27 oktober 2010

Hoe zou het nog zijn met… het VB?

De Gentse professor Helmut Gaus voorspelde in 2004 dat de rechtsradicale partijen, die toen een hoogconjunctuur beleefden, spoedig aan een neergang zouden beginnen. Hij baseerde die prognose op een beweerde correlatie tussen de fortuin van zulke partijen en de vijftig jaar durende Kondratiëv-cyclus. In 1925 lanceerde Sovjet-econoom Nikolai Kondratiëv het idee van regelmatige welvaartscycli in de kapitalistische economie. Gezien de algemene skepsis jegens deze quasi-astrologische theorie genoot Gaus’ voorspelling niet veel bijval. Toch scoort hij op korte termijn goede punten. Het Franse Front National beleefde zijn hoogtepunt in 2002, het VB in 2004, om dan verrassend snel terrein te verliezen en intern in een knoop te geraken. Hun remonte zou pas vanaf 2024 beginnen.



Bij het VB verlaten partijtenoren het huis, gemeenteraadsfracties raken ontvolkt, de militanten zijn gedemoraliseerd. De situatie van voortdurende blootstelling aan uitsluiting en genadeloze haat vanwege overheden en medeburgers leidt tot kleinmenselijk falen en noodlottige politieke fouten. Partijgetrouwen gaan betwijfelen of de partijlijn wel de juiste was, nu landen zonder dergelijke sterke nationalistische partij wél in staat blijken tot het soort maatregelen dat het VB hier tevergeefs bepleit. De partij verkeert in een existentiële crisis net nu zij inzake haar voornaamste strijdpunten gelijk lijkt te krijgen.

Zeer velen in binnen- en buitenland erkennen nu dat België vierkant draait, maar vooral: het geloof in de multicultuur stuikt ineen. Het wordt verlaten door zijn mondigste pleitbezorgers (genre Luckas Vandertaelen) en steunt nu alleen nog op repressieve wetten en de traagheid van de conformisten. Zelfs Femke Halsema bezweert haar Groenlinkse achterban dat de islam een kritischer benadering verdient. Angela Merkel verklaart nu dat "het multiculproject volledig mislukt" is.

Maar behalve Benno Barnard geeft geen enkele bekeerling het VB krediet voor zijn pioniersrol in die stellingname. Tijdens de voorstelling van het islamboek van Wim en Sam Van Rooy, Islam: kritische opstellen over een politieke religie, zat voorzitter Bruno Valkeniers er eenzaam bij. Niemand van de sprekers maakte enig gebaar van erkenning in zijn richting. Tijdens het informele gedeelte wees kamerlid Tanguy Veys de hoofdauteurs erop dat zij eigenlijk oogsten waar het VB gezaaid heeft.

Daar is iets van aan, maar niet alles. Islamkritiek als politiek thema is door het VB in de loop van de jaren 90 geadopteerd en behoort niet tot de oorspronkelijke kern van het partijprogramma. Een nostalgische fractie van de achterban en het partijkader (nu deels gehergroepeerd in het Nieuw-Solidaristisch Alternatief) kon er zich niet in herkennen. Zij sympathiseert met de anti-moderne, anti-Amerikaanse en anti-zionistische agenda van de islam. Het VB heeft het islamprobleem nooit op de brede politieke agenda kunnen plaatsen zoals Pim Fortuyn en Geert Wilders gedaan hebben, omdat het ballast uit een ander domein meevoerde. Gezaghebbende islamcritici contrasteren de islam met de Verlichting en de mensenrechten; maar juist deze verworvenheden van de moderniteit zijn in sommige Vlaamse rechtse kringen nog omstreden.

Zolang het VB geassocieerd wordt met de erfenis van WO2 (en kán het die afschudden?), is het niet helemaal geloofwaardig als voorvechter van de vrijheden tegen de islam. Het blijft dan niet alleen de antifa-fantasten tot koortsdromen over een dreigende nazi-herleving prikkelen, maar ook de gemiddelde Vlaamse kiezer afstoten. Het enige scenario waarin het VB die kiezer kan (terug)winnen, is als de situatie zo grimmig wordt dat die zijn twijfels bij het aangebrande imago van de partij opzijschuift om in haar het enige alternatief voor de ondergang te verwelkomen. Daarom kwam de VB-propaganda in de jaren 90 hierop neer: we staan op het punt om overspoeld en weggevaagd te worden, en alleen het VB bepleit ondubbelzinnig een beleid dat het tij kan keren.

Vandaag schijnt de bevolking er, terecht of ten onrechte, van overtuigd dat het niet zo’n vaart zal lopen. Men is nu veel meer gewend aan de aanwezigheid van allochtonen dan in de beginjaren van de partij. Zij ziener ook niet zo vervaarlijk uit. Ondanks hun militante taal lijken moslimagitatoren toch maar papieren tijgers te zijn, die bv. het hoofddoekverbod niet kunnen verhinderen. Hun projecten voor een islamitische zuil met eigen banken en scholen, of voor een aparte moslimpartij, hebben weinig succes. Maatregelen tegen de hoofddoekprovocaties blijken bovendien uit te gaan van mainstream-politici als Nicolas Sarkozy en Patrick Janssens, dus de nood aan een radicaal nationalistische partij is minder evident.

Als deze nieuwe marsrichting van de gevestigde partijen uiteindelijk slechts een oefening in “perceptie” blijkt te zijn, een onoprechte imitatie, kan het VB als origineel een tweede adem vinden. Maar onder het motto: “optimisme is een plicht”, kan men zich ook voorstellen dat zij onder druk van de feiten en de kiezers echt de problemen van de multicultuur ernstig gaan nemen en zo het VB overbodig maken.

Labels: , , ,

Read more...

24 oktober 2010

Necla Kelek kent nog het juiste perspectief (vpmc)

.
Vrijdag had de Frankfurter Allgemeine een schitterend artikel van Necla Kelek, de Duitse journaliste die u hier wel vaker las, want al sinds 2005 vertaal ik af en toe een stukje. Deze keer voorziet zij een redevoering van de Bondspresident van enkele bedenkingen:

De Republiek der Gelovigen volgens Bondspresident Wulff


Voor het Turkse Parlement gaf de Bondspresident een sterk staaltje van bagatellisering weg, en tegelijk deed hij een goed woordje voor een terugkeer van de religie in de politiek. Zijn toespraak was historisch vals, en stelde de seculiere Republiek ter discussie. De media merken enkel wat er aan de oppervlakte is geschied.
Een repliek van Necla Kelek

Toen ik zag met welke voorzichtige passen Christian Wulff in Ankara in het Turkse Parlement naar het spreekgestoelte ging, was mijn indruk niet dat hier een president van de Duitse Bondsrepubliek aantrad. Die tastende korte schreden, een blik die niet gericht was op wat voor hem lag, maar enkel strak voor zich uit keek. Hij leek bevreesd te zijn voor een verkeerd woord. Wellicht was hij te fel onder de indruk van de martiale façade van het Anit Kabir in Ankara, het mausoleum van Atatürk, dat groter is dan de Akropolis van Athene, waar hij kort daarvoor een krans had neergelegd. Of van de militaire optocht, waarbij hij als smoes diende om voor de eerste keer een gesluierde presidentsvrouw te laten aantreden. Het was een voorzichtige man die ik achter de lessenaar zag staan.
Zijn rede –snel en zonder intonatie afgelezen– begint met enkele grepen uit de Duits-Turkse geschiedenis, die “de ontwikkeling van onze naties steeds weer verrijkt hebben”. Zo beschrijft hij de militaire betrekkingen en de wapenbroederschap van het Hoge Poort en het Keizerrijk; Keizer Wilhelm, die in de strijd tegen Engeland op de “islamitische kaart” inzette, de Duitse militairen die in de Eerste Wereldoorlog als wapenbroeders vochten, en wier “verrijking” er onder meer in bestond dat zij logistieke steun gaven aan de Jonge Turken bij de organisatie van de genocide op de Osmaanse Armeniërs. De etnische zuivering was de premisse voor de stichting van de Turkse Republiek, zonder christenen en joden, zonder de “ongelovigen” dus.
Een bijzonder woord van dank richtte Wulff tot de Turken die in 1933 werk boden aan bijna duizend leden van de “Noodgemeenschap der Duitse Wetenschappers”, die onder de nazi’s een beroepsverbod hadden gekregen.
Onvermeld liet hij daarbij dat vanaf 1940, de tijd van de hoogste nood, deze regeling niet meer voor joden gold, maar enkel nog voor diegenen die een Ariërbewijs konden voorleggen. De opvolger van Atatürk, president Ismet Inönü, verklaarde dat Turkije geen asiel bood aan “mensen die elders ongewenst waren”. Tot zover het historische deel van deze redevoering.

