30 januari 2010

Help Haïti, maar hoe? (LVB.net)

Op 12 januari werd Haïti getroffen door een krachtige aardbeving die minstens 100.000 dodelijke slachtoffers maakte. Hoe kunt u de hulpverlening aan Haïti het best financieel steunen?

De overheid en de media sporen ons aan om geld te storten op rekeningnummer 12-12 van de actie "Haïti Lavi" ('Lavi' is creools voor "het leven"). Daarachter zit een consortium van Caritas International, Dokters van de Wereld, Handicap International, Oxfam Solidariteit en Unicef België.

Oxfam-Solidariteit is een organisatie met een duidelijke politiek-ideologische boodschap, die echter niet overeenstemt met mijn analyse. Hun boodschap is dat de armoede in de Derde Wereld de schuld is van het kapitalisme, het neoliberalisme, de vrijhandel, het IMF en de Wereldbank. Voor ramppreventie ziet Oxfam heil in het Cubaanse model.

Mijn analyse gaat daar lijnrecht tegen in: die landen die zich in de voorbije 55 jaar konden transformeren van ontwikkelingslanden naar industrieland, zijn daarin geslaagd dankzij het kapitalisme, de vrijhandel, het IMF en de Wereldbank. Organisaties als Oxfam, Broederlijk Delen en 11.11.11 vinden verder dat één van de manieren om armoede te bestrijden, het oprichten van vakbonden is. Verder vinden ze de Verenigde Staten en Israël de grote boosdoeners van de wereld. Als u al deze standpunten deelt, dan kunt u hier stoppen met lezen en uw bezittingen geheel of gedeeltelijk wegschenken aan Oxfam, Broederlijk Delen en 11.11.11.

Gelooft u daarentegen in de positieve kracht van vrijhandel, kapitalistische investeringen, de constructieve rol van multinationals in de economische ontwikkeling, en de positieve invloed van IMF en Wereldbank op vrijhandel, en staat u positief tegenover de geostrategische rol van de Verenigde Staten en van Israël, dan moet u op zoek gaan naar alternatieven. Want Haïti verdient noodhulp, niet alleen van regeringen maar ook van burgers. Hier alvast enkele tips.

Het Rode Kruis Vlaanderen, rekeningnummer 000-0006566-67 met vermelding "aardbeving Haïti". In België fiscaal aftrekbaar vanaf 30 euro. Het Rode Kruis stelt zich politiek neutraal op en neemt geen ideologische standpunten in.

Pater-scheutist Jan Hoet is actief in Haïti met jeugdopvangtehuis Mamosa, dat door de aardbeving helemaal werd vernield (video). Je gift kan je overmaken op rekeningnummer 000-0901974-68 van SOS-Scheut met vermelding "voor project 02.509.008 / F.J.-P.S. / Hoet Jan / Delmas-Ha". In België fiscaal aftrekbaar vanaf 30 euro.

Adra Belgium, een protestantse organisatie voor ontwikkelingshulp, opgericht door de Kerk van de Zevende-dags Adventisten. Rekeningnummer 310-1048000-01 met vermelding "Rampenfonds Haiti". In België fiscaal aftrekbaar vanaf 30 euro.

De Israëlische hulporganisatie IsraAID is sterk actief in Haïti. Vanuit België kunt u giften overmaken aan B'nai B'rith Brussel (210-0267175-89) of B'nai B'rith Europa (732-0074891-58). Giften met vermelding "Haiti" worden doorgestort aan IsraAID. Niet fiscaal aftrekbaar.

De Amerikaanse humanitaire organisatie Ears To Our World verspreidt zelf-aangedreven radiotoestellen in Haïti. Eén gift van 30 dollar volstaat om twee radiotoestellen te financieren. Omdat informatieverspreiding uiterst belangrijk is bij rampen, is radio momenteel een zeer belangrijk medium in Haïti . Betaling kan online met Paypal of kredietkaart. Niet fiscaal aftrekbaar.

Het Clinton Bush Haiti Fund, dat de Amerikaanse fondsenwerving voor Haïti coördineert. Online giften mogelijk met kredietkaart vanaf 25 dollar. In de VS fiscaal aftrekbaar.
Read more...

29 januari 2010

Leugens over het voedseltekort in Gaza doorprikt (Vincent De Roeck)

De internationale gemeenschap blijft maar volhouden dat het Israëlische optreden in en rond de Gazastrook de voedselbevoorrading van de Palestijnse gebieden in het gedrang gebracht heeft en dat de arme brave Palestijnen in de Gazastrook honger lijden door toedoen van satanbuur Israël, de enige echte schurkenstaat in het Midden-Oosten. De Verenigde Naties zwijgen wel graag over waarom haar "scholen" als wapenopslagplaatsen gebruikt worden, waarom haar ambulances maar al te vaak als transportmiddelen voor terroristen van Hamas dienen, waarom haar beelden geregeld met Photoshop bewerkt worden om de duivel Israël er nog slechter te doen uitkomen en waarom haar materieel en hulpgoederen steevast aangewend worden om raketten te fabriceren om Zuid-Israël te bestoken.

De internationale gemeenschap wordt er ook niet graag aan herinnerd dat het net de Egyptische grensblokkade aan de Sinaï is die de handel tussen de Gazastrook en de buitenwereld bemoeilijkt of dat de vele ziekenhuizen van Ashkelon en Sderot vol liggen met gewonde joodse kinderen. Dit gezegd zijnde, laat ons hier wel duidelijk zijn. Niemand verdient het natuurlijk om honger te moeten lijden in deze tijd van ongeziene welvaart en massale voedseloverschotten. Maar net daar blijkt nu net het schoentje te wringen. De Verenigde Naties liegen immers voortdurend over de situatie en in het hongersnoodverhaal is dat natuurlijk niet anders. Het was de lokale Engelstalige moslimkrant "Palestine Today" die het nieuws voor ons brak en onlangs uitpakte met een serie foto's waarop overvolle Palestijnse markten in Gaza te zien zijn. Beelden zeggen nog altijd meer dan 1,000 woorden.











Deze vijf foto's schetsen mooi de échte situatie in de Gazastrook en aangezien het hier om een Palestijnse bron gaat, zullen toch ook de meest uitgesproken Palestijnenknuffelaars en de grootste Israëlhaters hun ongelijk moeten toegeven. Jullie kunnen trouwens nog tientallen andere foto's op de website van "Palestine Today" terugvinden.

Read more...

EU-funded think tanks defend their credibility (Andrew Rettman)

The European Commission will in 2010 pay €6.7 million in subsidies to a group of think tanks and NGOs. The grants cover 58 organisations, ranging from some of Brussels' best known talking shops, such as Cafe Babel and the European Policy Centre (EPC), to niche bodies such as the European Paralympic Committee. The top recipients are: the Platform of European Social NGOs; Notre Europe; the European Council on Refugees and Exiles; the European Movement; Association Jean Monnet; the Council of European Municipalities and Regions; the Association of Local Democracy Agencies; the Lisbon Council; the Fundacion Academia Europea de Yuste, and Friends of Europe.

The money is part of a larger €30 million a year pot in the commission's education and culture department, which pays for a scheme to promote "common values" and to get ordinary people interested in politics. "I think it's fair that an EU citizen should learn about the European Union of which he or she is a part. We make no apologies for explaining what the EU is about," commission spokesman John Macdonald told EUobserver. But for some, Brussels' generosity is not so innocent.

"They are setting up their own committees claiming that these are independent think tanks when, in fact, they are cheerleaders for the EU," Pieter Cleppe, from the British eurosceptic think tank, Open Europe, said. "They do not question the EU to the extent they would if they were not being funded by it. That's the whole point of the grants." Several of the beneficiaries, such as the European Movement International, Friends of Europe and the Union of European Federalists, have an openly pro-integration position. Just one, Statewatch, which gets 39 percent of its budget from the commission, is a devoted critic of the EU institutions.

Mr Cleppe's allegations are potentially the most damaging for policy analysts, such as the EPC, the Centre for European Policy Studies (Ceps) or Notre Europe, whose reputation for objectivity is central to their work. EPC chief Hans Martens pointed out that its grant of €146,000 makes up just over five percent of its budget. "You can't buy us for that price," he said. "There are no strings attached. We've never felt any pressure because of it. If we were to say something which offends the commission, tant pis."

Tant pis? Ceps spokesman Marco Incerti took a similar line. "Our grant [€140,000] amounts to 2 percent of our budget. So if there was ever an attempt by the commission to influence us, we could afford to lose it," he said. Mr Incerti noted that if you count all the EU projects in which Ceps takes part, EU institutions sign off on about a third of its income, however. For others, EU dependency is still more acute.

Pour la Solidarite gets 65 percent of its funds from the commission's education department grant. The Trans European Policy Studies Association is in for 58 percent. Notre Europe gets 54 percent. "We get a big grant but we don't work for the commission per se. We are true to what we think," Notre Europe's funding officer, Jennifer Hoff, told this website. "We are really trying to diversify our funding because we do get criticised for this."


Andrew Rettman schreef bovenstaand artikel voor de EU Observer naar aanleiding van een interview met IFF-scribent Pieter Cleppe.

Read more...

27 januari 2010

De tirannie van het intellectuele verraad
(Vincent De Roeck)

Paul De Grauwe, de "econoom" die er onlangs in slaagde om vrijdags op een internationaal congres Hayek boven Keynes te verkiezen en de maandag daarop in een Vlaamse krant Keynes boven Hayek, kreeg gisteren weerom een forum in "De Standaard" om zijn clowneske kijk op de economie ten toon te spreiden. In "De tirannie van de aandeelhouders" trekt hij van leer tegen de CEO's van multinationals. "De grootste vijanden van het kapitalisme zijn vandaag niet de vakbonden, maar ceo's als Carlos Brito van AB InBev", aldus de Paul Krugman van Vlaanderen. Zijn oplossing is ook zonneklaar. "Het wordt tijd dat de overheden de almacht van aandeelhouders beperken." Met dit weinig subtiel voorstel om nog meer overheidsinmenging in de economie toe te laten, bewijst Paul De Grauwe maar één zaak: hij is zijn pedalen helemaal verloren en snapt er echt niets meer van.

Een economisch systeem kan maar overleven als er een brede maatschappelijke consensus bestaat dat dit systeem goed is voor het overgrote deel van de bevolking. Het marktsysteem zoals dat in de naoorlogse periode werd ontwikkeld, putte zijn kracht uit het feit dat het gesteund werd door een consensus die het zelf had gecreëerd. De materiële vooruitgang die dat systeem mogelijk maakte, werd gespreid over een groot deel van de bevolking. Werknemers and werkgevers profiteerden samen van deze vooruitgang.

Zolang politici begaan zouden zijn met de welvaart van de samenleving en duurzame economische vooruitgang is er geen vuiltje aan de lucht. Pas wanneer politici, zoals vandaag, helemaal geen principes of verstand meer hebben, of wanneer diezelfde politici door de particratie hun principes en hun verstand moeten verdringen, is dit een probleem. Iedereen weet dat de vrije markt meer mensen welvarend gemaakt heeft dan welk ander systeem ook. Zelfs nu moeten we toegeven dat we na de crisis nog steeds rijker zijn dan voor de economische supergroei van de jaren '90. Letland en Ierland worden wel als "failliet" afgedaan, maar zij zijn vandaag nog steeds rijker dan in 2004. Misschien iets om over na te denken, "professor" De Grauwe, vooraleer u zich weer aan populistische nonsens waagt?

Deze consensus is aan het afbrokkelen, vooral omdat de perceptie is gegroeid dat werknemers en werkgevers niet op dezelfde wijze profiteren van materiële vooruitgang. Een systeem dat het mogelijk maakt dat de top van de onderneming (...) fantastische bonussen opstrijkt precies omdat het werknemers afdankt, kan niet op de sympathie van de mensen rekenen en graaft zijn eigen graf.

En wie is het hier juist die deze "perceptie" tot waarheid verheft? Onze Paul natuurlijk. De mensen moeten begrijpen dat enkel de personen die achter een bedrijf staan écht begaan zijn met de toekomst ervan. Dit zijn niet altijd de CEO's maar wel de aandeelhouders. Zij zijn het die hun eigen geld in de schaal geworpen hebben om een risicovolle onderneming op te zetten, over te nemen, of zich daarin in te kopen. Zij willen rendement, en zij hebben daar als enige het recht op. Werknemers verhuren hun arbeid, maar zij hangen af van de markt voor arbeid. Ondernemers verplichten om werknemers in dienst te houden, is net zoals consumenten verplichten om bij een welbepaalde winkel een welbepaald product te blijven kopen, ook als de consumenten dat niet meer denken nodig te hebben. Ooit maakte Po-Paul soortgelijke vergelijkingen, vandaag huilt hij mee met de linkse wolven in het bos.

Hoe zijn we zo ver geraakt? Het is nuttig om daarvoor even terug te kijken naar de jaren zeventig. Toen kende het systeem ook een crisis. (...) De eerste reactie van de overheid bestond erin bedrijven in moeilijkheden te subsidiëren en massale programma's van overheidstewerkstelling uit de grond te stampen. Deze programma's werkten echter niet en botsten snel tegen de grenzen van de budgettaire realiteit. Het falen van de overheid om de economie in nieuwe banen te leiden bracht een ommekeer in het denken. Meer en meer groeide de idee dat het marktsysteem beter geplaatst was dan de overheid om duurzame jobs te creëren en tegelijk materiële vooruitgang voor iedereen mogelijk te maken. Overal in de wereld werd aan deregulering en privatisering gedaan.

