22 mei 2014

Neem Europa zijn open debat niet af

Minder macht voor de lidstaten, meer macht voor het Europees Parlement: dat is het heersend discours in het aanschijn van de Europese verkiezingen. Matthias Storme is het daar niet mee eens. ‘Meer Europa’ over precies die thema’s waarover grote onenigheid bestaat, dreigt tot een polarisering op zijn Amerikaans te leiden.
-------
De voorbije weken werd er uitvoerig voor gepleit om de voorzitter van de Europese Commissie door de fracties van het Europees Parlement te laten bepalen. Die fracties hebben elk hun kandidaat naar voor geschoven en het zou, zo zegt men, een kaakslag voor de democratie zijn als niet een van de Spitzenkandidaten de opvolger van José Manuel Barroso wordt.
Ook wordt ervoor gepleit om de Europese besluitvorming meer te politiseren. Die besluitvorming wordt nu door velen als te technocratisch beschouwd en/of te veel bepaald door de nationale politieke opinies. Die politisering zou dan moeten leiden naar een meer Europees politiek debat, een Europese publieke opinie. En zo zou het argument worden gecounterd dat het zwaartepunt van de democratie best bij de naties blijft liggen, omdat daar ook het democratisch debat plaatsvindt.
Om meerdere redenen vind ik dat niet zulke goede ideeën. Tot vandaag is er in het Europees Parlement niet echt een meerderheid en een oppositie zoals we die in Vlaanderen, België en vele andere parlementaire democratieën kennen. In dat parlement wordt er daardoor veel meer met een open geest gedebatteerd en zien we bij de stemmingen steeds wisselende meerderheden.
En zo hoort het eigenlijk in een democratie. In landen waar er duidelijk een meerderheid en een oppositie zijn, verliest het parlement een groot deel van zijn macht, zoals de nationale politiek duidelijk bewijst. Merkwaardig genoeg is de enige periode in de laatste vijftig jaar waarin het Belgische parlement ‘normaal’ functioneerde, die van de grote regeringscrisis van 2010-12. Zolang er nog geen meerderheid en oppositie waren, kon het parlement echt zijn rol spelen, en toen zijn er belangrijke wetten door het parlement zelf gemaakt (zoals een nieuwe nationaliteitswet). Sinds er een ‘normale’ regering is, is het parlement weer grotendeels gedegradeerd tot stemmachine van kabinetsontwerpen.
Maar weinig democratieën hebben geen last van dat fenomeen: Zwitserland, waar de regering wel door het parlement wordt verkozen maar uit omzeggens alle partijen bestaat (de zogenaamdeKonkordanzdemokratie) en de VS, waar de regering geen meerderheid in het parlement (Congress) moet hebben (omdat zij door een rechtstreeks verkozen president wordt samengesteld) en gedurende vele decennia over de partijgrenzen van Democraten en Republikeinen heen wetten werden gemaakt. En ook het huidige Europese Parlement dus. Het zou dan ook zeer jammer zijn om dat te zien verloren gaan.
Technische regeltjes
De politisering waarvoor men pleit, houdt vaak ook in dat men de rol van de lidstaten wil terugdringen. ‘Zuiver’ Europese instellingen als Commissie en vooral Parlement zouden meer te zeggen moeten hebben over de grote politieke en sociale vragen, klinkt het. Europa zou zich daarop moeten profileren, in plaats van als economische regulator massa’s technische regeltjes over ons uit te storten (waarvan Hendrik Vos haarfijn het nut al verdedigde, DS 14 mei ).
Maar dan zouden Commissie en Parlement meer macht krijgen over net die vragen waarover onze samenlevingen verdeeld zijn en waarover vooral de Europese samenleving als geheel sterk verdeeld is.
Hier dreigt een tweede gevaar, een waarvan de jongste jaren in de VS al duidelijk werd wat de gevolgen kunnen zijn. Als we de rol van de lidstaten terugschroeven in die zaken waarover de Europese samenleving verdeeld is, riskeren we een Europa te scheppen dat zoals de VS diep politiek verdeeld is. Precies door de grote maatschappelijke en politieke thema’s naar Washington te verschuiven, is dat land meer verdeeld dan ooit tevoren: er zijn ‘rode staten’ (Republikeinen) en ‘blauwe staten’ (Democraten) en die praten niet meer met elkaar. In het Congres wordt er ook niet meer over de partijgrenzen heen gepraat, want omzeggens elk thema wordt een federaal campagnethema.
Europeanisering
Dit is geen pleidooi voor Europese ‘achterkamertjespolitiek’, integendeel. We moeten juist het open debat in het Europees Parlement veiligstellen. Waar anderzijds wél nood aan is, is een ‘europeanisering’ van de nationale parlementen, zoals onder meer Mark Elchardus (DS 17 mei) bepleit: de nationale parlementen (en bij ons zijn dat ook de deelstaatparlementen) moeten meer betrokken worden bij de besluitvorming van de lidstaten over en in de Europese Unie en moeten er meer tijd en middelen voor inzetten. Dat is veel en veel belangrijker dan een overtrokken aandacht voor Spitzenkandidaten voor de Europese Commissie.