Bagatellisering op het hoogste niveau
Na enkele algemeenheden over de internationale toestand, komt Christian Wulff op het bijzonder belangwekkende thema van de Turken in Duitsland. Zeer open brengt hij successen en problemen ter sprake, noemt “vasthouden aan staatsuitkeringen, criminaliteitscijfers, machogedrag, onderwijs- en werkweigering”, die echter “beslist niet enkel problemen met inwijkelingen zijn”, en in één adem voegt hij er nog aan toe: “Niemand wordt verplicht of verondersteld zijn culturele identiteit te verloochenen.”
Wie als argumentatie een dergelijke combinatie van pure gemeenplaatsen neerzet, en deze aldus aan de analyse onttrekt, versluiert meer dan hij benoemt. Wie sociale fraude onschuldig voorstelt als “vasthouden aan staatsuitkeringen”, die kan niet in ernst er van uitgaan dat de oproep aan de migranten om zich aan de geldende regels te houden, ook doorgezet kan worden. Dat is de bagatellisering van problemen, op het hoogste niveau.
De zinsnede “Turkije kan laten zien dat islam en democratie, islam en rechtsstaat, islam en pluralisme geen contradicties hoeven te zijn” dient kritisch gelezen te worden, dat willen we de president goed aanrekenen. “Kan laten zien” drukt als vorm een mogelijkheid uit, geen realiteit, want in werkelijkheid zijn in Turkije zowel de Grondwet als de toepassing ervan nog zeer ver verwijderd van wat in Europa verstaan wordt onder een civiele samenleving of rechtsstaat. Als dat de betekenis was, dan had hij concreter moeten zijn.

Schokkende analogie
Het opvallendst was aan het eind van de redevoering het betoog over de islam in Duitsland en de christenen in Turkije. Aan de opmerking die twee weken geleden viel, “De islam hoort zonder twijfel in Duitsland thuis”, voegt hij een spiegelbeeld toe: “Het christendom hoort zonder twijfel in Turkije thuis”. Als betrof het hier de twee zijden van één medaille. Laten we nog buiten beschouwing dat de moslims in Duitsland geen “minderheid” zijn, maar deel uitmaken van deze samenleving, en met bijna 3000 gebedshuizen en evenveel voorgangers religieus net zo goed verzorgd worden als de christenen. Maar de christenen in Turkije zijn nog steeds een onderdrukte minderheid, die zich in het Oosten van het land achter hoge muren verborgen moet houden, en waarvan de kerken vaak enkel als musea te bezoeken zijn. En zoals alle niet-Sunnieten staan zij aan discriminaties bloot.
Deze beide zaken over een kam scheren is schokkend en vals. Hier worden retorisch niet enkel granaatappels met poires williams vergeleken, hier heeft de Bondspresident begrip en lof voor de terugkeer van de religie als politieke categorie, en praat hij deze terugkeer goed. Zijn wij dan geen Duitsers of Turken, maar eerst en vooral christenen, joden of moslims? geen burgers, maar gelovigen of ongelovigen? Is dat de boodschap van de ProChrist-katholiek Christian Wulff?
Als de terugkeer van de religie in de politiek de presidentiële boodschap uit Ankara is, dan staan wij in onze staat voor een nieuwe godsdienstoorlog. En in het diepe Turkije heeft de President hem met een eenvoudige redevoering ontketend.
.

Labels: , , ,

Read more...

23 oktober 2010

De onafwendbare neergang van extreemrechts

(Hier een herdruk van mijn boekbespreking in Nucleus van een boek uit 2004 welks voorspelling momenteel door de feiten bevestigd lijkt te worden, toch als we aannemen dat de succesvolle PVV van Geert Wilders een wezenlijk ander verschijnsel is dan de in crisis verkerende nationalistische partijen VB en Front National.)

Al sinds de jaren ’70, en vandaag meer dan ooit, spreekt links op grimmige toon over de toenemende dreiging van een herlevende Bruine Horde. Het is dan ook een verrassend nieuw geluid wanneer een deskundige verklaart dat hij extreemrechts ziet wegdeemsteren.



Professor Helmut Gaus is politoloog aan de Universiteit Gent. In zijn nieuwste boek Opkomst en Verval van Extreemrechts (86 pp., Academia Press, Gent 2004) stelt hij dat extreemrechts momenteel over zijn hoogtepunt heen is, omdat wel en wee van deze stroming vastgeklonken zijn aan een conjunctuurcyclus die, toch voor enkele decennia, zijn cyclisch maximum voorbij is.

De ontdekking en duiding van cycliciteit in de geschiedenis is een soort astrologie minus de sterren. De kerndoctrine van de astrologie blijft er wel in bewaard, namelijk de synchroniciteit tussen gebeurtenissen op uiteenlopende bestaansniveaus die schijnbaar geen oorzakelijk verband vertonen. In ons taalgebied is de bekendste woordvoerder van deze benadering wel de “metableticus” (veranderingsdeskundige) prof. Jan Hendrik van den Berg, die een merkwaardige gelijktijdigheid meent te ontwaren tussen ontwikkelingen op gebied van politiek, literatuur, bouwstijl, wetenschap en mode. Prof. Gaus gaat niet even ver de stratosfeer in, hij heeft zijn licht vooral opgestoken bij de dialectisch-materialistische Sovjet-econoom Nikolaï Kondratiëv, die in 1938 in Stalins grote zuiveringen omkwam. Als directeur van het Moskouse Instituut voor Toegepaste Economie deed Kondratiëv begin jaren ’20 de wereld kond dat de economische conjunctuur onderhevig is aan een cyclus van ongeveer 50 jaar.

Hoogtepunten van deze cyclus waren ondermeer ca. 1811, 1871, 1921 en 1971, dieptepunten ca. 1849, 1896, 1934 en 1996. Gaus voegt daaraan toe dat deze cyclus ook op gebied van mentaliteit en politieke mode voelbaar is: de positieve fasen zouden gekenmerkt worden door een zwenking naar links terwijl de rechterzijde terrein herwint in de negatieve fasen. Bovendien twijfelt hij aan het marxistische dogma dat de economische toestand de oorzaak (benedenbouw) en de ermee samengaande stemming in de samenleving het gevolg (bovenbouw) is. Men kan het immers omkeren: wanneer mensen het vertrouwen verliezen en angstig worden, leidt dit tot minder uitgeven, minder ondernemen en economische stagnatie. Met zijn klemtoon op de psychologische factor is Gaus dus geen orthodox marxist maar een freudo-marxist, zoals nog in nader detail zal blijken. In ieder geval, tot ca. 2024 zitten we in een opgaande fase, en dat betekent winst voor links en verlies voor rechts, a fortiori voor extreemrechts.

In het begin geeft Gaus de indruk, een mens van goede wil te zijn die nu eens niet de flutverklaringen voor “het verschijnsel extreemrechts” van zijn collega’s gaat herhalen. Hij verwerpt de snertgoedkope persoonlijke belastering van rechtse leiders als telkens weer “de nieuwe Hitler”. Hij stelt eerlijk vast dat het academisch onderzoek terzake methodologisch nergens staat en dat de daarop gebaseerde strategieën ter bestrijding van dit verschijnsel hopeloos geflopt zijn. Jammer genoeg mist hij eveneens doel. Zonder een zweem van twijfel of ironie baseert hij zijn bespiegelingen op pseudo-wetenschappers als dwaallicht Sigmund Freud, diens leerlinge Karen Horney, de als klinisch gek geëindigde psychofantast Wilhelm Reich en de sinistere neomarxist Theodor Adorno, peetvader van wat men in de jaren ’90 de political correctness ging noemen.


Autoritair

Centraal in dit boek staat Adorno’s theorie van de “autoritaire persoonlijkheid” (1950). Dit syndroom was zeer breed opgevat: behalve gehechtheid aan een autoritaire leider, ook elk patriottisme, elk respect voor ouders en traditie, elke voorkeur voor orde boven chaos, elke voorzichtigheid, elke behoudsgezindheid. De notie was bedoeld om alle iet of wat “rechtse” individuen als psychisch gestoord voor te stellen, een subtielere Westerse variant op het Sovjetbeleid van psychiatrische opsluiting voor dissidenten. Maar terwijl de brute Sovjetmethodes tot het verleden behoren, blijkt deze subtielere versie in 2004 nog steeds school te maken. Volgens Gaus is deze notie van de “autoritaire persoonlijkheid” onverminderd geldig als verklaring voor het verschijnsel extreemrechts, en is “angst” (en vandaar de hang naar veiligheid en zekerheid) de sleutel tot dit syndroom.

Hij vindt trouwens dezelfde kenmerken terug in het “conservatisme”, zoals zou blijken uit “wetenschappelijk onderzoek” via vragenlijsten en de “conservatismeschaal” (ja, de nepwetenschap heeft blijkbaar heel wat geïnvesteerd in de schepping van een schijn van wetenschappelijke ernst met bijbehorend jargon). Het verschil is slechts gradueel, namelijk dat de extreemrechtse figuur ook wetsovertreding en geweld niet schuwt om zijn wereld van storende en vreemde elementen te zuiveren. Gaus kent blijkbaar weinig van geschiedenis, want de geviseerde bewegingen tijdens het interbellum waren juist uitgesproken anticonservatief. Zij schaarden zich rond jonge leiders en verheerlijkten de jeugd, de technische vooruitgang en de toekomst. In economisch opzicht waren zij meestal socialistisch, in levensbeschouwelijk opzicht seculier. Hun compromissen met haarden van conservatisme zoals de Kerk en de oude elites waren louter strategisch; zij deden niets af aan de plannen om naar Sovjetvoorbeeld alle gezagscentra behalve de partij op termijn te marginaliseren.

