van de Taliban - uit om een lezing te geven over hun ‘vrijheidsstrijd’ tegen de Sovjets.




Het VB was tegen wat ‘vreemd’ was


Nog in 1996 verklaarde partijvoorzitter Frank Van Hecke dat het boeddhisme hem wegens ‘vreemd’ evenzeer tegenstond als de islam. Pas eind van de jaren ’90, dik vijf jaar na mijn vermaledijde lezing, kwam er een duidelijke bocht in de partijlijn, richting islamkritiek. Zelfs dan waren er partijleden, vooral de nostalgici naar damals, die de islam als bondgenoot tegen het ‘joodse gevaar’ en tegen de ‘vrijzinnige zedenverwildering’ verkozen; in 1992 was die strekking nog dominant.


De tekst van mijn optreden werd de kern van mijn latere boek De islam voor ongelovigen (1997). Alle commentatoren die mijn tekst daadwerkelijk gelezen hadden, zowel van VB-zijde (Marc Joris) als ter linkerzijde (Patrick Stouthuysen, Lucas Catherine) merkten op dat mijn pro-assimilatiestandpunt lijnrecht inging tegen de toenmalige VB-lijn, die pro terugkeerbeleid was, met ondermeer een apart onderwijsnet voor vreemdelingen. Toch komt elke uiting van islamkritiek je in Vlaanderen automatisch op de kreet ‘VB-er!’ te staan. Ik heb er niet weinig last van gehad.


Helemaal absurd is het recente uitvindsel dat ‘goeroe’ Geert Wilders verantwoordelijk zou zijn voor de islamhaat. Islamapologeten zijn typisch ‘under-informed but over-opinionated’. De Rushdie-affaire, die sommigen in het Westen wakker schudde, deed zich voor vijftien jaar voor Wilders zijn partij, de liberale VVD, verliet en zich stilaan tot spraakmakend islamcriticus ging ontpoppen. Wilders heeft zich daarvoor terdege bij islamkenners geïnformeerd, vooral bij arabist Hans Jansen en bij de Amerikaans-Libanese islamanalyst Robert Spencer. Sindsdien ontplooit hij een politieke lijn tegenover het islamprobleem die veel beter onderbouwd is dan de multiculturalistische lijn van zijn tegenstanders, maar die nog altijd maar een vereenvoudigde versie is van wat islamkenners bij elkaar gestudeerd hebben. Echter, islamapologeten zijn onwetenden die niets ingewikkelders aankunnen dan politieke slagzinnen, en waarvan sommigen heus geloven dat islamkenners bij Wilders de mosterd gehaald hebben.




Van antireligieus tot islamofiel


De jaren ’90 werden evenwel gekenmerkt door een radicale verschuiving van de linkerzijde tegenover de islam die blijk gaf van de grootste verwarring en een volkomen gebrek aan dossierkennis. Eerst stelde zij zich vrijzinnig-antireligieus en -anticonservatief op, maar enkele jaren later werd zij zodanig islamofiel dat zelfs kras obscurantistische gebruiken als de gelaatbedekking en de vrouwenbesnijdenis op ‘begrip’ konden rekenen. Het hele arsenaal van linkse machtsposities in academia en de media, alle te mobiliseren linkse retorische kracht en linkse haat werd in dienst van de ‘ware’ islam gesteld. Een illustratie van deze evolutie was de fatwa van Yves Desmet (De Morgen) tegen islamoloog professor Urbain Vermeulen - ik besprak dat uitgebreid in mijn De islam voor ongelovigen. Universiteiten die vroeger al eens oriëntalisten benoemden die zich op basis van hun onderzoek tot islamcritici ontpopten, zijn daarna veel scherper gaan toezien op de ideologische conformiteit. En hebben vrij algemeen toegegeven aan de dominante kringen in de samenleving, die hoopten dat de olifant zou verdwijnen die door Khomeiny in het midden van de kamer was geplaatst, door het hoofd in het zand te steken.


Opvallend daarbij is de stelselmatige en volhardende oneerlijkheid van het islamofiele kamp. Een voorbeeld was de recente artikelreeks over 'racisme' in de voormalige kwaliteitskrant De Standaard, die grondig en doelbewust een amalgaam maakte tussen racisme en islamkritiek (de reeks werd vakkundig onderuit gehaald door Philippe Van den Abeele in De Standaard steunt islamfundamentalisme, De Bron 24/12/13 en De Bron 03/01/14 nvdr). Islamkritiek wordt met een militant-islamitische term als ‘islamofobie’ letterlijk tot geestesziekte verklaard  en effectief gecriminaliseerd (over deze tendens, die bij ons vooral verdedigd wordt door Bert Anciaux, publiceerden we eerder al De echte en de verzonnen Koran, De Bron 08/07/13 nvdr). Een minder elitair medium zou ter verschoning misschien onwetendheid kunnen pleiten, maar De Standaard is het aan zijn zelfbeeld verschuldigd dit excuus te versmaden. Dan blijft als verklaring alleen kwade trouw.