Paul De Grauwe geeft hier een zéér mooie analyse van de geschiedenis. Tot de jaren '70 was Keynes het officiële staatsbeleid, maar toen bleek dat stagflatie wel degelijk bestond, werd Keynes ingeruild voor Friedman en diens monetarisme. Vandaag zien we dat ook dat systeem niet perfect werkt, maar dat betekent niet dat de voorganger opnieuw van stal gehaald moet worden. Zoals ik vorig jaar al in een lezersbrief in "The Economist" schreef, betekent deze crisis niet zozeer het failliet van het kapitalisme, maar wel van Friedmans monetarisme. Centraal bankieren heeft deze bubbel op haar geweten. Het zou dan ook niet meer dan normaal zijn, moest men vandaag als nieuwe doctrine de Oostenrijkse School uitproberen. Paul De Grauwe kent deze school, hij stond lange tijd zelfs openlijk sympathiek tegenover de ideeën van Mises en consorten, maar hij is die nu klaarblijkelijk alweer vergeten. Een onvergeeflijk verraad.

Deze tendens creëerde inderdaad een nieuwe dynamiek van groei en vooruitgang niet alleen bij ons, maar vooral in de armste landen van de wereld. (...) Maar zoals zo dikwijls sloeg de slinger te ver door. Te veel mensen begonnen te geloven dat alle maatschappelijke problemen door de vrije markt kunnen opgelost worden, en dat de rol van de overheid overal moest worden teruggedrongen. Zo werd onder invloed van dit marktfundamentalisme de bankregulering ontmanteld en werd de banken toegelaten te gokken in de aandelenmarkten en in andere financiële markten. (...)

Marktfundamentalisme in de bankensector?? Echt waar?? We spreken hier over één van de meest gereguleerde en gereglementeerde sectoren van de hele economie. De crisis bewijst net dat de overheid helemaal niet in staat was om, ondanks massale regulering, het systeem foutloos te laten werken. En hoe reageren De Grauwe en andere etatisten daar dan op? Zij willen, begrijpen wie begrijpen kan, diezelfde falende overheid (nog) meer macht en een (nog) groter aandeel in de economie geven. Regulering lag aan de basis van de vastgoedbubbel en regulering zette banken aan om zich veel breder te gaan leveragen dan in de vrije markt het geval zou zijn. Een stad staat onder water en De Grauwe komt met extra emmers water af.

Een nog meer fundamentele ontsporing ontstond toen de idee ingang vond dat de controle op de onderneming moest gebeuren door de aandelenmarkten. Een goed bedrijf was een bedrijf waarvan de aandelenkoers stijgt; een slecht bedrijf waarvan de aandelenkoers daalt. De aandelenmarkten moesten het ultieme oordeel vellen over de kwaliteit van een onderneming en haar management. In theorie een schitterende idee. De realiteit evolueerde anders. In de aandelenmarkten spelen psychologische factoren als euforie en depressie, optimisme en pessimisme een even grote rol als fundamentele economische factoren. (...)

Ik deel de mening van Paul De Grauwe dat de aandeelhouders hier schromelijk tekortgeschoten zijn. Zij hadden alles voor handen om in te grijpen, maar zij deden er niets aan. Ik was dan ook tégen de bail-outs van de banken gekant die de aandeelhouders ten goede zijn gekomen. Paul De Grauwe is echter een grote hypocriet. Hier veegt hij de pan uit met de aandeelhouders, maar ten tijde van de bail-outs was hij wel voor tegemoetkomingen aan de aandeelhouders "die er niets aan konden doen"... Wat is het nu, Paul, eieren of jong?

De lange termijn werd opgeofferd aan de korte termijn. De winst die gerealiseerd kan worden door werknemers af te danken leidt onmiddellijk tot meer bonussen, maar ondermijnt de lange termijn voordelen van een vertrouwensrelatie tussen de werkgever en de werknemer. Conflict, in plaats van samenwerking wordt opnieuw de basis van de relaties tussen werkgevers en werknemers. Dit zijn gevaarlijke tendenzen die de maatschappelijke aanvaarding van een vrij marktsysteem aantasten. (...) Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het kapitalisme gered wordt uit de greep van de kapitalisten? Dat is de systeemvraag die zich vandaag stelt. De verantwoordelijkheid ligt hier in eerste instantie bij het bedrijfsleven zelf. (...) De overheid moet hier ook optreden, onder andere door, zoals vroeger, vergoedingen gebaseerd op optiecontracten te belasten als loon. (...) De bankiers zijn meer en meer geëvolueerd van kredietverleners tot speculanten. Ze hebben eveneens bijgedragen tot een evolutie naar een casinokapitalisme. (...)

Casinokapitalisme?? Ik begin meer en meer te denken dat "Paul De Grauwe" gewoon het pseudoniem van Dirk Van der Maelen is... Aandeelhouders bepalen het beleid en de bonussen. Het is dan ook aan hen om daar onafhankelijk van overheid of samenleving beslissingen over te nemen. Hoge leverage kan hoge winst opleveren, maar houdt ook risico's in. Het is de overheid die de afweging verknoeid heeft. Moral hazard heet dat dan. De winsten zijn immers voor de aandeelhouders, de verliezen voor de gemeenschap.

Tot nu toe is het marktsysteem er altijd in geslaagd om voor een verloren job een nieuwe, meestal interessantere job te vinden. Niet onmiddellijk natuurlijk, maar na verloop van tijd wel. Dit mechanisme vormt de basis van het vertrouwen dat de mensen hebben in het systeem en in de bedrijfsleiders. Maar als deze laatste meer en meer gepercipieerd worden als korte termijn speculanten dan is er een probleem. We kunnen alleen maar hopen dat de bedrijfsleiders de ernst van dit probleem op tijd onderkennen.

Kan iemand zijn eigen betoog nog meer ondergraven dan Paul De Grauwe hier?? Eerst kant hij zich tegen de markt om uiteindelijk dan te beweren dat de markt het wel zal oplossen... Als De Grauwe dit gelooft, en ik hoop dat hij dit allemaal gewoon schrijft omwille van mediageile beweegredenen, dan moet hij dat ook openlijk durven zeggen. Anders pleegt hij schuldig verzuim, en verwordt hij tot de doodgraver van onze economie en, erger nog, van onze welvaart.

Read more...

26 januari 2010

Na Dendermonde heeft ook Liedekerke er zijn buik van vol (Johan Sanctorum)

Soms leidt een gebrek aan redactionele coördinatie binnen een krant tot verrassende inzichten. In De Standaard van 26/1/10 wordt op de pagina “Cultuur en media” uitvoerig de lof gezongen van het woestijnvisproduct Man bijt hond. Niet echt verwonderlijk, als men de ziet hoe Corelio (uitgever van DS), VRT, Woestijnvis, en nu ook Humo-uitgever Sanoma, elkaar om de hals vallen binnen één groot mediakluwen. TV-kritiek in de geschreven pers? Het wordt meer en meer crossmediale promotie pro domo. In het bewuste artikel is nochtans een kritisch geluidje te horen van Tom Naegels, die stelt dat het programma eigenlijk een karikatuur voorstelt van de Vlaming, als kleinsteedse, dialect pratende randdebiel of gewoonweg dorpsgek. Maar als columnist-des-huizes relativeert Naegels deze kritiek onmiddellijk zelf, en zegt dat het programma “nooit over de grens van het kwetsende gaat”.

O nee? Dat is dan genoteerd. Maar op blz 24 van diezelfde krant, in de regionale editie “Vlaams-Brabant”, lezen we een heel ander verhaal, namelijk dat van de inwoners van Liedekerke, dat de eer te beurt viel om een ploeg van man-bijt-hond op bezoek te krijgen. Ze voelen zich gemanipuleerd, en beschrijven hoe de programmamakers via bewuste uitlokking vooral het hilarische en karikaturale zochten. Het resultaat was uitlachtelevisie van het zuiverste soort: er werd gefocust op alles wat de stadsintellectueel als vreemd, idiomatisch, provincialistisch en achterlijk voorkomt. Zoals de bejaarde die zijn klein autootje met maniakale precisie in een kleine garage parkeert. Het filmpje circuleert ondertussen op U-tube, de man is tot zijn eigen wanhoop wereldberoemd.
Enige politiek-correcte vooringenomenheid was de makers ook niet vreemd: “Ze waren op zoek naar specifieke beelden en verhalen van een arm Liedekerke dat worstelt met de migratie van Brussel. Ik moest hard discussiëren om hen op andere gedachten te brengen”, aldus een van de meer weerbare dorpsbewoners, Steven Van Linthout.
Want voor de rest ging het uiteraard om kwetsbare, onmondige mensen die niet weten waar ze aan begonnen, tot ze hun kop op het scherp zagen en het lachen was geblazen. Via de regiekamer en het welbekende montagewerk ontstaat een beeldverhaal dat geen enkele plaats meer laat voor privacy of respect voor de intieme levenssfeer. Vooral het item van de oude man die via een pendel met zijn overleden vrouw communiceert, is ver over de schreef.
De overvloeiing tussen naieve welwillendheid van de figuranten (“Ik kom op TV!”), het onscrupuleuze effectbejag van de programmamakers, en het (veronderstelde) voyeurisme van de kijker, trekt op het eerste zicht aan en levert “goeie televisie” op, maar stoot op het tweede gezicht af. Omdat het programma zich dagelijks ververst en andere slachtoffers zoekt, is er echter ook geen tijd om afstand te nemen en het format in vraag te stellen: het cirkus staat elke dag ergens anders, er is geen tijd om de trukken van de foor te ontmaskeren.
De Woestijnvisparodie van de cynische Vliegende Reporter (“In de Gloria”) die bij niets-vermoedende Vlamingen aan huis belt en een “spontaan interview” ensceneert, tot verbijstering achteraf van de figuranten, blijkt dus onrustwekkend echt. Het ziet ernaar uit dat Woestijnvis zijn eigen parodie-format tot standaard is gaan nemen voor reality-tv, zoals Prof. Katia Segers terecht stelde in Terzake van 26/1. Maar er is nog meer stront aan de knikker.

Dat Vlamingen in zo’n programma systematisch voorgesteld worden als achterlijke boertjes die moeten ondertiteld worden, is politiek niet onschuldig. De intellectuele elites, die zich in Woestijnvis schuilhouden, maken hier namelijk het portret van een volksstam die er wel pittoreske gewoonten op nahoudt en leuke plaatjes oplevert, maar die absoluut niet in de mogelijkheid verkeert om zijn eigen boontjes staatkundig te doppen. We missen het esprit dat de verlichte democratische minderheid van dit land legitimeert,- de francofonie. Het is dus een soort neokolonialisme van de evolués, parvenus die zich over hun eigen afkomst schamen. Het fenomeen, dat ik eerder al beschreef, zit zeer diep in het Vlaamse cultuurcircuit. Het verklaart o.m. waarom een oer-Vlaamse auteur als Dimitri Verhulst uit schaamte in Huccorgne gaat wonen, en waarom varkenshandelaar/kasteelheer Wim Delvoye het jammer vindt dat er in Vlaanderen nog Nederlands wordt gesproken. De grappige randdebielen van Liedekerke zijn dezelfde stereotypes (Katia Segers gewaagt zelfs van “archetypes”) die door het franco-Belgisch establishment worden gehanteerd. De openbare omroep is er zich wellicht niet eens bewust van dat ze stigmatiserend optreedt t.o.v. haar eigen publiek. De kijker kijkt in de spiegel, en ziet een Neanderthaler.
Maar Liedekerke heeft er dus zijn buik van vol en jaagt de camera’s weg. De conclusie is deze die ik al neerschreef in “Media en Journalistiek in Vlaanderen”, n.a.v. het “Dendermonde-drama”: de kijker én de man/vrouw, geconfronteerd met het oog van de camera, moeten zich samen tegen de hybris van het medium keren, door simpelweg neen te zeggen. Grenzen stellen, zelf de regels bepalen. Met deze bescheidenheid zal het massamedium nooit kunnen leven. Dus is het, in zijn huidige vorm, tot sterven gedoemd. Er is nog hoop.
Read more...

Zoals altijd bij regimes die naar een dictatuur hunkeren, gaat de strijd eerst over de woordenschat (vpmc)

23 januari 2010 Essay
Thierry Chervel
Zijn de critici van het islamisme zelf fundamentalistisch? Allerminst, want in tegenstelling tot de militante islam kent de Westerse Verlichting geen uiterste waarheden.  In de Duitse media is een debat ontbrand over de grenzen van de islamkritiek. Daarbij wordt er een “islamofobie” geconstateerd, die voor velen neerkomt op een nieuw antisemitisme. Hierover schreven op deze plek Henryk Broder (12 januari) en Hamed Abdel-Samad (18 januari). Wij zetten de reeks verder met een bijdrage van Thierry Chervel, beheerder van het online cultuurportaal “Perlentaucher”.