Gaus neemt van de Canadese psycholoog Bob Altemeyer het begrip “Right-Wing Authoritarianism” (RWA, 1996) over. Hij verschilt met Altemeyer van mening over het historische karakter van het RWA: volgens de Canadees is dit altijd en in alle maatschappijen in ruwweg dezelfde mate aanwezig, terwijl Gaus het juist ziet fluctueren in functie van allerlei economische en andere variabelen. Ook hier weer zou “angst” de grondslag voor het syndroom vormen.

Onder Altemeyers “vaststellingen die hier van nut kunnen zijn”, verwelkomt Gaus deze: het vermoeden dat er ook een links autoritarisme zou bestaan, of dat de testen en vragenlijsten ook linkse proefpersonen bij de “autoritaire” categorie zouden kunnen klasseren, bleek ongegrond. Hij citeert letterlijk en met expliciete instemming: “But if you want a living, breathing, scientifically certifiable authoritarian on the left, I have found not a single one.” Ongelooflijk maar waar: “links” en “autoritair” zijn twee disjuncte verzamelingen, zij hebben geen enkel element gemeenschappelijk. Op zulke theorie, flagrant en op miljoenvoudige schaal door de feiten weerlegd, baseert de voorzitter van de Gentse Vakgroep Politieke Wetenschappen dus zijn “wetenschappelijk” werk.

Gaus, die meermalen andere auteurs kleineert omdat ze “geen geschiedenis kennen”, schijnt niet te weten dat de zeer autoritaire Sovjet-Unie vóór het nazisme en fascisme ontstaan is, en dat zij er zowel imitatief als reactief de bestaansvoorwaarde voor was. Ook van allerlei autoritaire figuren en verschijnselen in het Westerse en met name het Belgische socialisme heeft hij blijkbaar nooit gehoord. Evenmin beseft hij dat bepaalde door hem opgesomde gedragskenmerken van “extreemrechts” vandaag juist veel sterker bij links tot uiting komen, bv. onverdraagzaamheid -- tot en met geweld -- jegens andere opvattingen (zie bv. de muilkorfwetten of het wegkloppen van rechtse deelnemers aan anti-globaliseringsbetogingen). Ofwel? Ofwel heeft hij, in het spoor van Adorno en Altemeyer, “autoritair” zo gedefinieerd dat het eigenlijk synoniem is met “rechts”. En daar komt het inderdaad wel op neer, ja. In dat geval is de hele oefening een loutere kringredenering geweest, een wetenschapper onwaardig.


Democratie

De genoemde pseudo-wetenschappers van Freud tot Adorno hadden zelf het nazisme gekend, en het is daarnaar dat zij verwezen wanneer zij het over “extreemrechts” (of een gelijkwaardige term) hadden, niét over wat vandaag zo genoemd wordt. Desondanks veralgemeent Gaus hun beweringen moeiteloos naar het Vlaams Blok en consoorten. Dit is meteen de meest krasse hiaat in Gaus’ betoog: de afwezigheid van enige bewijsvoering dat er een identiteit of continuïteit bestaat tussen het “extreemrechts” van het interbellum en dat van vandaag. Om precies te zijn: het hele boek bevat geen enkel citaat of noemt geen enkel wapenfeit van de geviseerde hedendaagse partijen of bewegingen. Toch past het op hen een definitie van “extreemrechts” toe waarin een waarde centraal staat die in het interbellum zeer sterk stond maar die vandaag in de betrokken stroming helemaal niet aan de orde is: het “autoritarisme”.

In het interbellum werd in zeer brede kring getwijfeld aan de leefbaarheid en deugdelijkheid van de democratie. Zoals Gaus zelf opmerkt: ook koning Leopold III geloofde in het leidersprincipe en de populaire pers in België beeldde hem dienovereenkomstig bij voorkeur uit als opperbevelhebber in uniform. Volgens allerlei propaganda waren de dictaturen in Moskou en later Rome en Berlijn zeer succesvol, ondermeer in het terugdringen van de werkloosheid, terwijl de liberaal-democratische staten de economische crisis niet konden bedwingen. Na de nederlaag van de Asmogendheden in 1943-45 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1989-91 zijn de rollen echter omgekeerd. Weinigen geloven nog in de superioriteit van het weinig adaptabele autocratische model, en “extreemrechts” is evenzeer aan die opinieverschuiving onderhevig.

Velen vervielen destijds in wat Johan Huizinga (aldus door Gaus aangehaald) “puerilisme” noemde: zich ondanks volwassen leeftijd in een knapenrol inleven, paraderend in het gelid en zich gretig onderwerpend aan de bevelen van de leider. Vandaag kan men zich nauwelijks voorstellen dat mensen zich massaal aan dit kinderachtig gedragspatroon overgaven. Ook de kaders en kiezers van de “extreemrechtse” partijen kunnen dat niet, en vertonen niet meer neiging tot onderwerping aan een sterke man dan die van andere partijen. “Daar komen ze aangemarcheerd”, zo beschrijven allerlei “antifascisten” de vooruitgang van hun vijanden, maar met die anachronistische voorstelling van zaken verraden ze alleen hun eigen nostalgie naar 1945.

Gaus’ collega’s, die in hun campagne tegen het Vlaams Blok in partijteksten heel wat “racistische” uitspraken bijeengesprokkeld hebben, zijn er nooit in geslaagd hetzelfde te doen met blijken van antidemocratische gezindheid. Het enige antidemocratische feit dat zij tot dusver gevonden hebben, is dat het VB geen democratische voorzittersverkiezingen kent. Maar zoals Gaus zelf toegeeft, vertrouwden zelfs de vrijheidslievende Romeinen in oorlogstijd op een dictator, die nadien weer gewoon burger werd. Welnu, ook het VB is in een soort staat van oorlog, en dat verklaart de voorlopige afkeer van de partij jegens de interne twisten die een voorzittersverkiezing zou kunnen veroorzaken. Pas als de partij ook in betere tijden weigert om haar voorzitterschap tot inzet van verkiezingen te maken, zal men kunnen besluiten dat zij de democratie verwerpt.

Feit is bovendien dat de andere partijen in ons land evenzeer een autoritair aangewezen leiderschap kennen. Bij de christendemocraten en socialisten mogen de leden één door de topgroep aangeduide leider in een nepverkiezing “bevestigen”, bij de liberalen is zopas gebleken dat de door de leden verkozen voorzitter op elk moment door de topgroep uitgeschakeld kan worden, zodat de “ledendemocratie” er slechts een schijnvertoning is. Binnen zijn partij oefent VB-voorzitter Frank Vanhecke niet meer macht uit dan Robert Stevaert in de SP.A en Elio di Rupo in de PS. De socialistische partijen in ons land zijn trouwens altijd gekenmerkt geweest door autoritair leiderschap en kadaverdiscipline. Daarmee mag dan geantwoord zijn op Gaus’ bezorgdheid over hoe socialisten zich moeten voelen die naar het VB overgestapt zijn: mocht het VB zo autoritair zijn als Gaus beweert, dan zal een SP-veteraan zich er meteen thuis voelen.

In landen waar de burgers veel mondiger zijn dan de Vlamingen, zoals Denemarken of Australië, is nog veel duidelijker dat de “extreemrechtse” partijen van vandaag helemaal niet naar een vermindering van de democratie streven. Dat in die twee landen het partijleiderschap bij een vrouw berust, relativeert tussen haakjes ook Gaus’ stelling dat antifeminisme een wezenskenmerk van “extreemrechts” is. Anders dan in het karikaturale linkse vijandbeeld is de werkelijke rechterzijde met haar tijd meegegaan en heeft zij de thema’s van het interbellum ver achter zich gelaten.


Vreemdelingen

Welk thema verklaart dan wel het recente succes van de bedoelde partijen? Het komt in dit boek nauwelijks aan bod, maar iedereen weet dat dit het thema van de Ueberfremdung door niet-Europese immigranten is. Gaus gaat dat verschijnsel te lijf met het aloude en niet-toepasselijke cliché van de “zondebok”: door hun angst zoeken de mensen een zondebok voor de economische crisis en andere factoren van onzekerheid. Zijn voorkeur voor de “angst” als verklaringsgrond brengt hem er wel toe, te erkennen dat de vermaledijde “xenofobie” primair geen “vreemdelingenhaat” is, maar “vreemdelingenangst”. En daarmee werpt hij dan eindelijk eens een knipoog naar de hedendaagse maatschappelijke werkelijkheid, anders zo volstrekt afwezig in dit boek. Inderdaad, professor, vele mensen zijn bang voor de massale toevloed van vreemdelingen, vaak na nare persoonlijke ervaringen.

Zodra de werkelijkheid achter het succes van “extreemrechts” erkend wordt, stuit het cyclische verklaringsmodel van Gaus echter op de grenzen van zijn relevantie. Immers, tijdens de vorige cycli stelde datzelfde probleem zich nog nauwelijks. De nazi’s ergerden zich aan de Afrikaanse soldaten die Frankrijk in het Rijnland gelegerd had, maar dat was kwantitatief en structureel volstrekt marginaal en onbelangrijk in vergelijking met de massale vestiging van vreemdelingen in het Europa van vandaag. In die tijd maakten sommigen zich al zorgen over de Europese (vooral de Franse) demografische ontwikkeling, maar de situatie was gewoon onvergelijkbaar met de demografische neergang die we nu beleven. Ook in allerlei materiële, technologische en culturele opzichten is de situatie zodanig grondig gewijzigd, dat de ervaringen van 50 of 100 jaar geleden zich de komende tijd wel niet zullen herhalen.