De mediatieke maar onbestaande islam


Zogenaamd gematigde moslims, die het negatieve publicitaire effect van de radicale islam betreuren, nemen het vertoog van de linkse islamofielen over. Zij vinden een ‘échte, gematigde islam’ uit, die zou verschillen van de ‘fanatieke islam’ of het ‘islamisme’. Deze mediatieke (maar volgens Tayyip Recep Erdoğan onbestaande) ‘échte’ islam moet dan als eerste verdedigingslijn dienen voor de echte, orthodoxe islam die o zo onschuldig zou zijn.


Vele ‘progressieven’ voelden wel de islamvijandige stemming bij de bevolking aan, en probeerden daarom een beetje als kritisch over te komen maar tegelijk de kritiek naar andere doelwitten dan de islam te kanaliseren.  Dat Taslima Nasrin sedert 1993 in Bangladesh vervolgd werd, lag niet aan haar feministische engagement, zoals onze media beweerden, maar aan haar pleidooi tegen de gewelddadige vervolging van de hindoeminderheid in december 1992; dat werd door de meesten van haar talrijke sympathisanten bij haar EU-prijsuitreiking hardnekkig ontkend of verdraaid.


Momenteel vraagt Annemie Struyf wat aandacht voor het probleem van de vrouwenbesnijdenis, maar de VRT heeft haar reportage wel naar niet-islamitisch Afrika afgeleid, terwijl de overgrote meerderheid van de getroffen vrouwen moslima’s zijn. Bovendien zijn praktisch alle gevallen van vrouwenbesnijdenis buiten Afrika, en dat zijn er nog altijd miljoenen en hun getal is stijgend, uitsluitend het werk van de mensen die zich op de islam beroepen: Jemen, Koerdistan, Indonesië en andere landen, en niet te vergeten sommige snel groeiende migrantengemeenschappen in Europa. Het is huichelachtig om je verontwaardigd te tonen over de vrouwenbesnijdenis zonder het probleem van de islamtradities  aan de orde te stellen. En dat is dus mijn eindoordeel over de officieel gepropageerde islamofilie: een mengeling van onwetendheid en huichelarij.


Bij alle laster was een grappige troost wel de neerbuigende houding van islamofiele intellectuelen. Vanuit hun krasse onwetendheid over de kerndoctrine van de islam nemen zij airs van superioriteit aan tegenover de feitengetrouwe eenvoud van de echte islamkenners. Die zouden niets begrijpen van de ‘ware’ islam, het terrorisme zou aan armoede en imperialisme te wijten zijn, de islamkenners zouden obsessief met de antieke grondteksten van de islam bezig zijn terwijl elk zinnig mens 'weet' dat ‘het islamisme’ een afwijking is van de ‘ware’ islam die lief en vredelievend zou zijn, zoals zijn zachtmoedige profeet.  Ze zijn zoals kinderen die volwassenen meewarig toespreken: ‘Dat speelgoed dat ’s morgens op 6 december bij de schoorsteen ligt, ze zeggen dat onze ouders dat daar gelegd hebben, maar dat verhaaltje moet je niet geloven, hoor. Dat komt van Sinterklaas.’




De islam is eenvoudig te doorgronden



Het leven is kort, maar langer dan nodig om een eenvoudig onderwerp als de islam te doorgronden. Ik lees nog wel eens iets over de islamgeschiedenis, maar eigenlijk bieden deze doctrine en haar toepassingen mij geen intellectuele uitdaging meer. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat zij momenteel geen belang hebben: ik houd mij aanbevolen om mee te werken aan een beleid dat van eerlijke wetenschappelijke kennis over de islam uitgaat, niet van de sprookjes en taboes die het huidige islambeleid moeten rechtvaardigen. Maar aan de islam als doctrine die het handelen van moslims door de eeuwen heen motiveert, valt niets meer te doorgronden. Er blijven wel massaal veel mensen te overtuigen, maar veelal hebben zij de feiten al voldoende gehoord en hebben zij gewoon besloten er doof voor te blijven. Je kan een paard wel naar de rivier brengen, maar je kan het niet dwingen om te drinken. Sommige mensen zijn nu eenmaal gelukkiger in hun begoochelingen, en alleen onzachte aanraking met de werkelijkheid zal hen daaruit kunnen helpen. Helaas.


Ik persoonlijk heb de islam als probleem ontdekt kort nadat ik in 1988 in de Indiase stad Varanasi aankwam. Ik wilde er eigenlijk het hindoe-boeddhistische denken bestuderen, maar besloot dat de actuele interreligieuze verhoudingen een dringender aandachtspunt vormden. In mijn leven was de islamstudie eigenlijk een tijdelijke omweg. De laatste jaren heb ik de weg naar mijn eerste liefde teruggevonden. En daaraan wil ik in de jaren die mij resten het beste van mijzelf geven. Dat is zoveel boeiender dan altijd hetzelfde te moeten herhalen rond een islam die toch zo doorzichtig is voor wie doorheen het rookgordijn van de islamofielen heen wil kijken.

Labels: , , , ,

Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>