Henryk Broder is een reus! Helemaal op zijn eentje blijft deze publicist de meerdere van al de kleine feuilletonisten. De dappere meerderheid van “Freitag”, “Tagesanzeiger”, “Zeit”, “Süddeutsche Zeitung”, “Frankfurter Allgemeine Zeitung” en “Frankfurter Allgemeine Sonntagszeitung” heeft de laatste weken haar moed bijeengeschraapt om het schemerig-duistere “Verlichtingsfundamentalisme”bloot te leggen, dat achter de anarchistische knepen van Broder schuilgaat. In een vloed van artikelen sjorren zij hem vast en prikken hem, zoals het dwergenvolkje in de roman “Gullivers Reizen” van Jonathan Swift. Broder, zo schreef Thomas Assheuer in de “Zeit”, “doet altijd zijn best om geestig te schrijven, maar het is hem bittere ernst”. Dat is inderdaad het verschil: zijn tegenstanders zijn ook nooit eens grappig. Het begon al met de klimaattop in Kopenhagen, waarbij de “Tagesanzeiger” gesteun liet klinken over climagate en over de “as van de idiotie”. Het culmineerde na het Zwitserse minarettenverbod (voor Freitag is Broder sedertdien een rechtspopulist). En het ging verder na de moordaanslag op de Deense karikaturist Kurt Westergaard. Held onder de helden is de laatste tijd Claudius Seidl: hij beloofde plechtig in de F.A. Sonntagszeitung dat hij zijn leven zou opofferen, in het geval Broder en zijn fundamentalistische kompanen met succes de moslimvrouwen het recht op de hoofddoek zouden betwisten. Toegegeven: dit is onwaarschijnlijk, maar wie weet – tenslotte kunnen ook de “Verlichtingsfundamentalisten” tot zelfmoordaanslagen overgaan! Voor het recht om géén hoofddoek te dragen wilde Seidl zijn leven vooreerst nog niet in de weegschaal werpen. Daarmee versloeg de chef cultuur van de FAS de chef cultuur van de SZ Andrian Kreye, die op het gevaar af zich impopulair te maken de moed opbracht om de mohammedkarikatuur van Westergaard eens en voorgoed te laten vallen omdat ze geen verdediging waard is. “Wie beledigt, moet aan de beledigde ook de toestemming gunnen om beledigd te zijn”, gaf hij ter intentie van Westergaard mee. Na een interventie met een dergelijke overtuigingskracht laat zich de persoonlijke beveiliging van Westergaard nauwelijks nog verrechtvaardigen! Daarmee bekrachtigde Kreye de houding van de FAZ, van de Süddeutsche en van alle andere kranten die hun eigen lezers enkel en alleen van horen zeggen informeerden over de karikaturen. Het zijn ook altijd diegenen die het islamitische gevaar graag minimaliseren, die tegelijk te laf zijn om de karikaturen af te drukken (Die Welt behoorde tot de zeldzame Duitse kranten die ze lieten zien; opmerking van de redactie). Dit historische verzaken van een openbaar forum dat niet langer in zijn eigen fundamenten gelooft, zal een der redenen zijn waarom de aanvallen op Broder en alle andere “ Verlichtingsfundamentalisten” zo ongezien massief waren. Schuldbewustzijn zweet men graag in groep uit. [Welt-online laat hier een paragraaf uit de oorspronkelijke tekst wegvallen, die ik hierbij weer inlas]
De karikaturenstrijd was een cesuur in de geschiedenis van de media. Weliswaar was hij nog door een krant aangestoken, maar de allermeeste kranten van deze wereld namen –zoals ook de allermeeste televisiezenders– die eerste stoot niet over. Op weinige uitzonderingen na censureerden zij de tekeningen. Ze noemden ze grof (of  “onnozel”, zoals Thomas Steinfeld, meer hier), om zo te kunnen beweren dat publicatie niet de moeite loonde. Een capitulatie. De krantenlezers zochten hun informatie elders. Een eenvoudige google-zoektocht volstond.
Sedert de karikaturenstrijd is het Internet het eigenlijke openbare forum, in weerwil van het weemoedige zuchten van Habermas. In de kranten liet de affaire een blinde vlek achter. En die breidt zich uit, en bonst en woekert, zoals dat gaat met een slecht geweten. 
[hier pikt Welt weer in] In de vloed van artikelen de laatste weken, hebben de columnisten gepoogd om in Duitsland twee begrippen definitief ingang te doen vinden, al geven zij geen informatie over de herkomst ervan: “verlichtingsfundamentalisme” en  “islamofobie”. … De term “islamofobie” is in eerste instantie een strijdkreet van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC), die sedert de karikaturenstrijd maand- en jaarverslagen uitbrengt over islamofobe voorvallen in de westelijke wereld – let wel, uitsluitend in de westelijke wereld. Over de vervolging van de Tsjetsjenen of de Oeigoeren wordt er in het jongste bericht met geen woord gerept, want Rusland en China zijn strategische bondgenoten van de islamitische staten als er gestemd wordt in de VN, waar de islamitische staten hun botsing der culturen bij voorkeur uitvechten. China en Rusland brachten, in eendracht met andere respectabele lidstaten van de Verenigde Naties zoals Oeganda of Zimbabwe, hun stem uit ten gunste van een VN-resolutie tegen het “belasteren van religies”. Een resolutie die als enige religie expliciet de islam vernoemt. Het begrip islamofobie komt de 57 landen van de organisatie –met daaronder loepzuivere democratieën als Iran, Saoedi-Arabië, Soedan– vooral te pas om een tegenbegrip te ontwikkelen tegenover het begrip Mensenrechten, dat met zijn aanspraak op universaliteit en met tegelijk zijn nadruk op het individu hen mateloos irriteert. Het mensenrechtenbegrip van de OIC daarentegen is religieus gecodeerd: de “Verklaring van Cairo over de Mensenrechten in de Islam” van 1990 verklaart uitdrukkelijk dat de sharia het fundament blijft waar men niet aan voorbijgaat. Van de westerse landen wordt hiervoor respect geëist – de VN, de Conferentie van Durban met de vervolgconferentie in Genève, en de resolutie tegen het belasteren van religies behoren alle tot de hefbomen in dit machtsspel rond begrippen. Het respect van het Westen moet tot uiting komen, zo heet het in de islamofobieberichtgeving, door een “verantwoordelijke omgang met de vrije meningsuiting”. De democratieën hebben het hunne allang gedaan: zo verheugt zich bijvoorbeeld Gunnar Herrmann erover, in een SZ-artikel over de huidige stand in het karikaturendebat in Denemarken, dat vele Denen hun respect voor religieuze gevoelens belijden: “Zulke houding wordt vandaag wel als zelfcensuur omschreven, maar vroeger heette zoiets tactvol.” Dat men in een boek over de karikaturenstrijd afziet van het drukken van de karikaturen, dat men in het Hamburger Bahnhof [nu museum] in Berlijn afstand doet van de zwarte kubus van de kunstenaar Gregor Schneider: allemaal uitingen van een “verantwoordelijke omgang met de vrije meningsuiting”. En onze kwaliteitsmedia zijn vandaag vaak de meest prominente steunpilaren der voorafgaande religieuze censuur. Omdat zij die voorcensuur zelf hebben toegepast in het geval van de karikaturen, kunnen de kranten deze nu niet meer op een geloofwaardige manier bekritiseren bij andere instanties. … Hoe murw zijn de hersenen eigenlijk wel, van intellectuelen die de consequenties uit een politiek opzet zoals het gebruik van de term “islamofobie” overhaast zelf al trekken: uitgerekend een onderzoeker van het antisemitisme, Wolfgang Benz ziet in de SZ, die zich tot het centrale orgaan van de criticofobie heeft ontpopt, een parallel tussen “islamofobie” en antisemitisme. In een antwoord aan zijn collega Benz schrijft Julius Schoeps op de Oostenrijkse portaalsite juedische.at : “Waar, vraag ik mij af, als we willen vergelijken, blijven hier ‘de parallelle waandenkbeelden’ volgens welke moslims ‘op rituele grond’ kinderen doden, bronnen vergiftigen, culturen en volkeren verwoesten, de armsten  van de wereld nog hun hemd afnemen of, naar keuze bloedige revoluties aanstoken? Waar is de mohammedaanse Alfred Dreyfus, wiens epauletten in het openbaar werden afgerukt in Europa? Wie dicht in dit land aan (gematigde) moslims het plan toe van een grote wereldsamenzwering?”* De wedijver rond slachtofferschap kon wel eens de drijvende kracht zijn achter deze constructie. Zij mikt op het slechte geweten van de enige maatschappijvorm die de twijfel aan zichzelf heeft geïnstitutionaliseerd: de democratieën. Men benijdt de joden om de holocaust, en timmert er een voor zichzelf: ziet immers de Gazastrook er niet uit als het getto van Warschau? In dezelfde richting gaat ook het postkoloniale discours, dat het Arabische en Afrikaanse aandeel in de geschiedenis van de slavernij uitvlakt, om de democratieën alweer een exclusieve schuld op de hals te schuiven. Wat maakt het ook uit als er in Darfur nakomelingen van slavenhandelaren (die trots zijn op hun voorvaderen) de nakomelingen van slavenvolkeren aan mootjes hakken en verbranden? Soedan is immers lid van de OIC. … Naast “islamofobie”, is het andere begrip dat zich als een zwam in de hersenen van de welmenenden heeft geboord, dat van het “Verlichtingsfundamentalisme”. Het mag nu wel officieel heten: in de SZ noemt Gustav Seibt de logica van de tegenstanders van de door hem geprezen religieuze vrede “fundamentalistisch”. Thomas Assheuer vindt in de Zeit dat de argumenten van de secularisten “fundamentalistisch slagzij” maken, voor Thomas Steinfeld in de SZ was het toch al zonneklaar: auteurs als Necla Kelek, Hirsi Ali of Broder zijn onze eigen “haatpredikers”. Zodoende heeft hij deze drie dan voorgoed naast Osama Bin Laden en Mullah Omar geplaatst. Wie zo luchtigjes met die kwalificatie omspringt, die mag zich ook herinneren wie haar in de eerste plaats ter harte nam: Mohammed Bouyeri ramde ze Theo van Gogh, nadat hij hem meerdere kogels in het lijf gejaagd had en hem de keel had overgesneden, met een mes in de borst: “Ik weet, oh fundamentalisten van het ongeloof, dat jullie ten onder zullen gaan.” Dat was het culminatiepunt van de brief waarmee op die manier Bouyeri zijn daad opeiste. Een flinke fractie van de westerse intellectuelen beschouwt dit schrijven sindsdien als een uitnodiging tot de dialoog der culturen. Spreken van een “fundamentalisme van de Verlichting” (of naar keuze van het ongeloof, of de mensenrechten) zal misschien hier of daar al gangbaar zijn geweest, maar nu werd de uitdrukking bestempeld als een geldige figuur in een discussie. De lezer ontmoet haar in het boek van Ian Buruma over de moord op van Gogh. Timothy Garton Ash nam haar voor zich in een essay over dat boek, en over de islam in Europa in het algemeen, en maakte er een vaste zinswending van: Ayaan Hirsi Ali was een “ietwat simpel argumenterende Verlichtingsfundamentaliste”, luidde zijn diagnose, waarmee hij haast onbewust de Infamie voor zijn rekening nam, en hij sloeg de spijker nog eens goed vast: Bouyeri zat er “niet helemaal naast” toen hij het “fundamentalisme van het ongeloof” tot zijn hoofdvijand verklaarde. Garton Ash heeft zich na een discussie met Hirsi Ali van zijn term gedistantieerd: “Ik wil graag beklemtonen dat ik sedert die tijd de term ‘Verlichtingsfundamentalist’ allang heb opgegeven, want hij leidt tot het misverstand dat er een symmetrie met ‘islamitische fundamentalisten’ bedoeld zou kunnen zijn”, schrijft hij in een voetnoot bij zijn nieuwste boek. … Precies die intellectuelen die aan het begrip blijven vasthouden, schijnen ervan overtuigd te zijn dat wij een “botsing der culturen” meemaken – anders zou die constructie met symmetrische begrippen helemaal geen zin hebben. Minstens raken onze kortzichtige columnisten hier verward in contradicties, want anderzijds weten zij van geen ophouden, om het gevaar dat uitgaat van het islamisme te minimaliseren.  Of zouden zij geloven dat “onze haatpredikers” Kelek en Broder verantwoordelijk zijn voor 11 september? Fundamentalisme is irrationeel per se, en een begrip als “fundamentalisme van de Verlichting” is goed en wel onbestaanbaar. Wat hun critici aan Verlichters als Hirsi Ali of Broder verwijten, is eigenlijk dat zij iets als een “fundamentalisme van het ongeloof” predikten – helemaal wat ook Bouyeri bedoelde. Zij beweren dat Hirsi Ali van de moslims zou eisen dat dezen hun geloof zouden afzweren, als zij in het Westen wensen te leven. Thomas Assheuer weet de zaken in de “Zeit” zo te wringen, tot ze passen: in de argumentatie van de “zwaar beproefde Hirsi Ali” diende “de religie, die er geen is, een Verlichting door te maken en, zo mag je wel aanvullen, tot verdwijning gebracht te worden” ofwel “omdat de islam voor Hirsi Ali ‘das ganz Andere’ is ten overstaan van de seculiere Rede, kan slechts één van deze twee gelden: de moslims horen ‘een keuze te maken tussen de waarden van de landen waar zij zijn aanbeland, en anderzijds de waarden van de landen die zij hebben verlaten’. Dit houdt in dat moslims hun religie zouden dienen af te zweren.” Dat is een insinuatie. Hirsi Ali wil van de moslims enkel, zoals van alle gelovigen, dezelfde verdraagzaamheid die ook hen betoond wordt. Iets als “afzweren” eist zij nergens. Verlichting überhaupt levert pas het kader waarbinnen een co-existentie van religies mogelijk wordt. De door Gustav Seibt bezongen vrede onder de religies was eerst nog een vrede tegen de religies –tegen hun ontketende totalitaire aanspraken– vooraleer zij een vrede met de religies kon worden. Ook bij een vrede onder de religies wordt een religie nog niet echt of waar, want ook dan blijft de individuele gelovige onder curatele van zijn priesters staan. Waarachtig wordt zij pas in een persoonlijke belijdenis, op het moment dus dat een gelovige ook de vrijheid heeft om zich van zijn religie te ontdoen, zonder dat hij rekening hoeft te houden met sancties. In een geseculariseerde, verlichte samenleving bijgevolg, die de totalitaire aanspraken van de religies in toom houdt. Deze precaire relativiteit van de religies is wat de Verlichting bewerkstelligt, omdat zijzelf ervan afziet om laatste waarheden uit te spreken – en dat is de ware reden waarom zij niet fundamentalistisch zijn kan.
__________________
* In de Berliner Zeitung antwoordt Benz.


Labels: , , , , ,

Read more...