Matthias Storme. Gewoon hoogleraar (KU Leuven) en medestichter van het European Law Institute. Doceerde jarenlang Europees recht. Kandidaat voor het Europees Parlement voor N-VA.

Deze bijdrage verscheen in De Standaard van 21 mei 2014: http://www.standaard.be/cnt/dmf20140520_01112849
Read more...

18 mei 2014

Een religie als oplossing voor de multiculturaliteit




 

Selina O’Grady: En de mens schiep God.De wereld in de dagen van Jezus, Davidsfonds, Leuven 2013, oorspronkelijk And Man Created God: Kings, Cults and Conquests at the Time of Jesus, Atlantic Books, 2012.

 

Een schets van de concrete wereldsituatie waarin het christendom ontstond, en die een aantal aspecten van het christendom  verklaart, is natuurlijk geen nieuw project, maar in steeds weer geactualiseerde vorm levert het regelmatig een nuttig boek op. Aldus bijvoorbeeld de Davidsfondsvertaling van het werk van geschiedkundige en journaliste Selina O’Grady: En de mens schiep God. De wereld in de dagen van Jezus.

 

Sociologische aanpak

Voorspelbaar genoeg belichaamt dit boek de intellectuele mode die de sociologische boven de doctrinale benadering verkiest. Een beroepsmisvorming van maatschappijwetenschappers is dat zij, met hun horizontale gerichtheid, de verticale oriëntatie van religies als doctrine niet echt ernstig nemen. Zij gaan ervan uit dat deze slechts het product van maatschappelijke verhoudingen en het werktuig van elites zijn. Het tweede hoofdstuk van dit boek begint dan ook met Edward Gibbons geslaagde opmerking dat de vele religies in het Romeinse rijk “voor het volk allemaal even waar, voor de wijsgeren allemaal even vals en voor de bestuurders allemaal even nuttig waren”. Nou ja, niet allemaal precies in dezelfde mate, er waren wel degelijk verschillen die soms tot een bijzondere behandeling noopten. Maar in het algemeen was het waarheidsgehalte van een religie voor de bestuursklasse ondergeschikt aan haar bruikbaarheid, namelijk de bevolking in eender welke maatschappij verzoenen met het gezag; en de vele onderworpen volkeren integreren in de cultuur van het wereldrijk.

Dat geldt dus ook voor de auteur: zij gaat niet in op de waarheidsaanspraken van het christendom, noch op de beargumenteerde afwijzing daarvan door een Celsus of een Juliaan de Afvallige. Zij schetst alleen de wens tot gemeenschapsvorming bij de gemengde bevolking van het Romeinse wereldrijk, en hoe de diverse religies daar met meer of minder succes op inspeelden. Zo vernemen we dat ook andere sekten, iets ouder dan het christendom, de gewoonte hadden om samen de maaltijd te gebruiken of voedsel te bedélen aan behoeftigen.