Een goede theorie doet voorspellingen. We moeten professor Gaus nageven dat hij zich niet aan deze objectieve test onttrekt, integendeel. Hij doet een duidelijke en in haar tegendraadsheid zelfs zeer opvallende voorspelling: de extreemrechtse partijen hebben hun beste tijd gehad in de jaren ’90 en kunnen de komende twintig jaar alleen maar achteruit gaan. Dat ligt volgens Gaus niet aan de linkse bestrijdingsstrategieën, wel aan de onvermijdelijke afname van de angstgevoelens die de voedingsbodem van extreemrechts vormen.

Ik stel daar een andere voorspelling tegenover: het thema dat kiezers en nieuwe leden naar deze partijen toe drijft, neemt in omvang slechts toe, en daarom zal de toestroom naar deze partijen, uitgedrukt als percentage van de inheemse bevolking, de komende tien of twintig jaar eveneens verder toenemen. Wie angst als de verklaring ziet, kan het zo herformuleren: de maatschappelijke ontwikkeling (met naast Ueberfremdung ook vergrijzing en delocalisatie) leidt tot een versterking van de angst, en dus van de genoemde partijen. Het enige alternatief daarvoor is dat essentiële delen van hun programma door de gevestigde partijen overgenomen worden. In dat geval is deze voorspelling wel formeel weerlegd, maar in diepere zin juist bevestigd.

Labels: , , ,

Read more...

Over BHV, conflictpotentieel en het incident Gennart.

Het zijn de woorden van Steven Samyn (De Morgen) uit zijn opiniestuk dat vandaag gepubliceerd werd: "De scenario's over wat er moet gebeuren als het land uiteenvalt, beginnen trouwens wel heel concrete vormen aan te nemen. De Franstalige partijen zetten naar verluidt al enige tijd professoren aan het werk die alle mogelijke denksporen onderzoeken, zelfs een burgeroorlog. Door te spreken over een Plan B willen de Franstaligen hun kiezers niet alleen tonen dat ze met alles rekening houden. Ze hopen de Vlaamse publieke opinie ook te waarschuwen voor het einde van België. Alleen lijken ze te vergeten dat zoiets voor de N-VA niet het absolute horrorscenario is."

Spijtig dat hij er niet dieper op ingaat, een interessante evolutie langs Franstalige zijde dat we nauw in het oog moeten houden. Alle mogelijke denksporen...wellicht binnen het kader van het behoud van territoriale integriteit en expansie in een as Brussel-Wallonië. De Franstaligen hebben de afgelopen jaren al meermaals verklaart dat 'Brussel' in hun visie zomaar meegaat met Wallonië in geval van een 'Vlaamse Secessie'. Diezelfde Franstaligen die uitermate gevoelig zijn voor de (voor)rechten van de Franstaligen in Vlaanderen gaan telkens kort door de bocht met hun uitspraken rond Plan B. De Duitstaligen en de Brusselse Vlamingen moeten zich maar akkoord stellen met de 'wil' van de Franstalige meerderheid, o wee als de Vlamingen hun 'wil van de meerderheid' wensen te gebruiken. Niet alleen 'Brussel' en Wallonië hebben in hun visie een gezamenlijke toekomst ook de Randgemeenten 'rond Brussel' behoren daar automatisch bij.

BHV splitsen is een verkeerde beleidskeuze.

Al in 2007 kwam ik tot de conclusie dat de 'splitsing van BHV' een verkeerde beleidskeuze is en een tactische, mogelijk strategische, fout is. Ik ben blij dat Philippe Van Den Abeele recent tot een gelijkaardige conclusie kwam.

Het is duidelijk dat wij, Vlamingen, in ons recht zijn als het gaat om het probleem BHV. In een Democratische Rechtsstaat kan men enkel verkiezingen houden op een Grondwettelijk georganiseerde manier, enkel in bananenrepublieken & dictatoriale regimes doet men het anders. Een terugkeer naar het oude kiesstelsel lost het probleem BHV niet op, er zal nog steeds een discriminatie onder Belgen en de overschrijding tussen gewestgrenzen en taalgebieden vormen eveneens een blijvend probleem. Er zijn dan maar twee mogelijke oplossingen: BHV splitsen of het kiesstelsel aanpassen.

We moeten maar met onze meerderheid het Belgische systeem boycotten zolang er geen democratische verkiezingen plaatsvinden die op een rechtsgeldige manier gehouden worden, conform de Grondwet. Ik zou aansturen op een hervorming van het kiesstelsel waarbij men de puntjes op de i zet & de fouten binnen het Belgisch labyrint wegwerkt (zie artikel), dan pas zouden we spreken over een Copernicaanse revolutie.

Het probleem met de splitsing van BHV is dat we een signaal van afstoting de wereld in sturen. We betoneren de electorale en gerechtelijke grenzen van Vlaanderen rond het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, terwijl Brussel nog steeds de hoofdstad van Vlaanderen is. Het enige dat overblijft is de fysieke aanwezigheid van de Vlaamse overheidsadministratie, de band via het Vlaams Parlement en de Brusselse machtsverdeling tussen beide hoofdgemeenschappen. Een splitsing van BHV versterkt het beeld van een Brussels Hoofdstedelijk Gewest à part entière.

Tegelijk zullen de Franstaligen er verder politieke (en diplomatieke) garen van spinnen door een retoriek te hanteren van 'etnische onderdrukking'. Quasi geen enkel land zal zich scharen achter een volk van onderdrukkers die hun medeburgers 'hun rechten ontnemen', dat is één van de te verwachte tactieken die de Franstaligen zullen hanteren. In de eerste plaats zal men dit verhaal breed verspreiden in Parijs om de patron van de Wereldwijde Franse Gemeenschap achter zich te krijgen. De Vlamingen zullen de Serviërs aan de Noordzee worden in de verzinsels van de Franstaligen. Terwijl het net de Franstaligen zijn die de taalwetgeving niet respecteren en territoriale structuren van de Belgische Staat voortdurend in vraag stellen & ondermijnen. Ik verwacht dan ook dat de Franstaligen opnieuw zullen toestaan dat de Vlamingen hen een BHV-kaakslag toedienen om dan de retoriek opnieuw op te starten en mogelijk door te drijven.

Het is een uitputtingsslag...de aanhouder wint (meestal).

Het conflictpotentieel en de gevoelige territoria.


In alle relaties zit er conflictpotentieel, het is niet omdat het 'potentieel' er is dat het ook moet komen tot een conflict. Het probleem is het inschatten van dat conflictpotentieel...dat blijft natte vingerwerk. Er zijn maar enkele heethoofden in een zeer gespannen licht ontvlambare situatie nodig om de vuurbal aan het rollen te brengen. Dat de Franstaligen rekening houden met een mogelijke burgeroorlog lijkt mij normaal. Iedereen die bezig is met veiligheidsbeleid leert rekening te houden met een brede waaier aan scenario's en mogelijke evoluties. Er zijn worst case scenario's maar ook best case scenario's en een hele waaier aan scenario's daartussen.

In de 20ste eeuw is het communautaire conflict een aantal keer uitgelopen tot gevechten onder burgers, de Koningskwestie, Voeren, de Marsen op Brussel, Leuven...maar nooit ontaarde dit tot een grootschalig blijvend gewapend conflict op het niveau van een burgeroorlog of internal conflict. We hebben nooit echt Ierse en Noord-Ierse toestanden meegemaakt. Anderzijds mag men de verschillende opstanden in Vlaanderen & Brabant in de loop der eeuwen niet vergeten, het potje kan overkoken.

Het lijkt er echter sterk op dat de Vlamingen zeer diepe emmers hebben, daar kan veel water in maar ook deze emmers zullen ooit eens overlopen. Anderzijds bestaan de 'Vlamingen' nog en zijn de verschillende heersers uiteindelijk moeten afdruipen, de Franstaligen kan men beschouwen als de zoveelste 'buitenlandse heerser' in een hele reeks die uiteindelijk wel eens het onderspit zal delven. Alleen is het buitenlandse karakter van die 'heerser' wel zeer beperkt en gaat het hier vooral om een lokaal gebonden 'heerser'.

Langs Franstalige zijde heb ik er minder vertrouwen in, vooral door de grimmigere vakbondsacties uit het recente verleden. De beelden van de staking bij Forges De Clabecq onder leiding van Roberto D'orazio zijn mij steeds bijgebleven. Voeg daar het recente incident tegen Jan Peumans aan toe. Sale Flamand hoor je sporadisch in Brussel, vooral dan uit de mond van jongeren die het gebruiken als belediging tegenover leeftijdsgenoten. Hou rekening met de 'probleemjongeren' die zich niet achter de Vlamingen zullen scharen en mogelijk misbruik zullen maken van chaotische situaties om keet te schoppen, de zogenaamde casseurs zoals we nu in de Franse betogingen zien.