Obama krijgt eindelijk de rekening gepresenteerd voor zijn falend links beleid (Vincent De Roeck)

Barack Obama is één jaar aan de macht in de Verenigde Staten en de desillusie onder zijn aanhangers (en tegenstanders) kon eigenlijk gewoon niet groter zijn. De man die boven de partijen uit zou stijgen, opnieuw hoop zou injecteren in de samenleving en een breuk met het verleden van zijn Republikeinse voorganger zou bewerkstelligen, blonk vooral uit in inertie, incompetentie, partijdigheid en legde bovenal een latent gebrek aan realiteitszin en visie aan de dag. Hij zou Guantanamo sluiten, maar heeft nog steeds geen datum vastgelegd. Hij zou de twee oorlogen beëindigen, maar stuurt extra troepen naar Afghanistan. Hij zou de werkloosheid aanpakken met massale staatssteun en overheidsprogramma's, maar vandaag kampen de VS nog steeds met een reële werkloosheidsgraad van 17%. Hij zou iedereen gratis gezondheidszorg geven, maar faalde ook daar schromelijk in. Hij wou de Verenigde Staten op het groene spoor zetten, maar ziet vandaag zijn "cap-and-trade" plannen sneuvelen.

Hij profileerde zich als de man van het volk, maar zijn vrouw laat zich elke dag in een andere peperdure garderobe zien. Hij zou onkreukbaar zijn, maar zijn campagnefinanciën en hulporganisaties zoals ACORN liggen constant onder vuur. Hij zou eerlijk en open zijn, maar zijn Recovery.org website pocht met jobs die niet bestaan in kiesdistricten die niet bestaan. Om over zijn dubieus geboortebewijs en zijn gebrekkige spreekvaardigheid als de telepromptor het begeeft nog maar te zwijgen... Eén jaar na diens machtsgreep is het aureool van Barack Obama al bijna volledig verdwenen. Vorige week pakte Gallup uit met een peiling waaruit blijkt dat Obama nog maar net over 50% steun onder de bevolking kan rekenen. Maar liefst 20 procentpunten lager dan enkele maanden geleden. En als klap op de vuurpijl verloor hij vorige week de senaatszetel van rode leeuw Ted Kennedy voor het eerst sinds de jaren '50 aan een Republikein.

Kennedy's zetel in Massachusetts was één van de meest veilige Democratische zetels van allemaal, tot Obama de macht greep. Door de overwinning van Scott Brown in Massachusetts verliest Obama nu ook zijn super-meerderheid in de Senaat. Voortaan zal hij dus deals moeten maken met de Republikeinen om zijn (nu al afgezwakte) wetsvoorstellen rond o.a. klimaatverandering en gezondheidszorg alsnog door het parlement te krijgen. Obama voerde uitgebreid campagne in Massachusetts voor de Democratische kandidate maar dat bleek vruchteloos. Au contraire. Zij stond net aan de leiding in de peilingen tot hij zich ermee kwam moeien... Met Scott Brown komt trouwens een integere vrijemarktliefhebber, een degelijke fiscaal en sociaal conservatief, een overtuigd klimaatscepticus en een onvermurwbare voorstander van wapenrechten in de Senaat. Browns overwinning bewees trouwens ook de alsmaar groeiende macht van de "Tea Party"-beweging - de losse koepelvereniging van honderden grassroots burgerlijke verzetorganisaties tegen belastingen en tegen een te grote overheid - op het politieke debat in Amerika.

De Amerikaanse pers laat er geen twijfel over bestaan. Barack Obama is in Massachusetts genadeloos afgestraft en zijn presidentsschap is op sterven na dood. Zelfs de linkse regimezender MSNBC was ongezien hard voor haar zwart Godenkind. Enkel Hubert Van Humbeeck volgt kennelijk geen Amerikaanse kranten of talkshows want die durfde het deze week nog aan om Obama's presidentsschap in Knack te bejubelen. "Ondanks de gênante haatcampagne tegen zijn persoon van de Republikeinse rechterzijde herstelde hij het vertrouwen van de VS in de wereld," klinkt het bij hem. "Het feest van vorig jaar zorgt nog niet voor een kater. Barack Obama tekende de contouren van wat een goed presidentsschap zal zijn." Een heel ander geluid vinden we echter terug in "The Economist" deze week. In het editoriaal "Big Government: Stop!" veegt dat weekblad de vloer met de idee van méér overheid. Enkele fragmenten daaruit:
(...)

In the aftermath of the Senate election in Massachusetts, the focus of attention is inevitably on what it means for Barack Obama. The impact on the Democratic president of the loss of the late Ted Kennedy’s seat to the Republicans will, no doubt, be significant. Yet the result could be remembered as a message more profound than the disparate mutterings of a grumpy electorate that has lost faith in its leader—as a growl of hostility to the rising power of the state. America’s most vibrant political force at the moment is the anti-tax tea-party movement.

Even in leftish Massachusetts people are worried that Mr Obama’s spending splurge, notably his still-unpassed health-care bill, will send the deficit soaring. In Britain, where elections are usually spending competitions, the contest this year will be fought about where to cut. Even in regions as historically statist as Scandinavia and southern Europe debates are beginning to emerge about the size and effectiveness of government.

There are good reasons, as well as bad ones, why the state is growing; but the trend must be reversed. Doing so will prove exceedingly hard—not least because the bigger and more powerful the state gets, the more it tends to grow. But electorates, as in Massachusetts, eventually revolt; and such expressions of voters’ fury are likely to shape politics in the years to come.

The immediate reason for the rise of the state is the financial crisis. Governments have spent trillions propping up banks and staving off depression. In some countries they now play a large role in the financial sector; and thanks to bail-outs, stimulus and recession, the proportion of GDP made up by state spending and public deficits has rocketed.

But the rise of Leviathan is a much longer and broader story. Long before AIG and Northern Rock ended up in state custody, government had been growing rapidly. That was especially true in Britain and America, the two countries in which “the end of big government” had been declared in the 1990s. George Bush pushed up spending more than any president since Lyndon Johnson. Britain’s initially frugal Labour government went on a splurge: the state’s share of GDP has risen from 37% in 2000 to 48% in 2008 to 52% now. In swathes of northern Britain the state now accounts for a bigger share of the economy than it did in communist countries in the old eastern bloc.

The change has been less dramatic in continental Europe, but in most of those countries the state already made up around half of the economy. Demography is set to push state spending up further. Ageing populations will consume ever more public health care and ever bigger pensions. Unless somebody takes an axe to them, entitlements will consume a fifth of America’s GDP in 15 years, compared with 9% now.

Rising government spending is not the only manifestation of growing state power. The spread of regulation is another. Conservatives tend to blame the growing thicket of rules on unwanted supranational bodies, such as the European Union, and on the ever growing industry of public-sector busybodies who supervise matters like diversity and health and safety. They have a point.

But voters, including right-wing ones, often demand more state intrusion: witness the “wars” on terror and drugs, or the spread of CCTV cameras. Mr Bush added an average of 1,000 pages of federal regulations each year he was in office. America now has 250 million people devising and implementing federal rules.

Globalisation, far from whittling away the state, has often ended up boosting it. Greater job insecurity among the voting middle classes has increased demand for safety nets. Confronted by global market failures, such as climate change, voters have demanded a public response. And the emergence of new economic powers, especially China, has given fresh respectability to the old notion of state capitalism: more and more of the world’s biggest companies are state-owned, and more and more of its biggest investors are now sovereign-wealth funds.

Many difficulties present themselves to those who would reform the state. One is the danger posed by the fragility of the world economy. Government stimulus may still be needed to ward off a new slump. But even in the most vulnerable countries, governments need to be planning for withdrawal.

(...)

Read more...

Gebruiksaanwijzing voor islamverstaanders (vpmc)

ESSAY
Hamed Abdel-Samad
Is islamofobie het nieuwe antisemitisme? Daarover is een debat ontbrand. Maar wie moslims werkelijk ernstig neemt, moet islamkritiek beoefenen.

Hoe doe je precies een islamcriticus een muilkorf om? Mocht u in het geval zijn dat u allergisch bent voor islamkritiek, en om beroepsredenen, of op ideologische gronden, of eenvoudig omwille van intellectuele traagheid geneigd bent tot het verdedigen van de islam, dan zal volgende gebruiksaanwijzing uiterst nuttig voor u zijn.

Is de criticus een niet-moslim, dan hebt u makkelijk spel. Aangewezen hier, is een afmattingstactiek: u verwijt hem zijn gebrekkige kennis van de islam, u praat over de heterogeniteit en de veelzijdigheid van de jongste abrahamitische religie, en vraagt hem over welke islam hij het heeft. Al snel verliest hij het overzicht in het labyrint van islamitische rechtsscholen en stromingen, en het debat loopt vast in zand.
Het verwijt van islamofobie hoeft niet lang uit te blijven. Maar wat u weer niet moet doen, is het woord “racisme” in de mond nemen. Beter kunt u de islamcriticus laten aanvoelen dat dit wel degelijk is wat u bij hem vermoedt. Spreekt u hem over stemmingmakerij, over applaus dat van de verkeerde kant komt, en over het koren op de molen van de xenofobie. En nog voor hij u tegenspreekt herinnert u hem aan de verschrikkelijke gebeurtenissen van 70 jaar terug in Duitsland. In die dagen waarschuwden de antisemieten voor de judaïsering van Europa, net zoals de islamofoben vandaag waarschuwen voor de islamisering van het Avondland. Echter, het woord “holocaust” zult u liever niet gebruiken.
Een vermelding van de Koude Oorlog hoort wel op het programma te staan. Want tenslotte is na het “rode” en het “gele” gevaar nu het vijandbeeld van de islam aan de beurt, zodat de nood aan een schrik-beeld bij de Europeanen gelenigd kan worden, en de contouren van de Europese identiteit scherper getekend. Nauwelijks iemand die zal merken dat uw argumentatie wat roestig is omdat u valse vergelijkingen maakt en de tegenstander heel de tijd met zijn eigen trauma’s hebt beziggehouden zonder maar iets te zeggen over wat er echt op het spel staat.

Deze tactiek werkt zo goed als altijd, of het moest zijn dat de islamcriticus zelf een moslim is, en weet waarover hij het heeft. In dat geval haalt het verwijt van racisme of van gebrek aan kennis van de islam natuurlijk niets uit. Dan moet er stevig toegetast worden. Val hem aan op zijn integriteit. Hij moet wel een pathologische zelfhater zijn die met zijn kritiek op de islam een afrekening met zijn cultuur beoogt. Snuffel wat rond in zijn biografie, een schandvlek is altijd wel te vinden. En als hij een vrouw is, dan is die natuurlijk emotioneel, wispelturig, en naast de kwestie.

Na het minarettenverbod van de Zwitsers, en de verijdelde moordaanslag op Kurt Westergaard, had ik de hoop dat er eindelijk een onverkrampte strijdcultuur zou ontstaan, waarbij diepgravende debatten mogelijk werden over thema’s als islam en migratie. Mijn hoop kreeg vleugels door enkele mediaberichten in de islamitische wereld, die deze keer niet poogden om de woede-industrie aan te zwengelen, maar tot bezinning en terughoudendheid aanspoorden.  Het Egyptische weekblad “al-Youm al-Sabea” stelde in een kritisch artikel zelfs de vraag welke zonden van de moslims, ergens ter wereld, deze afwijzende houding tegenover de islam in Europa konden veroorzaakt hebben. Zelfs de bijdragen van een “ketter” zoals ik werden gepubliceerd. Ginds heeft de islamkritiek schijnbaar vruchten afgeworpen en onder moslims een denkproces op gang gebracht over de eigen tekorten.

En in Europa? Er waren wel een paar uiterst zeldzame islamkritische bijdragen in de de mainstream media, maar mijn vrees werd al gauw bewaarheid: in Europa staat men sneller klaar met een muilkorf dan met gelijk welk tegenargument. Enkel de 14de januari al, publiceerden de “Süddeutsche Zeitung” (SZ) en de Berlijnse “Tagesspiegel” twee bijdragen, die net zo goed van eenzelfde persoon hadden kunnen zijn. In het SZ-artikel met als titel “Onze haatpredikers” vergelijkt Thomas Steinfeld islamcritici als Henryk Broder en Necla Kelek, met de door hen bekritiseerde islamfundamentalisten. De tekst lijkt helemaal –minstens wat de teneur betreft– een kopie te zijn van de bijdrage van Claudius Seidl in de  "Frankfurter Allgemeine Sonntagszeitung" (FAS) van 10 januari. Daar waren de haatpredikers zelfs “heilige krijgers”. Vooral Seidl zijn slotwoord vond ik amusant.  Aansluitend op een citaat van Voltaire schreef hij: “Ik ben op hun hoofddoek niet gesteld, maar ik zou mijn leven ervoor inzetten, dat zij zich kleden kunnen zoals ze dat zelf willen.” Zo vat hij zijn beperkt begrip van vrijheid samen. Binnen zijn eigen logica mag je Seidl eigenlijk als “hoofddoek-martelaar” betitelen.