Allerlei thema’s en motieven die wij via het christendom kennen, hadden destijds ook bij andere sekten burgerrecht, bv. de “madonna met kind” was een bekend gegeven uit de cultus van Isis, die met de zuigeling Horus afgebeeld werd. Het Mozaïsche verbod op afbeeldingen bestond blijkbaar ook bij andere Semieten: “De Joden, Feniciërs, Nabateeërs en veel Arabische woestijnstammen hadden abstracte voorstellingen van hun goden en weigerden antropomorfe afbeeldingen van hen te vereren. De moedergodin Cybele werd als een zwarte steen vereerd, de Nabatese zonnegod Dushara als een lange, kegelvormige steen.(…) Maar anders dan de Joodse God ondergingen deze en andere semitische goden de invloed van de Grieken en Romeinen en namen ze menselijke vorm aan.” (p.162-163) Wellicht had Mozes de beeldenloze religie, net als de naam Jahweh (Arabisch: “de Blazer”, een stormgod), meegebracht van zijn verblijf bij de Midjanitische bedoeïenen, en is zij dan theologisch verabsoluteerd geworden.

De schrijfster geeft duidelijk toe aan de tijdsgeest waar zij uitvoerig de klemtoon legt op het multiculturele karakter van het Romeinse rijk. Met voelbaar genoegen geeft zij zich over aan de veelheid, bv. hoe de verschillende inwijkelingengemeenschappen in Rome hun eigen cultus meegebracht hadden en deze door het Romeinse pluralisme konden blijven belijden. Dus veronachtzaamt zij de factoren van eenheid, de ruggengraat van dit veelvolkerenrijk. Uiteraard heerste bij alle veelkleurigheid de suprematie van de Romeinse wet, religieus vertaald in de keizercultus. Lokale overgeleverde wetten werden wel gedoogd, maar waren onverenigbaar met het Romeinse staatsburgerschap. Vandaar bijvoorbeeld dat Paulus zich aan de Joodse rechtspraak kon onttrekken door op zijn Romeinse staatsburgerschap beroep te doen.

Ook de Kerk aanvaardde de wet van het land, vanuit het beginsel: “Wanneer in Rome, doe als de Romeinen.” In tegenstelling met de latere islam (die ongeacht nationale tradities altijd de Profeet wou nabootsen) hield zij niet vast aan ondermeer een eigen kleder- of baarddracht, noch dus aan  een eigen rechtsstelsel. Vivit ecclesia lege Romana, “de Kerk leeft volgens de Romeinse wet”. Elites van veroverde gebieden werden goedschiks of kwaadschiks geromaniseerd; het is in dit licht dat we de landvoogd Herodes en zijn moeilijke positie tussen Rome en de Joodse orthodoxie moeten begrijpen. Een ander voorbeeld was de Magrebijnse prins Juba, die als kind geketend in een triomftocht door Rome gevoerd was: “Daarna werd hij echter aan het keizerlijk hof opgevoed om tenslotte op Herodes na de trouwste en geleerdste vazal van Augustus te worden.” (p.122) 

 

Kosmopolitisme

Prijzenswaardig is dat de schrijfster meerdere hoofdstukken aan de naburige beschavingen wijdt. De nochtans beschaafde Maya’s komen hier niet aan bod omdat zij in het ontstaan van het christendom geen enkele rol gespeeld hebben. Wel het Chinese rijk, dat de Romeinen door handel enigermate bekend was, vooral door de invoer van zijde. De beroering die het Chinese rijk tijdens Jezus’ leven doormaakte, de zogenaamde “usurpatie van Wang Mang” (die een onderbreking vormde van de ruim vier eeuwen durende Han-periode), levert een goed verhaal en een mooie illustratie van de Chinese hofzeden, maar heeft eigenlijk evenmin enige invloed gehad op de hoofdlijn van dit boek.