De gevarenzone strekt zich langsheen heel de taalgrens maar de voornaamste gevarenzone ligt in & om Brussel. De taalgrens blijft gevoelig, vooral rond de taalfaciliteitengemeenten maar die problematiek lijkt grotendeels gepacificeerd...buiten een sluimerende spanning in Voeren. In en om Brussel is het gevaar het grootst. We zitten zeer dicht op de taalgrens dat tevens de gewestgrens vormt tussen Vlaanderen & Wallonië. We hebben het tweetalig Hoofdstedelijk Gewest waar het gros van de bevolking Franstalig is, bevolking waarvan men kan stellen dat ze de Vlamingen niet genegen zijn mede dankzij mediatieke & politieke opjutting. We hebben 6 taalfaciliteitengemeenten rondom het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waar de communautaire spanning steeds aanwezig is en verhoogt door de niet-benoeming van Franstalige burgemeesters & het probleem BHV. Finaal, hebben we de Franstalige territoriale eisen en verzuchtingen gericht tegen alle 'Brusselse' randgemeenten in het kader van Plan B en het probleem BHV.

Mocht de boel ooit in de lucht vliegen dan verwacht ik dat het wellicht in de 'Brusselse gevarenzone' zal plaatsvinden.

Communautaire spanningen binnen het leger?

Dat communautaire spanningen doordringen tot binnen het Leger is normaal, dat is al zo sinds de luide eisen van de Frontbeweging. Het Belgische leger is ook mooi in twee verdeelt. Alleen komt het bijna nooit tot uitspattingen zoals die van Kolonel Gennart.

Het is opvallend hoe gretig en op welke onbehoedzame & verbeten wijze Franstalige politici zijn omgegaan met het Gennart-incident, specifiek Denis Ducarme (MR) gevolgd door de PS. Anderzijds kan het ook zijn dat dit louter een handig incident was om politieke druk uit te oefenen gericht tegen een mogelijke toekomstige opvolgende Vlaamse minister van Landsverdediging. De tijd zal het duidelijk maken.

In de recenste Kamercommissie Landsverdediging ging het over de 'Vervlaamsing van het leger' na de uitspraken van Kolonel Gennart. Het is duidelijk dat langs Franstalige zijde een angst bestaat dat ze hun militaire capaciteit verliezen, naast de bijhorende tewerkstelling. Gelijkaardige beschuldigingen van 'Verfransing' van het Belgische leger werden ook geuit tijdens de beleidsjaren van Flahaut, vooral toen men nieuwe (onnodige) opleidingsinfrastructuur begon te bouwen in de Ardennen; door de verhuis van de pilotenopleiding naar Frankrijk en door het bevoordelen van Franstalige eenheden bij het ontvangen van nieuw materieel.

Tijdens de vorige legislatuur waren er al kritische vragen over het 'netto Noord-Zuidtransfer' van militairen & capaciteit in het kader van het voltooiingsplan. De uitspraken van Kol. Gennart over een 'Vervlaamsing' van het officierenkorps lijkt - vooral bij MR & PS - het beeld te bevestigen van een 'Vervlaamsing' van het leger. De verhuis van in Wallonië gevestigde artillerie naar Vlaanderen alsook de verhuis van de Agusta's van Bierset (Luik) naar Bevekom lijkt men nu nog meer te kaderen in een snoodaardig 'Vervlaamsingsplan' van het Leger in plaats van het voltooiingsplan opgesteld door de Franstalige (meertalige) CHOD (Chief of Defense). Ten gevolge van de uitspraken van Kol. Gennart ontsproot ineens de vrees voor een sluiting van Florennes en een verplaatsing van de F-16's naar Vlaanderen, naast het verlies aan tewerkstelling. Terwijl het verhaal Gennart één is van rancune wegens een gemiste promotie & fin de carrière.

Telkens ik nadenk over potentiële conflictscenario's kan ik het niet nalaten mijn aandacht te vestigen op de hervormingen & aankopen onder het bewind van Flahaut. Het Mediane voertuigenpark dat beter geschikt is voor operaties op verharde wegen blijft mij bij, rupsvoertuigen zijn nog steeds mobieler op een bredere waaier aan ondergronden dankzij een betere gewichtsverdeling, terwijl onze bondgenoten minder gretig zijn om over te schakelen naar een medianisering. De verdere uitbouw van de Krijgsmacht naar een 'vredesmacht' beter geschikt voor 'humanitaire operaties' zoals in Kosovo en andere etnische conflictgebieden. Het zijn evoluties dewelke eveneens toepasbaar zijn in een opstandig Vlaanderen, sterk geürbaniseerd, overal verharde wegen, geen actieve milities, enkel potentieel gevaar vanwege opstandige militairen en een beperkte groep licht bewapende burgers (de Jagers van Minister-President Peeters). Het 'poolen' van voertuigen zou in een worst case scenario wel eens kunnen eindigen aan de verkeerde kant van de taalgrens op het verkeerde moment.

Als de Franstaligen werkelijk vrezen voor hun veiligheid en een groter Franstalig officierenkorps willen...dan moeten we eens overwegen om Defensie te 'regionaliseren', al dan niet met een federaal coördinatiedepartement. We verdelen het Defensiebudget, het patrimonium en het materieel tussen Vlaanderen en Wallonië; het Brussels Hoofdstedelijk Gewest krijgt geen militaire bevoegdheden & dient als vestiging voor de centrale diensten. Vlaanderen en Wallonië mogen dan zelf bepalen over de grootte van het militaire contingent, welk materieel ze aankopen...weliswaar op eigen kosten. Zou dat een betere situatie zijn voor de Franstaligen?

Labels: , , , ,

Read more...

21 oktober 2010

De regering-Filip I, een familiekabinet (Hoegin)

Op dit ogenblik circuleren er in de media enkele verhalen over een hervorming van de monarchie in België. In het bijzonder zou er een wens bestaan om te evolueren naar een meer protocollaire monarchie, om te verhinderen dat prins Filip, wanneer hij koning zal zijn, zich ooit politiek in de nesten zou werken. Die wens wordt bovendien gekoppeld aan een wens van huidig koning Albert II om op relatief korte termijn te kunnen aftreden. Uit doorgaans slecht ingelichte bronnen werd echter vernomen dat er in Laken aan een heel ander plan gewerkt wordt om het land uit de huidige politieke impasse te krijgen: een plan F met de F van familie en Filip.

Wie zijn eigenlijk de politici dat ze van prins Filip durven te stellen dat hij het niet zou kunnen? Ze leveren immers zelf elke dag het bewijs dat zij het in ieder geval niet kunnen. De politieke toestand van het land is vandaag zelfs zo ernstig, dat de koning de laatste vier maanden niet één keer de kans heeft gezien meer dan een week door te brengen op zijn buitenverblijf. De koning en zijn entourage zijn daarom tot het besluit gekomen dat het stilaan tijd wordt om het over een andere boeg te gooien. Het plan zou inhouden dat prins Filip over enkele weken al aan de macht zou kunnen komen, maar niet, zoals menigeen vermoedt, door het aftreden van koning Albert II.

Concreet zou het plan, in de omgang gewoonlijk omschreven als «plan F», eruit bestaan dat de politici nog tot 15 november, de dag van de dynastie, zouden krijgen om een oplossing voor de politieke impasse te vinden. Is er tegen dan geen oplossing, dan zou koning Albert II van zijn jaarlijkse toespraak gebruik maken om een familiekabinet aan te kondigen, met aan het hoofd ervan prins Filip. Hij zou de post van eerste minister waarnemen, en als straaljagerpiloot en ervaren helicopterbestuurder ook het departement Defensie voor zijn rekening kunnen nemen. Van geschut heeft hij wel niet zoveel verstand, maar kamervoorzitter André Flahaut zou al toegezegd hebben om hem met raad bij te staan wanneer er nog eens munitie aangekocht moet worden. Prinses Mathilde neemt Sociale Zaken en Volksgezondheid over, en toonde ook grote interesse voor Ontwikkelingssamenwerking. Tot deze morgen was zij nog in het door AIDS geteisterde Liberia, en een beter bewijs van haar engagement voor deze verantwoordelijkheden is nauwelijks denkbaar.

Het departement van Justitie zou naar prinses Astrid gaan. Als jarenlange voorzitster van het Rode Kruis heeft zij een groot gevoel voor rechtvaardigheid ontwikkeld, en is zij dus de geknipte vrouw voor de baan. Aangezien zij getrouwd is met een buitenlander, zou zij ook Buitenlandse Zaken overnemen. Dat zij naast Frans ook een paar woorden Duits en zelfs wat Engels spreekt versterkt alleen maar haar kandidatuur. Financiën zou overigens naar haar man, prins Lorenz, gaan. Zelfs Didier Reynders was het met de koning eens dat het eindelijk tijd werd voor een competent persoon op die post. De prins heeft zich ook bereid verklaard de portefeuille van Werk en Gelijke Kansen over te nemen. Hij is immers de enige in de familie die ooit nog echt gewerkt heeft, en als buitenlander is hij ervaringsdeskundige wat Gelijke Kansen betreft. Ook Migratie- en Asielbeleid zullen daarom onder zijn bevoegdheid vallen.

Het spreekt voor zich dat prins Laurent minister van Klimaat en Energie wordt. Ook Binnenlandse Zaken is voor hem, want met zijn moto kan hij zich snel en behendig in het binnenland bewegen. Als rebel van de familie is ook de post van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid een kolfje naar zijn hand. Zijn vrouw prinses Claire zou Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven overnemen – als Inge Vervotte dat kan, dan kan zij dat zeker. Dé verrassing is de post Ondernemen en Vereenvoudigen: prins Amadeo zou hiermee zijn kans krijgen te laten zien wat hij kan, en met zijn jeugdig enthousiasme is hij de geknipte man om te ondernemen, en de dingen te vereenvoudigen.