Dit gezegd, zou hij zijn leven heel zeker niet opofferen om een moslimvrouw in Duitsland in staat te stellen een zelfgekozen leven te leiden, ver weg van de strenge morele denkbeelden van de moslimgemeenschappen. Over haar zou hij in de FAS nooit een artikel schrijven, al werd zij door haar eigen broer in naam van de eer vermoord, want zulke “oriëntaalse toestanden” zijn zijn columnisten-jihad niet waardig. In de “Tagesspiegel” van 14 januari verwondert Andreas Pflitsch zich over de scherpe islamkritiek voortkomend uit moslimrangen, en noemt hij deze  “de koude oorlog van de Verlichten”.  De geschriften van een aantal islamcritici, zoals de in de VS levende islamwetenschapper Ibn Warraq, voorzitter van de Centrale Raad van Ex-moslims, van Mina Ahadi, en van de schrijver van dit stuk, beschouwt Pflitsch als het “plompe oprakelen van oude ressentimenten”, dat met het programma van de Verlichting niet verward dient te worden. Wat mijnheer Pflitsch tussen de regels door wilde zeggen, is volgens mij: “Bepalen wat kritiek is, en wat Verlichting, dat komt nog altijd aan ons toe. Moslims die weten hoe ze zich moeten uitdrukken, en die het heft in handen nemen, die zijn er niet en horen er niet te zijn, en daarom moeten wij Duitsers dit voor onze rekening nemen, om de moslims tegen zichzelf te beschermen.” Nee, bedankt mijnheer Pflitsch, ik genees mijzelf!

Zulke stukken zullen wel goedbedoeld zijn, want zij komen vanuit de nobele toren van de cultuur van het slechte geweten, en niet vanuit de praktijk. Maar zij helpen ons noch om tot een eerlijk debat te komen, noch helpen zij de moslims om uit hun eigen lethargie te ontsnappen.  Integendeel, zulke verwijten bevestigen de hardnekkige samenzweringstheorieën, en cementeren vele moslims in hun slachtofferrol. En je kunt ook veel islamkritiek overtrokken vinden of provocerend. Ik persoonlijk ga niet akkoord met alles wat mevrouw Kelek of de heer Broder zeggen. Maar hun islamkritiek houd ik niet voor het hoofdprobleem van de islam, maar voor een spiegel van dat probleem. De islam heeft een probleem met zichzelf, met zijn ambities, en met zijn voorstelling van de wereld. En de tijd snelt hem voorbij. Relativisme en wonden likken, zijn daar slechte recepten tegen.

Een oud Egyptisch spreekwoord zegt: “De ware vriend doet mij wenen, en weent samen met mij. Geen vriend is het, die mij aan het lachen brengt, maar in zijn binnenste mij uitlacht.” Wie moslims werkelijk ernstig neemt, moet aan islamkritiek doen. Wie met hen een gesprek onder gelijken wil voeren moet eerlijk met hen zijn, in plaats van hen als kreupelen te behandelen. Het is al erg genoeg als iemand mensen voor kreupel houdt die dat niet zijn.  Maar erger nog is het, als hij aanstalten maakt om voor hen uit te gaan hinken, en een gebrek te veinzen, in de illusie dat hij op die manier solidair met hen is.

.


Labels: , , ,

Read more...

Creatieve destructie en economisch optimisme
(Nick Roskams)

Werkgelegenheid. Het woord heeft een bittere nasmaak met de economische berichtgeving van de laatste weken in het achterhoofd. De nakende sluiting van Opel Antwerpen en haar toeleveranciers heeft een storm van verontwaardiging, ongeloof en woede ontketend. En toch moeten we niet geheel verbaasd zijn dat moederbedrijf GM die beslissing heeft genomen. De achteruitgang van de klassieke industrie is al langer aan de gang. Deze evolutie wordt onthaald op veel boegeroep maar dat is niet volledig terecht. Economische vooruitgang gaat weliswaar gepaard met pijnlijke momenten zoals de sluiting van fabrieken en jobverlies, maar dergelijke creatieve destructie is noodzakelijk voor onze toekomstige welvaart.

De sluiting van de Opelfabriek is uiteraard een ramp voor alle betrokken werknemers, laat daar geen twijfel over bestaan. Niemand verliest graag de job waarop men jarenlang heeft vertrouwd. Het spelletje dat GM heeft gespeeld is ook op zijn minst merkwaardig te noemen. De werknemers in Antwerpen werden maandenlang heen en weer gesleurd tussen angst en hoop omwille van de onduidelijkheid van het management. Het is dan ook jammer dat de Vlaamse overheid nog zoveel geld in de fabriek is blijven pompen, zonder enige belofte of mogelijk resultaat. Uiteraard wil elke politicus de indruk geven dat hij er alles aan doet om ‘jobs te redden’. Maar ondertussen weet men in de politiek verdomd goed dat men maar weinig invloed heeft op de beslissingen van grote multinationals. Dat de overheid hierbij miljoenen euro’s belastinggeld in een bodemloze put heeft gegooid, zou bij de publieke opinie evenveel verontwaardiging moeten oproepen.

Wantrouwen tegenover de ondernemer

De reacties op de sluiting spreken boekdelen wat betreft de manier waarop we over deze problematiek denken. Vlaanderen heeft een vreemde houding tegenover grote bedrijven en wantrouwt de economische redenering die schuil gaat achter woorden als efficiëntie, winst en competitiviteit. De ambivalentie ten opzichte van ondernemerschap en succes wordt vertaald in een lage ondernemingsgraad en een hoge reguleringsdrang. Men kan echter niet ontkennen dat de economische logica inherent is aan elke mens en een essentiële voorwaarde is voor onze welvaart. Elk van ons streeft naar een hogere graad van welzijn, afhankelijk van onze eigen voorkeuren. Het is een fundamenteel menselijke drang om een beter leven te zoeken voor onszelf en onze naasten. In economische termen kunnen we dit beschouwen als een vorm van ‘winstmaximalisatie’ waarbij elk van ons een eigen invulling geeft aan wat voor hem/haar het meest ‘winstgevend’ is. Ook ondernemingen hebben een dergelijke ratio die zich toespitst op materieel welzijn.

Een onderneming streeft naar lagere kosten, meer efficiëntie en winst; deze eigenschappen zijn inherent aan haar economische activiteit. Maar om die doelen te bereiken is een onderneming verplicht tegemoet te komen aan de wensen van de consument en die vraagt betere kwaliteit tegen lagere prijzen. En dus zoekt elke succesvolle ondernemer naar methodes om aan die vraag te voldoen. Hij zal zijn middelen moeten inzetten waar ze de hoogste ‘return on investment’ zullen opleveren en dat betekent dat hij zijn productie zal verplaatsen of aanpassen als dat efficiënter blijkt te zijn. Dit principe kenmerkt de vooruitgang van de Westerse samenleving die van een agrarische samenleving langs de Industriële Revolutie evolueerde tot een hoogtechnologische kenniseconomie. Hieraan danken wij onze welvaart en het feit dat West-Europa een aantrekkelijke regio is geworden voor ondernemingen die investeren in hoogtechnologische goederen en diensten. Maar dat betekent ook dat ons comparatief voordeel afneemt in andere sectoren; men kan en hoeft niet alles zelf te doen. De ondernemingen die elders betere productievoorwaarden kunnen vinden, zullen hun activiteiten verplaatsen. Toegegeven: voor degenen die erdoor geraakt worden, kan dit een groot nadeel betekenen. Voor de nieuwe werknemers en consumenten, soms aan de andere kant van de wereld, betekent dit echter een kans om ook de weg van economische en sociale vooruitgang te bewandelen.

De vrijmaking en verplaatsing van handelsactiviteiten, inclusief de verschuiving van jobs, hebben de laatste decennia gezorgd voor een verbetering van onze levensstandaard en economische keuzevrijheid. Spijtig genoeg gaan deze voordelen ons haast onopgemerkt voorbij. Als nieuwe producten verkrijgbaar worden, prijzen dalen en kwaliteit verbetert, is er haast niemand die dit zal opmerken. Dat er wereldwijd steeds meer mensen toegang hebben tot meer goederen en diensten blijft een onbekend feit. En de miljoenen die de voorbije jaren uit de armoede zijn getild dankzij ‘oude’ westerse jobs halen nauwelijks het nieuws. Maar als er ontslagen dreigen in eigen land, een pijnlijk maar noodzakelijk effect van economische efficiëntie, dan klaagt men steen en been over de hebzucht van ondernemingen en de nietsontziende wereldhandel. De impact op het leven van duizenden werknemers wordt hier niet ontkend. Maar men moet wel inzien dat economische vooruitgang, gedreven door ondernemers die voldoen aan de eisen van consumenten, een veelvoud aan onzichtbare voordelen oplevert die qua aandacht de baan moeten ruimen voor zichtbare nadelen.

Nood aan economisch optimisme

De westerse wereld staat onder toenemende druk vanuit de opkomende economieën. Onze ondernemingen kampen niet alleen tegen binnenlandse concurrenten maar steeds meer tegen buitenlandse bedrijven. Hetzelfde geldt voor werknemers. Grote delen van onze industrie verdwijnen naar waar de productievoorwaarden gunstiger zijn. En de bedrijven die niet voldoen aan de eisen van de consument inzake prijs en kwaliteit moeten plaats ruimen voor anderen die wel hun kosten onder controle kunnen houden en de kwaliteit kunnen verhogen. Dit proces van creatieve destructie, zoals de econoom Joseph Schumpeter het noemde, is niet vrij van groeipijnen en crisismomenten. Maar het blijft niettemin het proces dat ons de voorbije eeuw een ongeziene groei in welvaart heeft opgeleverd. Het is dankzij innovatie dat we nieuwe en betere jobs hebben gecreëerd die de oude hebben vervangen. Een herwaardering van ondernemerschap en haar drijfveren is dan ook aan de orde. Die drijfveren worden vandaag beknot door een neerbuigende publieke opinie en een overheid die ondernemerschap fnuikt met lasten en regelneverij op alle niveaus.

Vandaag ondervinden we de gevolgen van die misprijzende houding tegenover grote bedrijven en ondernemerschap. Multinationals beseffen dat men maar moet dreigen met delokaliseringen om allerlei beschermingen en staatssteun te verkrijgen. Zo wist GM afspraken te sluiten met de Duitse overheid waarvan we de ware omvang waarschijnlijk niet kennen. Opnieuw springen politici op de bres om de bedrijven te behouden die men jarenlang heeft opgezadeld met hoge belastingen en regelgeving. Vaak worden er speciale voordelen gegund in de vorm van handelsbarrières en staatssteun, maar deze ingrepen zijn nochtans even nefast voor werknemers en consumenten. In plaats van de wensen van de consument ter harte te nemen zullen bedrijven dingen naar de gunsten van politici om hun markten af te schermen van aantrekkelijkere concurrenten. Als we economische en sociale vooruitgang een kans willen geven dan dient de overheid zich niet alleen te onthouden van overreguleren maar ook van favoriseren. In een vrije markt is het laatste woord aan de consument, niet de overheid.

Niemand weet hoe de toekomst vorm zal geven aan onze werkgelegenheid en onze economie. Het is aan het samenspel tussen vraag en aanbod, consument en ondernemer, om te zoeken naar nieuwe industrieën die de sterktes van onze regio tot hun recht laten komen. De overheid moet die investeringen en innovatie opnieuw ruimte geven, los van stigmatisering, overregulering, import- of exportbeperkingen of staatssteun. En wij moeten allemaal de voordelen herontdekken die onze samenleving heeft geboekt dankzij het proces van creatieve destructie. De omarming van het vrije ondernemerschap is de enige manier om de verliezen van vandaag om te zetten in de successen van morgen.


Dit opiniestuk van Nick Roskams, hun politiek secretaris, werd door het Leuvense Liberaal Vlaams Studentenverbond bij IFF ingezonden.

Read more...

Meet your new President: Herman Van Rompuy (Pieter Cleppe)

Since January 1st, 2010, the Czech Republic has a new President. Sure, Václav Klaus is still “President of the Czech Republic”, but as he rightly indicated himself, the Czech Republic ceased to be an independent state because he had to sign the Lisbon Treaty. Most people still think of the European Union as an “international organisation”, which it was, but few are aware that since the Lisbon Treaty has entered into force, one can easily argue it has become a “Sovereign State”, as Lisbon has conferred it with “legal personality” and therefore the full capacity to enter into relations with other states and sign treaties, which it lacked before.

Apart from a permanent population, a defined territory and a government, that is the fourth element needed to comply with the definition of a state, according to the Montevideo Convention, which is the codification of the declarative theory of statehood in international law. Not only legally but also in the facts should the EU be considered a state, given its large powers over almost everything. That 62.5% of all Czech laws are coming from Brussels is just one example. President Klaus is merely the President of one of the constituting elements of this newly formed federal State.

It was Herman Van Rompuy, the former Prime Minister of Belgium, who has been chosen to become “President of the European Council”. This “European Council” operates alongside the other branches of government of the European Union, which are the Council of Ministers, the European Commission, the European Parliament and the EU judicial branch. Van Rompuy’s European Council is the most important branch, as the EU Treaty notes it “provides political direction to the European Union”. Therefore, more than Commission President Barroso, he should be considered to be European President, presiding over all European citizens, including those in the Czech Republic. Wouldn’t it be relevant then for Czech citizens to know which plans Van Rompuy has for them?

There hasn’t exactly been a transparent process of selecting the new President, as the Latvian candidate Vaira Vike-Freiberga said the selection process is 'Soviet' and an Eastern European diplomat compared it with “decoding who was in or out in the Kremlin in the 1970s”. Therefore Van Rompuy didn’t really write a proper election program so one can only resort to what he has said in the past about the EU.

The first thing one can say is that he seems to have a preference for disclosing his plans for citizens on secretive gatherings. Just before he was elected, he explained his idea to finance the EU budget through direct EU taxes at a meeting of the Bilderberg group, an unofficial, invitation-only and very secret elite conference. Not that there is something wrong with going there, but it can only make one wonder whether he’s suspecting the public might not agree with him.

On a rare outspokenness, he was caught reacting on the no votes to the European Constitution in the Netherlands and France in 2005, reportedly being very relieved that there had been no referendum in Belgium. He told he hated the debates in France and the Netherlands, in which he discovered a sort of demagogy to which “even the calculating citizen lends a willing ear”. Also at that time, Van Rompuy gave a speech to the Belgian Parliament, in which he said: “We go on with the ratification of the European Constitution in all our parliaments, but we need to admit that for the moment the project is over. However, this doesn’t mean that we cannot continue to work in a creative way in the direction which the Constitution points. I don’t mind if we break up the Constitution into smaller parts, as long as we continue to work in the same direction: in the direction of more Europe.” And so it was. So much for his democratic credentials.