Heel anders ligt dit voor India, dat vele raakpunten heeft met de geschiedenis van de Romeinse religies en het ontstaan van het christendom. Zo zijn er de reizen naar het Oosten van enkele Griekse wijsgeren zoals Pythagoras en Apollonius van Tyana, en de reis westwaarts van een aantal Indiase ideeën, ondermeer door boeddhistische missionarissen verspreid. Alexander de Grote had er een Griekse aanwezigheid nagelaten, die ondermeer zorgde voor de uitvinding van het populairste beeldhouwwerk ter wereld: het Boeddhabeeld, dat geïnspireerd was op de uitbeelding van Apollo. Handel met India was er al sedert de tijd van Salomo, ondermeer via de lange tijd geheime zeeweg tussen India en Arabië, waarbij het in de Bijbel genoemde handelscentrum Ofir geïdentificeerd is als de Indiase kuststad Supara. De Babylonische bezetting van Judea (6de eeuw v.C.) bracht niet alleen de wegvoering van de elite naar Babylon, maar viel ook ongeveer samen met de vestiging van een Joodse kolonie op de Indiase zuidwestkust; een oorzakelijk verband is niet zeker.

In de eeuwen rond Christus werd het noordwesten van India beheerst door Centraal-Aziatische volkeren die er het Mahayana-boeddhisme (dat zich naar China en Japan zou verspreiden) promootten. Opmerkelijk is de gelijkenis met het christendom op gebied van de ethiek. Het Mahayana-kernbegrip maitri, “vriendschap, medevoelen”, is ongeveer gelijkwaardig met de christelijke agapè (caritas, naastenliefde), dat niet in het Oude Testament geworteld is. De christelijke verheerlijking van het celibaat is noch Joods noch Grieks, maar loopt gelijk met wat we in het boeddhisme aantreffen. Anderzijds onthoudt de schrijfster zich volledig van de gretige New Age-verhaaltjes die de ronde doen, bv. dat Jezus in India zou geleefd hebben, of dat de eerste christenen in reïncarnatie zouden geloofd hebben.

In het zuiden grensde het Romeinse rijk aan het minder bekende Meroë, nochtans ook een geduchte tegenstander. Naarmate de Romeinse soldaten zich verder van huis waagden, waren zij ook kwetsbaarder, zoals bijvoorbeeld bleek bij hun mislukte poging tot verovering van Arabia Felix, het land van wierook en mirre. Meroë, het huidige Soedan, waagde het dan ook  om onder de moddervette doch oorlogszuchtige koningin Amanirenas rond 21 n.C. het Romeinse rijk binnen te vallen. Zij gold voor haar onderdanen werkelijk als godheid, en vergeleken bij deze heersersverering was de Romeinse keizercultus slechts opportunistische lippendienst. De reden waarom zij in dit boek behandeld wordt, is dat zij een uiterste vormde op de schaal van vervaging van de grens tussen mensen en goden, die van Bijbels oogpunt uit zo zondig was.

Toch verloor deze schrandere godin uiteindelijk haar oorlog tegen Rome. Ze nam wel de bevolking van enkele Egyptische grenssteden tot slaaf (weer een geval waar de meesters een donkerder huidskleur hadden dan hun slaven), maar dan kwamen haar slecht getrainde troepen oog in oog met een Romeins leger, en toen gebeurde de slaafneming van de overlevenden in omgekeerde richting. Bij het resulterende vredesverdrag kreeg ze echter al wat ze vroeg van Rome, en de zuidgrens van het rijk bleef de volgende eeuwen stabiel en welvarend. Het is wel een verademing dat haar rijk nu eens niet een fel bejubelde “smeltkroes” was, anders dan Alexandrië, Klein-Azië, Rome en in meer of mindere mate heel het Romeinse Rijk. 

 