Zoals reeds geschreven is het de bedoeling dit familiekabinet aan te kondigen tijdens de traditionele toespraak aan de vooravond van de dag van de dynastie. Nadien zou de regering dan in de besloten huiskring de eed kunnen afleggen.

Uiteraard is dit plan F omstreden, en in het bijzonder Bart de Wever zou het helemaal niet genegen zijn. Kwatongen beweren dat hij precies omwille van dit plan en de deadline zijn nota geschreven heeft, in de hoop het nog te kunnen afwenden. De andere politieke partijen kijken veel positiever tegen het plan aan. De PS bijvoorbeeld had dan wel haar zinnen gezet op de post van eerste minister, maar nog belangrijker is het voor haar dat er een oplossing voor de huidige crisis komt, België één blijft, een staatshervorming voor minstens vier jaar in de koelkast wordt gestopt, en ondertussen de geldstromen van Noord naar Zuid intact blijven. Om diezelfde redenen sloten ook Ecolo en cdH zich aan bij het voorstel van koning Albert II, en zelfs MR was te vinden voor het voorstel.

Aan Vlaamse kant was er vooral bij Groen! enthousiasme voor het «plan F» van de koning. Toen partijvoorzitter Wouter van Besien het voorstelde op de partijraad, werd zelfs spontaan de Brabançonne gezongen. Bij de sp.a kwam veel kritiek uit de hoek van Frank Vandenbroucke, en de geruchten willen dat hij zou werken aan een scriptie die de nefasten effecten van een familiekabinet op de Sociale Zekerheid zou uitdiepen. In sommige formules zouden zelfs Griekse symbolen voorkomen! Open Vld zou het familiekabinet steunen omdat via prins Laurent ook de vrijzinnigheid vertegenwoordigd zou zijn in de regering. Bovendien heeft men het aan de top van de Open Vld moeilijk om erfopvolging principieel af te wijzen.

Bij CD&V was men eerder sceptisch omdat men vermoedde dat N-VA tegen zou zijn, en bovendien zelf geen ministers zou kunnen leveren. Een vurig pleidooi uit de hoek van Mark Eyskens zou echter de laatste twijfelaars er toch van overtuigd hebben toe te stemmen. Het besef dat de regering hoe dan ook al een parlementaire meerderheid – om over de populaire meerderheid nog maar te zwijgen! – achter zich zou hebben, speelde daarbij ook een rol.

Labels: , , , , , , , ,

Read more...

19 oktober 2010

Mijnheer Bart over Herr Thilo (vpmc)

.
Bart Beirlant doet Buitenland voor de kwaliteitstabloid, en vandaag had hij het over het boek van Thilo Sarrazin, dat in Duitsland al meer dan een miljoen kopers vond.


'Elke samenleving kan een bepaalde proportie mensen van buitenlandse afkomst opnemen en integreren', schreef de Frankfurter Allgemeine Zeitung gisteren in een commentaar. 'Er zijn geen objectieve criteria om die proportie vast te leggen. Maar er zijn aanwijzingen. En als een boek dat wijst op de tekortkomingen in de integratie in enkele weken meer dan een miljoen keer over de toonbank gaat, is dat zo'n signaal'. Het bewuste boek is 'Deutschland schafft sich ab' (Duitsland schaft zichzelf af) van Thilo Sarrazin, dat begin september werd gepubliceerd.* Daarin klaagde de (toenmalige) bestuurder van de Bundesbank aan dat moslims niet willen integreren in Duitsland en de staat vooral geld kosten.
De sociaaldemocraat Sarrazin, die ook de joden schoffeerde door te zeggen dat ze over een eigen gen beschikken, betaalde prompt de rekening voor zijn opvattingen: hij mocht opstappen bij de Bundesbank. Maar de geest was uit de fles, in de vorm van een intens debat over de integratie van moslims én migratie.

Wat mij bij Beirlant interesseert, is zijn tussenzinnetje: “
…die ook de joden schoffeerde door te zeggen dat ze over een eigen gen beschikken”.
Ik vermoed dat Bart het boek niet gelezen heeft, en gewoon overschrijft wat hij bij andere kwaliteitsjournalisten gelezen heeft, of toch meent gelezen te hebben, want die zin met dat unieke “gen” vind ik niet terug. En al erkende Sarrazin dat zijn biologische kennis beperkt is, een dergelijke dwaasheid als die welke Beirlant
rapporteert, heb ik bij hem niet gelezen.
Let wel: dat bewuste gen zou dan bepalend zijn voor intelligentie, want daarover ging het bij Sarrazin. Misschien wist Bart dat niet. Of denkt Beirlant misschien toch dat er een “
gen voor intelligentie” bestaat? En dat je bovendien iemand kunt beledigen door hem intelligent te noemen? Alleszins lijkt hij niet te weten dat er een verschil is tussen “een gen”, en de uitdrukking “genetisch bepaald”.

Blijft dat joden die uit Oost-Europa afkomstig zijn, gemiddeld heel hoog scoren bij IQ-tests. Niet zomaar een beetje hoger dan de rest, zij halen 115 punten. Aan zijn Standaardcollega
Mark Eeckhaut heb ik de betekenis van zulke getallen een paar jaar geleden al uitgelegd, en hij zal aan Bart graag opheldering verschaffen.
Nu wil ik Beirlant niet verplichten om heel het boek van Sarrazin te lezen („
Es ist kein Roman“, gaf de auteur toe). Met het derde hoofdstuk kan hij volstaan. En zelfs dát hoeft hij niet te lezen, want ik zal enkele relevante passages voor hem citeren en vertalen, te beginnen op p.95.
Erklärt wird die durchschnittliche höhere Intelligenz der Juden mit dem außerordentlichen Selektionsdruck, dem sie sich im christlichen Abendland ausgesetzt sahen.“

[De meer dan gemiddeld hoge intelligentie van de joden wordt verklaard door de buitengewoon hoge selectiedruk, waaraan zij zich in het christelijke Avondland blootgesteld zagen] **

De Duitse joden, die meest uit Polen en Oekraïne afkomstig waren, “Asjkenazim” dus, waren al eeuwen verplicht om “intellectuele” beroepen te kiezen, want: „herkömmliche Handwerksberufe wie auch die Landwirtschaft waren ihnen lange versperrt, umgekehrt waren die Christen lange im Geld- und Finanzwesen durch das Zinsverbot gehindert.“

[gewone beroepen, zoals ook de landbouw, waren voor hen lange tijd uitgesloten, en omgekeerd konden lange tijd de christenen niet in het geld- en financiewezen, door het interestverbod]

En op p.97 is het al gedaan over de joden: „
Ich bin auf die deutsch-jüdischen Ursprünge der Intelligenzforschung etwas näher eingegangen, weil die Diskussion der genetischen Komponente von Intelligenz häufig auf große emotionale Widerstände stößt. Die Erkenntnis, das Intelligenz zum Teil erblich ist, verträgt sich nur schwer mit Gleichheitsvorstellungen, nach denen die Ursachen von Ungleichheit unter Menschen möglichst weitgehend in den sozialen und politischen Verhältnissen zu suchen ist.

[Ik ben op de Duits-joodse oorsprong van het intelligentie-onderzoek wat nader ingegaan, omdat de discussie over genetische componenten van intelligentie dikwijls op grote emotionele weerstanden stuit. Het besef dat intelligentie gedeeltelijk erfelijk is, laat zich moeilijk verenigen met gelijkheidsdenkbeelden, volgens welke de oorzaken voor ongelijkheden onder mensen liefst verregaand te zoeken zijn in de politieke en sociale verhoudingen.]

Wat ik tot slot nog even aan Bart Beirlant wilde vragen is, of een blad als
The New York Review of Books, dat hij misschien kent, en dat geloof ik voor ongeveer 50% door joden wordt volgeschreven, de joden ook heeft geschoffeerd met
volgende voetnoot, waarin een genetisch verband wordt gesuggereerd tussen de intelligentie van Asjkenazim, en een bepaalde ziekte die veelvuldig voorkomt in die groep. En natuurlijk gaat het niet over één gen, Bart, zo simpel is de wereld niet, maar wel over een polygenetisch samenspel.

Ik cursiveer:
[The] account is based on recent work by G. Cochran, J. Hardy, and H. Harpending, all of the University of Utah, who claim that the moderately high frequencies of several disease mutations, including that causing
Tay-Sachs, among Ashkenazi Jews might be explained by natural selection. Because the genes involved also play some role in the brain, Cochran and colleagues speculate that the relevant mutations might increase intelligence, perhaps reflecting a history of selection among medieval European Jews, who often worked in finance or related professions. Such a hypothesis is certainly possible; the critical issue is the strength of the empirical evidence.
___________________
* Verwaarloosbaar foutje van Beirlant: het boek verscheen eind augustus. Beirlant kan dit natrekken op de site van DVA (Random House), maar in dié zin heeft hij natuurlijk wel gelijk, dat onze kwaliteitspers pas half september lucht kreeg van de heisa bij onze buren.
Hiernaast mijn bestelling bij amazon.de (dat geen portkosten aanrekent aangezien België, net als bv. Oostenrijk, Zwitserland of Liechtenstein een Duitssprekend land is. Verheugend hier is dat amazon.fr van mening is dat België géén Franssprekend land is, want zij rekenen wel portkosten aan, maar gelukkig kun je de meeste Franse boeken ook bij het Duitse filiaal bestellen. Overigens kreeg ik, tegen hun gewoonte, het boek een paar dagen later dan ze hadden beloofd, maar het was dan ook al de vierde druk.)
** Dit lijkt mij een goed argument voor diegenen onder ons die menen dat de Sefarden, met hun islamitische bazen, het beter hadden getroffen want zij scoren IQ-gewijs minder goed dan hun Oost-Europese broeders.
.