Another example of how he prefers to do things “through the back door” is how he said, back in 1989, as President of the Flemish Christian Democrat Party: “Once Economic and Monetary Union has been realised, the realisation of political union will get an extra boost as a logical and indispensable complement of EMU”. So translated to the current discussion on whether or not to bail out for example Greece, it leads no doubt that Van Rompuy will do everything in his power to abuse the situation when an EU country is in financial trouble by pushing for a federal EU budget to pay for the losses. The fact that taxpayers of other European countries would then have to pay for the mistakes of a government they didn’t vote for, will be of no importance.

Van Rompuy furthermore doesn’t want to let countries decide their own economic model. The Anglosaxon, Swedish or Eastern-European models should all disappear. In 1998, he wrote in a book: “The Rhineland model is limited to the Benelux countries and Germany. It needs to become the model of the whole of the Union.”

This is just along the lines of the manifesto of his Christian Democratic party, where he has always been one of the top figures. It calls for huge transfers of power to the EU, noting that "taking decisions by majority needs to become to rule, also in domains which are traditionally very closely connected with national sovereignty, such as justice, internal affairs, fiscal matters, social policy and foreign policy." It proposes that “apart from the euro, also other national symbols need to be replaced by European symbols (licence plates, identity cards, presence of more EU flags, one time EU sports events”. Being critical of some forms of nationalism is probably a healthy thing, but that shouldn’t mean one becomes a fanatic European nationalist.

If somebody would be still doubting whether Van Rompuy’s plans for a European superstate are just empty words, it might be good to take the word of French President Nicolas Sarkozy for it, who said the following at a press conference after his appointment: “I genuinely find that Herman's views reflect mine: he's a man who knows very precisely where he's going. And if people are criticizing him for not being determined and being too flexible, they risk having some rude surprises, some rude surprises. Don't confuse things, thinking that a tolerant man who's a bit reserved, perhaps a bit modest, can't have firm beliefs.” If that isn’t a credential...


Dit opiniestuk van Pieter Cleppe werd in het Tsjechisch vertaald en als coverartikel in het januarinummer van het ledenblad van het Centrum voor Economie en Politiek gepubliceerd. In dat tijdschrift vindt hij zich trouwens in het gezelschap van Vaclav Klaus zelf.

Read more...

Veterane sociale zorg schrijft over haar ervaringen (Tuur Demeester)

Het recente boek van Marleen Dejonckheere, directrice De Stobbe vzw, een Centrum voor Integrale Gezinszorg verbonden aan de Bond Zonder Naam, bevat enkele zeer rake observaties over maatschappij en bureaucratie. "Alles begint in het gezin: Een nieuw concept voor een geweldloze samenleving" wordt uitgegeven door het Davidsfonds.

Zo schrijft ze:
De politieman, de burgemeester, de hulpverlener, de jeugdrechter, elk reageert vanuit zijn positie op het probleem. Positie, titels en bevoegdheden zijn in onze samenleving uiterst belangrijk. We identificeren ons er soms zo sterk mee dat we die rol verwarren met onze identiteit. "Ik ben ambtenaar, ik doe wat de minister zegt", zei een jongeman die werkzaam is binnen de integrale jeugdhulpverlening me recent, "en als de minister zegt dat dit tafelkleedje zwart is, dan is dat voor mij zwart." Het tafelkleedje was wit met blauwe bloemetjes. Hij hield een luisterronde omdat gebleken was dat niemand nog naar de vergaderingen kwam. Men vroeg zich af hoe dat kwam.

Frank van Duns meesterwerk "Het Fundamenteel Rechtsbeginsel" blijft even fris en helder als achtergrond hierbij:
“De politiek” mystificeert. Hoe dikwijls hoort men niet zeggen: “Van politiek begrijp ik niets!” En dat hoeft ons niet te verwonderen: de politieke ruimte wordt immers gevuld door activiteiten die niet van mensen uitgaan, maar van plaatsbekleders, vertegenwoordigers van artificiële “rechts- personen”, wier bevoegdheden en verantwoordelijkheden niet bepaald worden door de menselijke eenheid van handelen en denken, maar door de arbitraire constructies van de wetgeving, de verdragen, protocollen, amendementen, die, als puntje bij paaltje komt, de conclusie noodzakelijk maken dat de redelijkste oplossing onwettig en de geschikte persoon onbevoegd is.

De meest karakteristieke van alle politieke activiteiten, de vrije dialoog, wordt in de maatschappij radicaal onmogelijk gemaakt, omdat alles in de maatschappij “politiek” (in de huidige betekenis) geworden is, en men dus niet langer vrij-blijvend kan dialogeren: alles wat u zegt kan tegen u gebruikt worden; wat u zegt is niet belangrijk, wel wiens woordvoerder u bent, welke partij u dient, enz. In welke zin kan er sprake zijn van een vrije als niemand nog in eigen naam kan spreken? Als niemand nog in eigen naam mag spreken? En wie spreekt dan wel als niemand van diegenen die het woord voeren in eigen naam spreekt?

De oplossing die door Marleen Dejonckheere wordt voorgesteld is even moedig als eenvoudig: ga je eigen weg, wees creatief en creëer als ondernemer nieuwe kansen en oplossingen voor zij die het nodig hebben. Hier beschrijft ze het proces dat haar daartoe bracht:
Ook in de sociale sector werd intussen het beheersdenken, in naam van transparantie en efficiëntie, ingevoerd. Auteur Johan Verstraeten verwoordde perfect wat ik de hele tijd voelde: "Geobsedeerd als men is door de mogelijkheid dat iemand wel eens nièt zou beantwoorden aan de dominante prestatienormen en nuttigheidscriteria, werkt men tijdverslindende evaluatiesystemen uit. Voor een spontaan en motiverend vertrouwen in de creativiteit van de mens lijkt er geen plaats meer. (...) Dit is een wereld waarin bureaucraten de illusie koesteren dat zij via hun controlemechanismen ieders gedrag naar functionele doelstellingen kunnen richten, terwijl zij vergeten zelf slachtoffer te zijn van een anonieme disciplinering die hun de weg naar een zinvol leven verspert."

Jarenlang zat ik in dergelijke vergaderingen. Ik begon vol goodwill, later probeerde ik over te brengen waarom ik me steeds ongemakkelijker voelde. Als ik een vraag stelde, bleek ze altijd weer aan de verkeerde tafel gesteld. Als ik mijn mening zei, werd ik lastig gevonden. De vraag waarover het uiteindelijk ging bleef onbeantwoord, en die leegte deed me naar adem happen. Ik ben opgestapt en wist al snel dat ik dat al veel eerder had moeten doen.

Het gevoel van bevrijding werd perfect beschreven door Roithamer: "Je moet kunnen opstaan en weglopen uit elk gezelschap dat nergens toe dient. Je moet naar beneden lopen, de openlucht in, en alles wat daarmee te maken heeft achter je laten. Je moet jegens jezelf de kracht en zelfs de hardheid hebben om alle dingen die je hebt losgelaten uit je longen te drijven en je longen met nieuwe lucht te vullen. Je moet die gezelschappen langs de snelste weg verlaten. Om niet een onderdeel van die gezelschappen te worden, moet je tot jezelf terugkeren en rust en helderheid vinden." En dat deed ik dus.

Het zou mooi zijn indien veel meer mensen zouden opstaan van tafels waar de essentie uit de weg gegaan word om naar buiten te stappen en hun hoofd met verse lucht te vullen. Zoveel mooie mensen blijven vastzitten in ondermaatse structuren waardoor hun talenten niet vruchtbaar kunnen worden.

Read more...

24 januari 2010

Noch De Gucht noch Vanackere moreel superieur (Hoegin)

De arrogantie en hypocrisie van nu Europees commissaris van Ontwikkelingshulp en Humanitaire Hulp Karel de Gucht blijft stuitend. Gevraagd naar zijn mening over het optreden van minister van Buitenlandse Zaken Steven Vanackere in Congo de afgelopen week, antwoordde hij dat hij het «als mens» nooit gedaan zou krijgen om zomaar een biertje met president Joseph Kabila te heffen. Het wordt uitkijken of hij straks, als Europees commissaris van Handel, en «als mens», ook in Beijing biertjes zal afwijzen.

Men kan een lange boom opzetten over wat nu de juiste Belgische strategie en politiek tegenover Congo en de andere landen in Centraal-Afrika zou moeten zijn, maar de morele superioriteit die Karel de Gucht zich deze voormiddag aanmat in het VRT-programma De Zevende Dag staat hem absoluut niet. Dat Steven Vanackere daar in Congo zomaar een biertje stond te heffen met Joseph Kabila, dat ging er bij hem echt niet in. Had Steven Vanackere zélf een paar Congolese meisjes mee helpen verkrachten, de verontwaardiging van Karel de Gucht zou amper groter kunnen geweest zijn. De vraag is echter of het beleid dat Karel de Gucht als Belgisch minister van Buitenlandse Zaken tegenover Congo voerde dan werkelijk zo effectief was om er de humanitaire catastrofe te verlichten. Blijkbaar niet, want zoals hij zelf met veel misbaar aangaf: het is er vandaag even erg – noch beter noch slechter dus als ik hem goed begrepen heb – als toen hij zelf nog minister was. Eigenlijk een bekentenis van formaat, maar de journalist van dienst ging er jammer genoeg niet op in.

Waar de journalist van dienst ook niet op in ging, was hoe het beleid van Karel de Gucht er zal uitzien wanneer hij binnenkort Europees commissaris van Handel wordt. En in het bijzonder, wat er zal gebeuren als Karel de Gucht in, ik zeg maar wat, Beijing een biertje aangeboden krijgt van de plaatselijke regeringsleiders. Zal hij dat biertje dan ook weigeren, «als mens»? Of zal hij het met veel smaak achteroverkappen, kwestie van de vette, net ondertekende contracten niet in gevaar te brengen? Karel de Gucht heeft in het verleden al afdoende bewezen dat hij zijn principes snel weet op te bergen als dat nodig is. De Dalai Lama mocht het al eens ondervinden in 2005. En nog eens in 2007.

Maar is China Congo wel? Uiteraard niet. En uit die vaststelling volgt meteen ook dat de strategische en politieke benadering van China niet dezelfde hoeft te zijn, en hoogstwaarschijnlijk niet dezelfde zou mogen zijn, als de strategische en politieke benadering van Congo. Maar wanneer Karel de Gucht er morele principes bijsleurt, dan is het zeer de vraag of hij met zijn Chinees palmares wel het recht heeft zo hoog van de toren te blazen. De realiteit in Afrika is vandaag immers dat China ervoor zorgt dat nogal wat leiders er rustig hun gangen kunnen gaan, zonder te hoeven vrezen voor economische sancties. China stilt immers in Afrika zijn grondstoffenhonger door middel van economische verbindingen die het best kunnen omschreven worden als een beleid van no questions asked – niet alleen in Congo, maar ook in landen zoals bijvoorbeeld Soedan. Heeft Joseph Kabila bloed aan zijn handen, dan heeft men dat in China ook, en wel een grootteorde meer. (En over Tibet of de behandeling van de Oeigoeren hebben we het dan nog niets gehad.) Wil men dus iets aan de situatie in Afrika doen, gaat de weg feitelijk via Beijing. Probleem is echter dat dat niet meer zo vrijblijvend is als een goedkoop nummertje over de Congolese president in een televieprogramma op een zondagvoormiddag. Het is echter wel pas dan dat men werkelijk te weten komt hoeveel die morele principes van Karel de Gucht nu werkelijk waard zijn.

Heeft Steven Vanackere dan gelijk als hij in Congo zoete broodjes gaat bakken bij Joseph Kabila? Zelf noemde hij het een «hoffelijke» ontvangst, maar iets zegt me dat hij er als CD&V'er vooral uitgezonden was om er de Belgische – lees: Brussels-Franstalige – banden met Congo een beetje aan te halen («ontguchten»). Je weet maar nooit dat er binnenkort misschien weer enkele «zaakjes» te regelen zouden vallen. Franstalig Brussel en Beijing hebben in ieder geval gemeen dat ze, wat dat betreft, zich niet veel aantrekken van humanitaire toestanden, maar in Franstalig Brussel zijn ze het wel aan zichzelf verplicht daar hypocriet over te doen. Maar zelfs als het erom zou gaan op die manier de humanitaire toestand in Congo wat te verbeteren, dan nog vergist Steven Vanackere zich al even fataal als Karel de Gucht. Voor heerschappen als een Joseph Kabila is België nuttig als het bereid is hogere grondstofprijzen te betalen dan China, of als het nog eens gechanteerd kan worden met het koloniale verleden om wat geld in de zakken van de machthebbers te storten. Maar als puntje bij paaltje komt, maakt het allemaal uiteindelijk niet veel uit zolang «men» China in Afrika zijn gangen laat gaan. Al de rest zijn alleen maar praatjes.

Labels: , , , , ,

Read more...

23 januari 2010

Een richtlijn consumentenrechten zonder een gemeenschappelijk referentiekader ?

Op 8 oktober 2009 publiceerde de Europese Commissie een Voorstel voor een Richtlijn betreffende consumentenrechten (hierna Voorstel RCR) (2) die een viertal bestaande Richtlijnen zou vervangen en in plaats van een minimumharmonisatie een volledige harmonisatie zou opleggen. De vraag rijst of bij deze Richtlijn rekening werd gehouden met het Ontwerp van gemeenschappelijk referentiekader (hierna OGRK), waarvan de geschiedenis parallel loopt, en of een volharmonisatie zonder een dergelijke referentiekader wel mogelijk en zinvol is.