Foutjes

Nog wat taalkundige bemerkingen. Dit boek is al te duidelijk uit het Engels vertaald. Over de Arabische godin Allat zegt de schrijfster in vertaling dat dat een “gezel” was (p.161). Het Engels heeft hier het unisekswoord companion, maar het Nederlands maakt onderscheid tussen de mannelijke gezel en de vrouwelijke gezellin. De Galli (gesneden priesters van de Syrische godin Atargatis) “nam deel”, in plaats van “namen deel”, wegens het Engelse “took part”, zowel enkel- als meervoud. Heel wat keren hebben mensen hier geen “nek”, maar “nekken” (p.158); evenals “koppen” en “nappen” (p.228), “snorren” en “gezichten” (p.233), en “namen”(p.313). Het Engels beschouwt hier het absolute getal, honderd mensen hebben honderd nekken, het Nederlands het relatieve getal: elke mens één nek. Een paviljoen in het meervoud geeft hier “paviljoens” (p.248). Een “wonderwerker” (p.167) noemen wij een “wonderdoener”, het “zoroastrianisme” (p.184, 185) heet in het Nederlands het “zoroastrisme”, beter nog het “mazdeïsme”. In het citaat van hierboven “namen ze menselijke vorm aan”, they took on human form; maar wij zouden “een menselijke vorm” zeggen.  

Het deel over China bevat een eigen soort moeilijkheden. Zo wordt meestal de pinyin-transcriptie gevolgd, maar soms niet: hsiao (eerbied tegenover de ouders, p.241) waar xiao had moeten staan.

 

Thomas

Maar na deze spijkers op laag water moeten we nu een ernstige fout behandelen, één die het wetenschappelijke gehalte van heel dit boek in vraag stelt.  Het deel over India bevat heel terloops een feitelijke onwaarheid waar de meesten zullen overheen lezen, of die ze zelfs voor zoete koek zullen slikken, maar die in wezen een zwaarbeladen leugen is. Eerst geeft de schrijfster een beschrijving van de Iraanse koning Gondophares met zijn diensters in Grieks-Iraanse kleding, die het bezoek kreeg van de beweerde wonderdoener Apollonius van Tyana, en die een woestijnachtig gebied bestuurde, kennelijk in Afghanistan. Dan haalt ze de 3de-eeuwse Handelingen van Thomas aan: volgens deze werd hij “bekeerd door de apostel die bekend staat als de ‘ongelovige Thomas’.(…) Onderzoekers hebben echter aanwijzingen gevonden die de beschreven missionaire activiteit van Thomas in het zuiden van India bevestigen. Hij werd er uiteindelijk omgebracht door brahmanen, maar het is zeker niet onmogelijk dat hij voordien ook het hof van Gondophares in het noordwesten heeft bezocht.” (p.213) Verderop wordt nog eens herhaald dat Thomas “door woedende brahmanen vermoord werd”. (p.345)

In het paradijselijke, allerminst woestijnachtige Zuid-Indiase kustgebied Kerala woont een gemeenschap van zogenaamde Thomas-christenen, volgens geleerden sedert de 4de eeuw toen zij als vluchtelingen onder ene Thomas van Kana asiel kregen, maar volgens hun huidige overleveringen al sedert de landing van Thomas de apostel in 52 n.C. Zij promoten het verhaal van Thomas, en krijgen tegenwoordig heel moderne steun. Op de Wikipedia-lemma’s over Thomas zou je bijvoorbeeld de indruk kunnen krijgen dat er heel wat bronnen bestaan die allerlei details over het leven van Thomas en het ontstaan van het Zuid-Indiaas christendom geven. Daar is echter niets van aan: er is geen enkele eigentijdse bron, en de oudste, de Handelingen van Thomas, staat vol natuurkundige onmogelijkheden, theologische ketterijen (de Roomse Kerk heeft het werk niet voor niets als apocrief verworpen) en immorele gegevens over de apostel. Bovendien is het niet de tekst zelf, maar een zeer bij het haar getrokken interpretatie ervan, die er Kerala en een moord door brahmanen bijhaalt.