Labels: , , , ,

Read more...

18 oktober 2010

De man van duizend dromen

Johan Sanctorum














Nu het “ultiem” compromisvoorstel van koninklijk verduidelijker Bart De Wever na een diagonale lectuur van enkele minuten al solidair getorpedeerd werd door Franstalig België, dringt zich de vraag op naar de politieke toekomst van de Wever en zijn partij. Zien zij de Wetstraat nog steeds als de plek waar “het” moet gebeuren? Of begint het te dagen dat het daar in Brussel nooit wat wordt?


Uiteraard is Bart De Wever de man van het moment, temeer daar zijn partij voor de rest quasi onzichtbaar is. De opgemerkte en controversiële column van Filip van Laenen op deze webstek, “En of Bart De Wever een psychologisch geval is” , maakte zeer uiteenlopende reacties los. Van Laenen werd ervan beticht, al te zeer de man te spelen en in het hoofd van BDW te willen kijken. Met een niet zeer vleiende diagnose die ik voor zijn rekening laat. Toch denk ik dat, in het geval van een prominent politicus, een psychoanalyse inderdaad kan bijdragen tot een goed begrip van de situatie. In het geval van Bart de Wever valt me al langer een existentiële gespletenheid op tussen vooruit-willen (het discours van de verandering en het afbouwen van oude structuren, m.n. België) en het niet-vooruit-durven (het anti-revolutionaire verhaal, het dwepen met Edmund Burke en andere conservatieve denkers). Het is alsof men niet in het water durft springen alvorens men kan zwemmen. Die angst voor het onbekende is hem, denk ik, aangeboren en bepaalt zijn politiek denkkader en (onder)handelen. Men kan daarbij vaststellen dat het anti-Belgicisme en anti-monarchisme bij De Wever reëel en beduidend is,- de beginselverklaring van de N-VA stelt trouwens de onafhankelijkheid expliciet als einddoel-, maar dat hij anderzijds de term “Republiek Vlaanderen” niet over de lippen krijgt.
Want republieken zijn meestal het uitvloeisel van een opstand of minstens een drastische regimeverandering, en worden nu eenmaal geboren uit chaos, te beginnen uiteraard met de Franse republiek, die volgens de geliefde ideologen van BDW fundamenteel niét deugde. De Deweveriaanse koudwatervrees neemt vervolgens de vorm aan van een Lamme-Goedzak-doctrine waarop hij zich ook herhaaldelijk beriep, als een zogezegd sleutelkenmerk van de Vlaamse identiteit: “de Vlamingen zijn geen rebellen, willen geen revolutie, denken alleen aan hun portefeuille”, enz. (een kleinburgerlijke visie die Julien Borremans en ikzelf in een vroegere column al hebben betwist). Anderzijds is die republiek het enige logische perspectief als men de Belgische monarchie in vraag stelt, en kan men de Vlaamse onafhankelijkheid niet anders zien dan als een progressief, zelfs een uitgesproken revolutionair project, iets waar Mark Grammens al herhaaldelijk op wees. Hoe moet een aartsconservatief daarmee omgaan?
Er zitten dus wel degelijk een paar rare kronkels in de psyche van De Wever, die zich manifesteren als een ideologische spreidstand, waaraan vriend en vijand plus de verzamelde media zich wel eens mispakken. Zo verbaasde het menig waarnemer dat op een zeker ogenblik Franstalig België (weliswaar louter retorisch) luidop met de idee van de boedelscheiding speelde, en dat uitgerekend De Wever zich haastte om te zeggen dat hij het einde van België helemaal niet wenste.


Volkspartij, of toevallig amalgaam?


Bizar genoeg is het uitgerekend die spreidstand waarop momenteel het succes drijft van de N-VA in de peilingen. Hebben alle analisten allang uitgemaakt dat de partij bij de juni-verkiezingen van zowat alle andere partijen kiezers heeft afgesnoept, dan stelt men nu vast dat het potentieel N-VA-electoraat, goed voor het fabelachtige cijfer van 33%, hoogst heterogeen is. De koudwatervrees van BDW is als het ware statistisch geprolifereerd over het Vlaamse kiespubliek, en levert het beeld op van een formatie en een boegbeeld waarin zowat iedereen zich kan herkennen. Dat is tamelijk tegennatuurlijk en op langere termijn ook niet houdbaar. Maar het klimaat in Vlaanderen is momenteel gewoon zo dat iedereen de zelfde kant uitkijkt en vanuit die hoek een oplossing verwacht voor problemen die voor de rest zeer verschillend gepercipieerd worden.
Er is dus een heel gamma aan verwachtingen ontstaan rond BDW/NV-A, dat men grosso modo in vijf categorieën kan indelen. Verschillende groepen binnen zijn electoraat verwachten respectievelijk dat hij:


1) België en de monarchie redt
2) Een norm van goed bestuur introduceert in alle beleidsdomeinen en het land economisch terug op de sporen zet (met een rechts-liberale insteek)
3) Een grondige staatshervorming erdoor krijgt die alle communautaire pijnpunten (BHV,…) voor eens en altijd uit de wereld helpt in een deugdelijk compromis
4) De staat hervormt in de zin van een confederatie (splitsing alle beleidsdomeinen, splitsing sociale zekerheid, fiscale en budgettaire autonomie…)
5) De weg voorbereidt naar een boedelscheiding en de stichting van de Vlaamse republiek