I. Wat is het OGRK en waar komt het vandaan

(2) Het OGRK heeft een dubbele voorgeschiedenis, enerzijds een academische anderzijds een politieke.

Op academisch vlak zagen we in 1998 en 2002 de publicatie van de “Principles of european contract law” ontworpen door de Lando-commissie in de vorm van een soort Restatement of Digest. Deze bevatte enkel het algemeen contractenrecht zonder consmentenrecht. Kort nadien begonnen enerzijds de Study group on a European Civil Code (3) en anderzijds de Acquis Group on Existing EC Law (4) aan het ontwerp van aanvullende Restatements. Dit zou leiden tot een reeks aparte boeken die niet volledig met elkaar geïntegreerd zijn, en die om historische redenen jammerlijk genoeg de naam “Principles” dragen. Naast de drie delen van PECL zijn dat de zgn. PEL-serie (principles of European law)(5) (ca. 15 delen) en de 2 delen van de Acquis Principles.

Op politiek vlak was er intussen, naast een reeks Resoluties van het Europees parlement, een eerste “Mededeling over Europees verbintenissenrecht” van de Europese Commissie van 11 juli 2001 (6), het “Actieplan Een coherenter europees verbintenissenrecht” van 12 februari 2003 (7) en een Mededeling van de Europese Commissie van 11 oktober 2004 (“Europees verbintenissenrecht en de herziening van het acquis: verdere maatregelen”(8), in het Engels “the way forward”).

(3) Het is in uitvoering van die Mededeling en van een Resolutie van de Raad dat de Commissie in 2005 een project uitschreef voor het opstellen van een OGRK. De genoemde academische groepen dienden een gezamenlijk bod in (onder de naam CoPECL netwerk (9)) en kregen gezien hun ervaring de opdracht. De uitvoering van de opdracht bestond er in een GRK te schrijven met “principles, model rules and definitions” bij voorkeur gepaard met commentaren en een synthese van de bestaande lidstatelijke en communautaire rechtsbronnen. Het doel van de opdracht was, volgens het genoemde Actieplan, een instrument dat zou bestaan uit “gemeenschappelijke terminologie en regels” als een zogenaamde gereedschapskist (toolbox) en waaruit anderzijds een zogenaamd optioneel instrument of 29e model zou kunnen worden gedistilleerd, dat partijen zouden kunnen kiezen als toepasselijk rechtssysteem in plaats van een nationaal recht. Het Netwerk diende zijn ontwerp in te dienen voor 1 januari 2009, zodat de zittende Commissie dit op haar palmares zou kunnen schrijven in de aanloop naar de Europese verkiezingen van 2009. Het Netwerk heeft de opdracht uitgevoerd en het Ontwerp tijdig ingediend. Een “interim outline” versie verscheen begin 2008, zodat bij de eindversie nog rekening zou kunnen worden gehouden - en werd gehouden - met kritische bemerkingen (10). De finale “outline” versie verscheen in het Engels begin 2009 (11). Zij bevat een algemene inleiding, een essay over de rechtsbeginselen, boeken met modelregels en het glossarium, maar zonder de commentaren en noten. De integrale versie met commentaren en noten zijn verschenen op 16 oktober.

(4) De Europese Commissie kondigde verder aan te zullen werken aan een zogenaamd “horizontaal instrument” dat de regels zou bevatten van europees consumentencontractenrecht waarvan het toepassingsgebied ruimer is dan dat van de sectoriële Richtlijnen consumentencontractenrecht. Het zou dus gaan om een algemeen contractenrecht voor zover het reeds in het Acquis besloten ligt of impliciet nodig is om dat volle werking te verlenen. Daarbij werd de link gelegd met het GRK. Indien dit plan effectief zou zijn uitgevoerd zouden we iets gezien hebben dat vrij sterk verschilt van de huidige Voorstel RCR, ook al noemt de Commissie dat nog steeds een “horizontaal instrument”. Het zou er veeleer moeten uitgezien hebben zoals de Acquis Principles eruit zien. De Commissie heeft dit plan evenwel stoemelings laten varen, zoals blijkt uit het Groenboek van 8 februari 2007 over de herziening van het consumentenacquis. In plaats daarvan kwam er dus op 8 oktober 2008 het Voorstel RCR. Bij het schrijven daarvan heeft men niet de moeite gedaan te kijken naar het OGRK, dat in voorlopige versie beschikbaar was. En de memorie van toelichting vermeldt ook laconiek: “Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid”.

II. Wat is de aanpak van consumentencontracten in het OGRK en het Voorstel RCR ? (12)

(5) In het OGRK worden de regels inzake consumentencontracten geïntegreerd in het verbintenissenrecht in het algemeen. Dat betekent dat waar er een gemeenrechtelijke regel kon worden gevonden, deze werd geformuleerd, en consumentenregels dit gemeen recht ofwel aanvullen ofwel wijzigen (ervan afwijken). In de meeste gevallen wordt eerst de regel voor alle contracten geformuleerd en wordt die dan aangescherpt voor consumenten.

Ik geef een zestal voorbeelden.

Dit gebeurt voor precontractuele informatieplichten in art. II-3:101 (algemene informatieplicht voor professionelen) enerzijds en art. II-3:102 tot 104 (voor consumentencontracten). Vervolgens zijn er bijkomende informatieplichten die gelden voor professionelen, ook buiten consumentencontracten, in II-3:105 en 106, die dan weer aangevuld worden met een bijkomende verplichting in consumentencontracten (III-3:106 (4)).

Wat het herroepingsrecht betreft, worden de gevolgen van een herroepingsrecht uniform geregeld in Boek II hoofdstuk 5; de wetsbepalingen die herroepingsrechten toekennen zijn dan wel specifieke bepalingen die enkel voor consumentencontracten gelden.

In het hoofdstuk over onrechtmatige bedingen vinden we ook een geïntegreerde benadering, al is de gemeenschappelijke sokkel daar betrekkelijk mager: voor de invulling van het begrip “unfair” (onrechtmatig) wordt namelijk van bij het begin een apart criterium gegeven voor consumentenovereenkomsten, voor overeenkomsten tussen professionelen onderling en voor de overige overeenkomsten (tussen niet-professionelen) (zie art. II-9:403 tot 405).

De bepaling van de inhoud van de verplichtingen van de verkoper, met name de conformiteitsplicht, is in het OGRK eveneens geregeld voor alle verkoopovereenkomsten betreffende roerende zaken, en ten dele zelfs voor alle overeenkomsten (in Boek II hoofdstuk 9). Voor consumentencontracten gelden er slechts in beperkte mat aanvullende regels, maar de gemeenrechtelijke regels worden dwingend gemaakt bij consumentencontracten.

Een vergelijkbare techniek wordt gebruikt voor de remedies van de consument in de consumentenkoop.

In het deel over persoonlijke zekerheden is de aanpak lichtjes verschillend, omdat daar alle regels inzake consumentenbescherming in een afzonderlijke afdeling zijn ondergebracht veeleer dan per artikel te zijn geïntegreerd. Dat heeft ook daarmee te maken dat het toepassingsgebied van de consumentenregels wat afwijkt van de algemene regel (zie art. IVG-4:101).

(6) Het Voorstel RCR kiest in beginsel voor een autonoom consumentenrecht, maar ten eerste slaagt men er natuurlijk niet in dat waar te maken en ten tweede leidt dit weer tot verdere fragmentatie binnen het nationale recht.

(7) Ten eerste kunnen vele bepalingen niet autonoom werken.

Op de eerste plaats blijven vele basisbegrippen van het gemeen contractenrecht evident aanwezig, maar wel zonder dat ze gedefinieerd worden:
- “overeenkomst” in art. 1 tot 3,
- “verkoopovereenkomst” (art. 2 (3))
- “sluiting van de overeenkomst” in 2 (6) en (7) en 7 e.a.,
- “ondertekenen” in 2(11) en Annex 1 2.a,
- verlies of beschadiging in art. 23, verlies of schade in art. 27,
- “schadevergoeding” in art. 27,
- “ontbinding” in art. 26 ......

De bestaande definities zijn zoals vaak erg slordig en vaak helemaal geen definities, zie bv. de definitie van verkoopovereenkomst (geen definitie maar een afbakening van het toepassingsgebied; verkoop wordt daarbij juist niét gedefinieerd(13)) of van goederen (art. 2(4)).

(8) Hoewel men zich in het Voorstel van de rest van het contractenrecht niets aantrekt, heeft men het algemeen verbintenissenrecht wel nodig om de regels volle werking te verlenen. Op vele punten wordt dat gewoon doorgeschoven naar het nationale recht. Ik geef vijf voorbeelden.

1° De remedies bij niet-naleving van informatieplichten worden bijna volledig overgelaten aan het nationale recht (zie art. 5 Voorstel RCR; met beperkte uitzondering in 6 (1) en 13), waar ze in het OGRK systematisch zijn geregeld (art. II-3:109 en II-3:501);

2° De gevolgen van de niet-naleving van vormvereisten in art. 10 en 11 van het Voorstel RCR worden niet bepaald.

3° De regels inzake de omvang en gevolgen van de ontbinding van de overeenkomst (systematisch geregeld, zij het niet geheel ondubbelzinnig, in art. III-3:506 en III-3:509 tot 514 OGRK).

3° De nadere regeling van de aanspraak op schadevergoeding wordt overgelaten aan het nationale recht, waar het OGRK deze systematisch regelt, zowel precontractueel als contractueel.

5° De gevolgen van het "niet bindend" zijn van onrechtmatige bedingen (art. 37) worden niet bepaald.

6° Enkel wat het herroepingsrecht betreft, wordt er zelf in een min of meer autonoom werkbare regeling voorzien.

Meer algemeen treft het dat het Voorstel RCR blijft steken in een “rechten-en-verplichtingen”-retoriek, terwijl een harmonisatie juist op de eerste plaats op de remedies betrekking zou moeten hebben.

(9) Anders dan het OGRK, en anders dan werd geafficheerd in eerdere fazen door de Commissie, leidt de RCR niet tot meer coherentie, maar vooral tot nog meer fragmentatie binnen het geheel van het contractenrecht. In plaats van voor overenkomsten in het algemeen en bijzondere overeenkomsten in het bijzonder een gemeenschappelijke sokkel uit te bouwen, met aanvullende en afwijkende bepalingen voor bv. consumentencontracten, bouwt men aan een consumentencontractenrecht dat volledig wil losstaan van het contractenrecht. Het resultaat is bv. dat enkel voor de verkoop van roerende zaken we al met minstens drie uiteenlopende regimes zitten, die zich los van elkaar ontwikkelen, geen gemeenschappelijke terminologie gebruiken en geen gemeenschappelijke vraagstellingen hebben: de internationale koop, de consumentenkoop en de gemeenrechtelijke koop. Daarnaast kunnen er nog minstens 2 regimes bestaan voor de verkoop van onroerend goed. De zgn. volledige of uitputtende harmonisatie binnen het gebied van de Richtlijn zou tot gevolg kunnen hebben dat er zelfs een verdere fragmentatie ontstaat, wanneer de lidstaten nog een eigen consumentenrecht zouden behouden voor contracten die niet binnen de Richtlijn vallen (bv. met vzw’s). Evenwel is een groot deel van de vragen die apart geregeld worden, in wezen gemeenschappelijk en een zo verschillende behandeling niet gerechtvaardigd.

Het OGRK heeft dit duidelijk vermeden, wat de koop betreft bv. doordat de systematiek sterk aanleunt bij die van het Weens kooprecht (zoals ook reeds het geval was voor de PECL en de Unidroit beginselen voor Internationale Handelsovereenkomsten), zij het met integratie van het bestaande consumentenacquis.

Dat geeft een rechtsstelsel een grotere transparantie, een grotere rechtszekerheid (vele vragen moeten maar eenmaal opgelost worden in plaats van driemaal), een grotere coherentie en dus ook minder inefficiëntie bij de toepassing ervan.

Maar er is meer, er zijn ook feitelijke redenen om de kloof tussen consumentencontracten en gemeen recht qua structuur en terminologie zo klein mogelijk te houden: in de sociale werkelijkheid is de scheiding ook niet meer zo absoluut. Het gemengd gebruik van goederen is sterk toegenomen, evenals het aantal gevallen waarin consumenten goederen aankopen als professionelen (in winkels die uitdrukkelijk verklaren niet aan consumenten te leveren). Een scherpe scheiding is ook daarom onwenselijk: het leidt tot sterk ongelijke behandeling van in wezen gelijke gevallen.

Die segregatie vervolgens nog koppelen aan een volledige harmonisatie leidt tot het absurde gevolg dat in sommige lidstaten professionele kopers beter beschermd zijn dan consumenten - bv. door de beperking van de conformiteitsplicht tot 2 jaar ongeacht de aard van de goederen, maar wellicht nog in een reeks andere gevallen.

(10) Daarbij komt nog dat het Voorstel RCR nog veel had kunnen opsteken uit het OGRK wat betreft consistentie in stijl en terminologie.

Waar de terminologie een beetje uniform is in het Voorstel RCR, heeft men het verkeerde woord gekozen: trader / handelaar in plaats van business / professioneel.

Erger is dat de terminologie vaak niet uniform en zelfs inconsistent is. De Acquis Group heeft een erg kritische analyse van de RCR gemaakt (14), waarin bv. aangetoond wordt dat er 4 verschillende formuleringen zijn voor de “duidelijkheid” die vereist wordt voor informatie. Omgekeerd wordt bv. het Engelse woord “shall” in zeker 5 betekenissen gebruikt, terwijl het woord beter volledig gebannen wordt. Het woord “condition”/voorwaarde wordt in minstens 2 betekenissen gebruikt, en eigenlijk allebei fout: voor “requirement”/vereiste voor een rechtsgevolg en voor “terms”/bedingen van een overeenkomst (dus nog niet eens in de rechtstechnische betekenis van voorwaarde). In de Nederlandse tekst van art. 32 (2) wordt zowel “voorwaarde” als “beding” gebruikt voor hetzelfde.