De Handelingen van Thomas beschrijven hoe Thomas, de tweelingbroer (!) van Jezus, door Jezus als slaaf verkocht wordt (!) en in het woestijnachtig land van koning Mizdai (= Mazda, één van de Iraanse namen in het boek) terechtkomt. Hij verricht er allerlei schadelijke toverij en, hoewel de koning hem de hand boven het hoofd houdt en het bij een verbanning wil laten, blijft hij de anti-maatschappelijke daden opstapelen totdat de koning niet meer aan de druk om hem ter dood te brengen kan weerstaan. Hij laat hem dan buiten de stad door soldaten “met een speer” (be ruhme) terechtstellen. In het verhaal is van het vochtig-tropische Zuid-India en zijn taal en naamgeving geen spoor. Wat beschreven wordt is het “noordwesten” van de vaag gedefinieerde regio India, namelijk het huidige Afghanistan. Op de KUL heb ik van professor Frank De Graeve s.j. nog geleerd dat Thomas nooit in Zuid-India geweest is. Zelfs kardinaal Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, stelde dat Thomas in het westen van India geweest is, en dat “het christendom” zich van daar naar Zuid-India verspreid heeft. Onder druk van de christenen van Kerala heeft de webstek van het Vaticaan deze passus uit de pauselijke toespraak verwijderd, maar de paus heeft zijn woorden nooit verloochend.

De genoemde moordzuchtige “brahmanen” zijn een foute lezing van “be ruhme”, in een Semitisch alfabet dat alleen de medeklinkers weergeeft. Welbeschouwd is het een ernstig geval van bloedlaster, hen zulke moord in de schoenen te schuiven. Zij hebben de christenen asiel gegeven en helemaal in hun samenleving opgenomen zonder enige vragen over hun religie te stellen. Dit voorrecht gold niet in omgekeerde richting: reeds kerkvader Gregorius liet twee tempels van Indiase handelaarskolonies aan de Eufraat slopen, en alle eigen Midden-Oosterse en Europese heidenen werden onder dwang bekeerd – zelfs getto’s werden hun niet toegestaan. Als dank voor de betoonde gastvrijheid en religieus pluralisme worden de brahmanen valselijk van de moord op Thomas beschuldigd.

De schrijfster is hier kennelijk buiten haar vakgebied getreden en heeft ten onrechte een partijdige bron vertrouwd. Als ex-katholiek had ik nooit begrepen waarom afvalligen van de generatie van Etienne Vermeersch het zo op christenen gemunt hadden (“papenvreters”); maar nu ik het voortdurende fanatisme van de Indiase christenen heb leren kennen, ben ik hier meer begrip voor gaan opbrengen.

 

Besluit

De misstap betreffende Thomas doet weinig af van haar veel deskundiger verslag over de religieuze ontwikkelingen in en rond het Romeinse rijk, maar trekt er des te meer onze aandacht op hoe mythen zich zelfs in deze tijd gemakkelijk kunnen verspreiden, ook bij een historica die beter zou kunnen weten. Intussen heeft zij wel een aardige sfeerschepping neergezet, met vele onverwachte bijzonderheden uit het levensbeschouwelijke landschap rondom het beginnende christendom.

Wat ons echter nog ontgaat, is het grote geheim van het christelijke succes: op eigen kracht van marginale sekte met talloze minderheidstendenzen (“ketterijen”) tot grote minderheid uitgroeien, en vervolgens tot staatsgodsdienst van een wereldrijk met nog eens filialen buiten dat rijk, zoals Armenië en Ethiopië. Een gedeeltelijke verklaring krijgen we hier wel, zoals de gemeenschapszin die gunstig afstak tegen de ineen stortende tribale structuren, en de leerstellige ruggengraat die zich vormde. Andere factoren, zoals de demografische (de christelijke gemeenschap kende stabiele gezinnen en geen abortus, dus beduidend meer kinderen), blijven hier onderbelicht. Een derde categorie blijft echter ook na dit boek nog onbekend. Wellicht heeft het toeval een grote rol gespeeld. Zo werd Eunus, leider van een slavenopstand in de 2de eeuw v.C., welbewust tot levenslang en niet tot de doodstraf veroordeeld omdat Rome van hem geen martelaar wou maken (p.168); met Jezus’ kruisdood betoonde Rome nu eens niet dezelfde wijsheid. Kleine oorzaken kunnen in de geschiedenis tot grote gevolgen leiden.    

Kortom, een goede bijdrage maar nog steeds niet het definitieve boek over de ingewikkelde ontstaansgeschiedenis van het christendom. Gelukkig is dit stellig niet het laatste werk over dit onuitputtelijke onderwerp.


Labels: , , , , , , ,

Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>