En dan heb ik het nog niet over het feit dat het OGRK ook komaf heeft gemaakt met het gebruik van het woord contract zowel in de betekenis van rechtshandeling als van rechtsverhouding. Ik weet dat daarop intussen al veel kritiek is gekomen, maar welk belang is er mee gediend om een fundamentele term in meerdere betekenissen te gebruiken ? Wat het contractsbegrip betreft heb ik elders aangetoond hoezeer dat tot een hele reeks foute redeneringen leidt (15). Anders dan het Voorstel RCR stelt, heeft niet de overeenkomst een duur (art. 5 (1) g), maar wel de contractuele rechtsverhouding, het is evenmin de overeenkomst die uitgevoerd wordt (art. 15 a) maar de contractuele verbintenis, het is evenmin de overeenkomst die ontbonden of opgezegd wordt (art. 26 (1) en (3). In art. 32 wordt dan wel weer terecht gesproken van “de uit de overeenkomst voortvoeiende rechten en verplichtingen”.

III. De illusie van volledige harmonisatie zonder gemeen contractenrecht

(11) Verder is het een volkomen illusie om volledige harmonisatie te willen doorvoeren in het gebied zoals het door de RCR wordt afgebakend. Een volledige harmonisatie veronderstelt namelijk enerzijds dat een rechtsfiguur of probleem in beginsel uitputtend wordt geregeld en anderzijds een soort samenloopverbod jegens de toepassing van andere rechtsregels die eveneens op de vraag kunnen worden toegepast.

De volledige harmonisatie kan wellicht wel werken op bepaalde onderdelen van de RCR, zoals met name het herroepingsrecht en zijn gevolgen, nu ook die gevolgen grotendeels geregeld zijn (vgl. art. 16-18 RCR met art. II-5:105 tot 106 en III-3:510 tot 514).

(12) De regels in het Voorstel RCR evenwel kunnen niet verhinderen dat er belangrijke verschillen blijven bestaan in de precieze rechtsgevolgen van de zgn. geharmoniseerde regels in consumentencontracten. Ik geef de m.i. vier belangrijkste gevallen.

1° Het Voorstel RCR werkt de remedies bij niet-naleving van informatieplichten niet uit (zie hoger); zo spreekt het Voorstel RCR zich niet uit over de mogelijkheden de overeenkomst nietig te verklaren wegens dwaling, bedrog of andere wilsgebreken, hoewel die gevallen ten dele samenvallen met die van niet-nakoming van informatieplichten; nog problematischer is dat niet duidelijk is in welke mate de overeenkomst de inhoud heeft die de consument redelijkerwijze kon verwachten gegeven de gegeven informatie en de niet gegeven informatie - het OGRK is hierover veel duidelijker in art. II-3:109 (3) en past daarbij ook de remedies voor niet-nakoming toe.

2° Wat de inhoud van de informatieplichten betreft kan het onmogelijk de bedoeling zijn dat alle andere informatieplichten in andere nationale rechtsregels nu niet meer zouden gelden in consumentencontracten; het risico bestaat alvast dat het blijven gelden van informatieplichten uit het nationale recht daarvan afhangt of ze enkel voor consumentencontracten gelden dan wel algemeen zijn verwoord; het lot van een algemene informatieplicht die jurisprudentieel verschillend wordt ingevuld voor professionelen en consumenten en voor deze laatste verdergaat dan het Voorstel RCR is helemaal onduidelijk.

3° Ook bij de remedies voor non-conforme levering kan het Voorstel RCR niet leiden tot volledige harmonisatie. De lijst van remedies van de consument-koper bij non-conformiteit is onvolledig en de opgesomde remedies zijn weinig uitgewerkt. Zo wordt er nergens bepaald dat de koper de betaling kan opschorten (exceptio non adimpleti contractus) hoewel art. 26 en 27 pretenderen volledig te zijn. Vervolgens worden noch de remedie ontbinding noch de aanspraak op schadevergoeding nader uitgewerkt - vgl. hoger - en zijn de desbetreffende regels dus ook niet geharmoniseerd.

4° Waar sommige rechtsstelsels de samenloop met buitencontractuele aanspraken op schadevergoeding in beginsel uitsluiten, blijven in andere landen de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid van toepassing tussen de professioneel en de consument. Ook dit houdt divergentie in stand.

(13) Paradoxaal genoeg is het zo dat het Voorstel RCR ertoe leidt dat lidstaten die een betere consumentenbescherming willen houden dit moeten doen door deze te verstoppen in het gemeen contractenrecht (integratie) of in het aansprakelijkheidsrecht, terwijl de Europese wetgever juist voor segregatie kiest in het gemeenschapsrecht zelf. Een goede raad aan consumentenorganisaties: wil men bepaalde "verworvenheden" van het Belgisch consumentenrecht behouden, hevel ze dan zo spoedig mogelijk over naar het Burgerlijk Wetboek, en wel voor de Richtlijn wordt uitgevaardigd.

(14) Anderzijds zou het erg onwenselijk zijn om die andere aspecten, die nu aan het nationale recht zijn overgelaten, opnieuw gesegregeerd te gaan harmoniseren. Met andere woorden: volledige harmonisatie op het voorgestelde gebied heeft geen zin zolang men geen gemeen contractenrecht kan ontwikkelen als achtergrond waartegen de regels dienen te worden begrepen en toegepast.

IV. En hoe het renpaard een kameel wordt met drie bulten

(15) Ook op het gebied van het GRK zelf lopen de ontwikkelingen volkomen fout. De Raad van de EU heeft zich begeven op een complete dwaalweg en het standpunt van de Belgische delegatie dwaalt in het kwadraat (16). Het GRK was bedoeld als onder meer een gereedschapskist voor coherente wetgeving die ook tot een meer uniforme toepassing in de lidstaten zou leiden. Wat de politici en bureaucraten er nu van aan het maken zijn is oogstens een gereedschapskist voor windowdressing en retorische goocheltoeren zonder enig nut.

Ik verklaar me nader.

De Raad wil dat het GRK uit drie aparte delen bestaan, nl. beginselen, definities en modelregels. Deze scheiding is al volslagen onzinnig. Definities in het recht hebben geen zelfstandige functie, ze zijn natuurlijk ook delen van modelregels die omwille van de leesbaarheid apart gezet zijn. En met beginselen goochelen in het contractenrecht kan nooit de voorgewende doelstellingen bevorderen: de beginselen van contractenrecht zijn voortdurend met elkaar in conflict en het zijn eerst de concrete regels die bepalen in welke gevallen het ene beginsel voorrang krijgt en in welke het andere (17).

Kijk even mee naar het legistieke niveau van onze leerling-goochelaars (18):
- “The Council confirmed that one part of the CFR would set out common fundamental principles of contract law, possibly accompanied by guidelines to cover cases where exceptions to those principles were required.
- They should apply to all stages of the contractual relationship, including the pre-contractual stage”.
- Of the principles that might apply throughout the contractual relationship, the following few should be mentioned by way of examples:
– the principle of freedom of contract (party autonomy),
– the principle of legal certainty in contractual matters which includes, inter alia, the binding force of the contract (pacta sunt servanda),
– the principle of fair dealing which includes, inter alia, the principles of good faith and of reasonable behaviour.
- These principles would have to be delineated and described in greater detail in the CFR”.

Zijn die nu echt zo dom om niet in te zien dat ze de stoommachine aan het heruitvinden zijn in het tijdperk van de electronische auto ? Als je gaat bepalen in welke gevallen die beginselen wel van toepassing zijn en in welke niet, dan krijg je immers een massa regels, en dat is precies wat de auteurs van het OGRK gedaan hebben. Als je wil bepalen wat de uitzonderingen zijn op de contractsvrijheid, dan moet je natuurlijk alle regels weergeven die van dwingend recht zijn. Als je alle toepassingen wil aangeven waar de goede trouw voorrang heeft op de autonomie of bindende kracht of omgekeerd, dan krijg je al het grootste deel van de regels van contractenrecht. Maar als ik dan lees dat die beginselen toepasselijk moeten zijn in “alle fazen van de contractuele rechtsverhouding”, dan mag men mij eens proberen uit te leggen hoe je de beginselen van contractsvrijheid en pacta sunt servanda kan formuleren op een zodanige wijze dat ze zowel in de precontractuele faze als alle andere fazen - welke dat ook mogen zijn - gelden ....

Ik bespaar U nog de dwaasheden die de Belgische delegatie verkondigt (19), zoals dat de definities en beginselen niet moeten dienen ter ondersteuning van de modelregels maar net omgekeerd .... Volgen de belgische delegatie zijn er veel te veel modelregels en moeten ze nu vervangen worden door “general principles and key concepts exhaustively identified and explained”. Die willen dus in plaats van een wetboek allicht een filosofische encyclopedie schrijven.

Blijkbaar zijn er daar enkele mensen die de klok hebben horen luiden dat er nood zou zijn aan “fundamentele beginselen”. Ja, als men politieke verklaringen wil opstellen heeft men misschien nood aan enkele goed klinkende frazen, aan een paar bon mots, wat grote woorden om de tekst op te smukken. Maar als het erom gaat “a more coherent european contract law” te ontwikkelen en “to improve the quality of the EC acquis”, dan staat het OGRK mijlenver boven de blab-bla die we vinden in de teksten van de Raad. Ik krijg dan ook de indruk dat men het GRK niet wil als een legistiek instrument, maar als een retorisch instrument, een soort citatenboek met boutades of andere (on)gevleugelde woorden waarmee men kan goochelen als het eens van pas komt.

In plaats daarvan zijn de academici die bij het OGRK betrokken waren nu bezig om voor die domeinen waar er vrijheid van rechtskeuze bestaat met zgn. "optionele instrumenten" uit het ontwerp te distilleren, sets van regels die mits een wijziging of ruime interpretatie van de IPR-regels door partijen zouden unnen gekozen worden als toepasselijk recht.

Matthias E. Storme (1)

1. buitengewoon hoogleraar KU Leuven, advocaat, lid van de CECL (Lando-commissie) en het DCFR Compilation & Tedaction Team
2. http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52008PC0614:NL:HTML
3. http://www.sgecc.net
4. http://www.acquis-group.org
5. Zie http://www.sellier.de/pages/en/buecher_s_elp/europarecht/index.1.htm
6. http://ec.europa.eu/consumers/policy/developments/contract_law/cont_law_02_nl.pdf
7. http://ec.europa.eu/consumers/cons_int/safe_shop/fair_bus_pract/cont_law/com_2003_68_nl.pdf
8. http://ec.europa.eu/consumers/cons_int/safe_shop/fair_bus_pract/cont_law/com2004_nl.pdf
9. Zie http://www.copecl.org
10. Interim Outline Edition Principles, Definitions and Model Rules of European Private Law - Draft Common Frame of Reference, Interim Outline Edition edited by Christian von Bar, Eric Clive and Hans Schulte-Nölke and Hugh Beale, Johnny Herre, Jérôme Huet, Peter Schlechtriem†, Matthias Storme, Stephen Swann, Paul Varul, Anna Veneziano and Fryderyk Zoll, ook op http://www.storme.be/DCFRInterim.html. Ze bevat enkel een deel van de artikelen, zonder de commentaar.
11. Principles, Definitions and Model Rules of European Private Law - Draft Common Frame of Reference, Interim Outline Edition edited by Christian von Bar, Eric Clive and Hans Schulte-Nölke and Hugh Beale, Johnny Herre, Jérôme Huet, Matthias Storme, Stephen Swann, Paul Varul, Anna Veneziano and Fryderyk Zoll, ook op http://www.storme.be/DCFRInterim.html.
12. Zie hierover o.m. ook. M. HESSELINK, "The Consumer Rights Directive and the CFR: Two Worlds Apart?", Briefing note for the European Parliament, February 2009, PE 410.674, 5. ERCL 2009, 290 = http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1346981.
13. "verkoopovereenkomst": iedere overeenkomst betreffende de verkoop van goederen door een handelaar aan een consument, met inbegrip van overeenkomsten met een gemengd doel die zowel goederen als diensten betreffen.
14. Gerhard Dannemann, Judith Rochfeld, Hans Schulte-Nölke, Reiner Schulze, Evelyne Terryn, Christian Twigg-Flesner and Fryderyk Zoll, "Position Paper on the Proposal for a Directive on Consumer Rights", op http://ouclf.iuscomp.org/articles/acquis_group.shtml.
15. "Het contractsbegrip op dieet ?", TPR 2008, p. 305-319, ook op http://www.storme.be/contractsbegripopdieet.pdf.
16. In GPR 2009, p. 1 heeft H. SCHULTE-NOELKE al terecht de draak gestoken met een deel van de onzin die de documenten van de Raad en de nationale delegaties uitkramen: "De CFR im Rat under französcher Präsidentschaft".
17. Vgl. mijn bijdrage "Une question de principe(s) ? Réponse à quelques critiques à l’égard du projet provisoire de « Cadre commun de référence »", 9. ERA-Forum 2008 Supplement 1, p. S65 - S77 = http://storme.be/ERA-ForumTrier2008.pdf.
18. Uit http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/09/st09/st09741.en09.pdf.
19. http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/09/st05/st05821-ad10.en09.pdf, meer bepaald het volgende: " Instead of considering the definitions as a mere technical support of the model rules, it appears that, just as for the general principles, an opposite reasoning could be adopted.
Indeed, some key concepts could be analysed more deeply. Together with the general principles, they could be the foundation on which model rules, proposing a particular materialization of it, could be erected."
Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>