Gradueel verloopt dit verwachtingspatroon van Belgicistisch, over reformgezind, naar separatistisch. Respectievelijk gaat het dan om kiezers uit de links-progressieve vijver (Groen, S.PA) en oude unitaristen/monarchisten, over verontruste burgers die het wanbeleid en de aanslepende crisisfeer beu zijn (vermoedelijk vooral VLD, LDD en andere no-nonsense-liberalen), gematigde flaminganten (uit de CD&V-stal), tot de radicale republikeinen (hoofdzakelijk Vlaams Belang, en de harde N-VA-kern). Daar rond hangt dan nog een wolk van ethisch-conservatieven, hoogbejaarde nostalgici en cultuurpessimisten, die van het gemijmer rond identiteit en traditie maar niet genoeg kunnen krijgen.
In het normale democratische landschap moeten die visies en levensbeschouwingen door verschillende politieke formaties verdedigd worden. Maar die pluraliteit is momenteel in Vlaanderen ingestort. Het complete gamma aan verwachtingen, gesteld in de N-VA en haar leider, is dan ook innerlijk compleet tegenstrijdig, een ware politieke melting pot. Het etiket “brede volkspartij”, de N-VA door de media al toegedicht, is in dat opzicht wat geflatteerd. Eerder zie ik dit als een toevallige collusie van grote groepen ontevreden kiezers waarvan er altijd een aantal teleurgesteld zullen zijn wanneer De Wever een knoop doorhakt, in de een of de andere zin. Door de depolitisering van het klassieke “middenveld” kunnen inderdaad grote electorale clusters ontstaan rond één formatie, om dan even snel weer op te lossen en elders samen te klitten. Vedettisme, subtiel woordgebruik en breedtedekking zijn dan een must om zo’n cluster te binden.
En zo komen we tot de partijtactische essentie, die ik vanuit politiek-moreel standpunt hoogst bedenkelijk vind: het ziet ernaar uit dat De Wever/N-VA nog een keer de verkiezingen wil winnen, door voorlopig géén kleur te bekennen en de bal in het francofone kamp te laten liggen. Dat vereist nogal wat bochtwerk. Vraagt men aan N-VA-tenoren of ze een Belgisch compromis nastreven, dan is het ja-maar. Vraagt men hen of ze Vlaamse onafhankelijkheid willen, dan is het ook ja-maar. In het Belgicistische spectrum moet Siegfried Bracke het vaandel hoog houden, in het quasi-separatistisch discours horen we vooral Jan Jambon. De ijver om heel dat electoraal amalgaam samen te houden drijft de partij echter naar een onderhandelingsstrategie van de verrotting, waarbij op cruciale momenten telkens weer “de stekker wordt uitgetrokken”, “het bord wordt schoon geveegd”, of “de teller op nul wordt gezet”. Of in het Latijn: Fabula acta est, terug naar af, en zo naar een nieuwe stembusgang. In die zin is de recente compromis-tekst eerder een pre-electoraal appèl naar de (niet al te radicale) Vlaamse kiezer, die zich pakweg tussen (1) en (4) situeert in bovenstaand gamma.
Maar zoiets kan je niet blijven volhouden: ooit moet er natuurlijk wel gekozen worden tussen een Belgisch reformscenario en de ordelijke opdeling. Tenzij men pleit voor de stapsgewijze ontmanteling van de Belgische staat, maar ook dat moet dan maar eens duidelijk uit de verf komen. En ook dat perspectief zal een segment kiezers afschrikken. Het exit van De Wever en nieuwe verkiezingen zullen mogelijk een nieuw pro-BDW-plebisciet opleveren, met een nog extremere score, maar dan komt het moment van de waarheid,- alleen is er dan al veel tijd verloren en zal onze economie er nog belabberder aan toe zijn.
Een partij van duizend dromen bedriegt de kiezer en functioneert alleen maar in een virtuele realiteit. Voor de Vlaams-republikeinse zaak is dit spel hoe-dan-ook funest, want de verrottingsstrategie zal meer en meer Vlamingen doen terugschrikken van “het avontuur” en zal de Belgische restauratie inleiden, via een kabinet van nationale eenheid. Dat is uiteraard de verborgen agenda van de drie traditionele partijen. De grote media kijken nog even de kat uit de boom wat De Wever en zijn partij betreft. Voorlopig wordt de hype verder uitgemolken, tot het tij keert en de publieke opinie het laat afweten, waarna men aan de stigmatisering kan beginnen. Dat verhaal hebben we al eens meegemaakt.
Samengevat vind ik het dus niet zo’n slecht idee om het Deweveriaanse schizo-syndroom, dat op heel de partij én op de Vlaamse publieke opinie afstraalt, eens te ontrafelen. Zonder twijfel is hij een getalenteerd politicus,- dat is een open deur instampen,- maar het moment van de waarheid nadert dat er échte keuzes moeten gemaakt worden, die eventueel totaal buiten het Belgische paradigma leiden. In dat opzicht mag men ook hopen op voldoende interne democratie binnen de N-VA (al nopen de kille defenestratie van Julien Borremans en Kim Geybels tot enig pessimisme…), en pleit ik voor een bevraging van de basis, annex ondubbelzinnige stellingname qua doelstellingen, termijn en strategie. Zo’n positionering zal misschien op korte termijn wel wat stemmen kosten, maar duidelijkheid is een te zeldzame deugd in de politiek. Misschien kunnen dan ook eens wat andere kopstukken uit de immense schaduw van de voorzitter komen, om het profiel aan te scherpen. Kiest men voor een radicaal-republikeinse doelstelling én attitude, – dan ligt een strategische alliantie met het Vlaams Belang (daarom geen fusie) voor de hand, gesteld dat er ook aan die kant de goede wil aanwezig is.
Dat signaal is alvast gegeven door voorzitter Bruno Valkeniers. In een “Open brief aan Bart de Wever” – druk circulerend op het internet, maar door Belgicistische “kwaliteitskranten” als De Standaard zorgvuldig doodgezwegen- maakt hij een duidelijke opening naar de N-VA en roept op tot een soort republikeinse frontvorming. Op langere termijn is dat de enige logische oplossing, maar kortzichtig-electoraal natuurlijk niet. De N-VA kan best nog een keertje teren op het spagaat en een verkiezing winnen, maar dan is het gedaan. Dan wordt ze door de media politiek wellicht als even “irrelevant” verklaard als, jawel, het Vlaams Belang.
Ondertussen wrijft Franstalig België zich genoeglijk in de handen: volgens recente peilingen is niet meer dan 18% van de Vlamingen voor onafhankelijkheid. Di Rupo en C° hebben dus nog alle tijd om verdere vertragingsmanoeuvres uit te voeren en op de impasse te teren.
Zolang Bart De Wever niet snapt –of niet wil snappen, of niet durft…- dat de oorlog niet in de Wetstraat wordt gewonnen maar in Vlaanderen zelf, door het post-Belgische tijdperk in te leiden, mét het VB als zweeppartij én objectieve bondgenoot, zullen we blijven rondjes draaien. De carrousel van de duizend dromen moet ergens tot stilstand komen en plaats maken voor een natievormend project, dat ook een gemeenschapsvormend project moet zijn, met een sterke sociale poot. Want de armoede stijgt in Vlaanderen schrikbarend en tast nu ook de middenklasse aan, De Wevers uitverkoren doelgroep.
Van grondstroom naar volksbeweging, en vandaar naar republikeinse constituante. Lukt dat niet, dan haalt België probleemloos de 22ste eeuw. Als Bart De Wever met “Fabula acta est” bedoelt dat het Belgische sprookje uit is, dan zijn we helemaal mee. Kiezen én delen, zou ik dan zeggen.



Johan Sanctorum

Read more...

17 oktober 2010

Lezing van Oskar Freysinger, Brussel, 9 oktober (vpmc)


Staat u mij, bij wijze van inleiding, deze vaststelling toe: dat het in de EU, tegen het eind van het eerste decennium van de 21ste eeuw, een waagstuk is geworden om vragen op te werpen, en daarover te debatteren. Eerst hield het centrum Diamant in Schaarbeek voor mij de deur dicht, onder druk van burgemeester en politie op de zaalverhuurder, en dan was het Crowne Plaza hotel aan de beurt om mij een zaal te weigeren. Deze eigenaar had tenminste nog de beleefdheid, nadat hij de lezing eerst had toegezegd en vervolgens geweigerd, om ons, Marcel Castermans en mijzelf te ontmoeten, en zijn verlegenheid uit te drukken met het feit dat hij zijn toezegging niet kon inlossen. “Let wel,” liet hij ons tijdens dit onderhoud weten, “Crowne Plaza vormt hier geen uitzondering met zijn weigering. Op dit moment zult u in Brussel niet één hotel of zaal bereid vinden om u te ontvangen, zo sterk is de politieke druk. Ziet u, ik ben zakenman, en kan niet tegen het systeem ingaan.”
De directeur van het Crowne Plaza had meer gelijk dan hijzelf vermoedde, want vanochtend zelf nog heeft een derde zaaleigenaar zich teruggetrokken, terwijl ook hij eerst had toegezegd.
Hier zien we hoe het komt dat Europa op drift raakt: niet door de fanatici die het terrein bezetten, maar door de lafaards die hen laten begaan. Intussen ben ik wel blij met de ontknoping van deze kwestie, waardoor ik mij nu in een zaal van het Vlaams Parlement in het Frans kan uitdrukken. Een dankwoord aan Filip Dewinter die als enige vanmorgen zich heeft ingezet voor de vrije meningsuiting in deze stad Brussel, die onder de domper van een kliek van vrijheidverkrachters zit. Intolerantie en censuur zijn tegenwoordig het voorrecht van diegenen die de woorden “ruimdenkendheid” en “verdraagzaamheid” voortdurend op de lippen hebben.
En al proberen zij ons te muilkorven, paradoxaal genoeg voeren wij ook voor hún kinderen onze strijd voor de vrijheid. De komende drie kwartier zal ik alvast een poging doen om de argumenten samen te vatten, die ons in Zwitserland hebben bewogen om een krachtig signaal te geven aan de islam, door de bouw van minaretten te verbieden.

Is de islam een bedreiging? Zo ja, op welk vlak, en door welke aspecten ervan? Dat zijn dus de vragen die ik zal proberen te beantwoorden, zonder de minste vijandigheid ten opzichte van de individuele moslims, want vaak zijn zij de eerste slachtoffers van het onverbiddelijke dogma dat hen slechts in zeer beperkte mate toelaat om een zelfgekozen leven te leiden.

1. Alle religies op voet van gelijkheid

Bij het begin van deze overdenking dienen wij ons af te vragen op welke manier om het even welke Rechtsstaat intern de religieuze vrede vrijwaart. Hij slaagt daar slechts in door middel van een eeuwenoud regime van wettelijkheid, dat zich boven de religieuze dogma’s stelt en dezelfde behandeling waarborgt aan alle geloofsovertuigingen. Om de bescherming doelmatig te laten zijn, en te zorgen dat zij aan allen gelijkelijk wordt verleend, dient de beschermende instantie boven de beschermde te staan.
Een religieus geloof is fundamenteel onbewijsbaar en ontsnapt zodoende aan elke verificatie. Voor een wetgever die een gelijke behandeling wil waarborgen aan alle religies, betekent dit dat geloof X en geloof Y noodzakelijkerwijs op gelijke hoogte staan, en dat het de mensen vrijstaat om een geloof te kiezen, en dus ook om van de ene religie op de andere over te gaan.
Godsdienstvrijheid is trouwens het oudste fundamentele recht in gelijk welke moderne constitutionele Staat. Zodra echter geloofsovertuigingen verpolitiekt raken, dreigt de politiek dogmatisch te worden. De godsdienst beïnvloedt de politiek dan in zulke mate dat deze laatste alle andere religieuze overtuigingen tenslotte verbiedt, isoleert of verdrukt (zie Iran, Afghanistan etc.), en daarbij een dogma oplegt (dat onveranderlijk en onbewijsbaar is). Staat u mij toe dat ik enkele stichtelijke gevallen aanhaal, in verband met de wet op de godslastering, die enige tijd geleden werd ingevoerd in Pakistan, dat zich nochtans als een democratie voordoet:
– De familie van een zesentwintigjarige vrouw van de Punjab, moeder van drie kinderen, beschuldigd en gevangen gezet op valse aantijgingen van blasfemie, overweegt nu wanhopig om een regeling te treffen met de aanklagers: intrekking van de klacht, en dus de vrijheid, in ruil voor bekering tot de islam. In maart 2010 werd Rubina beschuldigd door een muzelmaanse winkelierster, als gevolg van een twist over een voedingsproduct. De zittingen van de rechtbank verliepen onder sterke druk van de extremistische islamitische groeperingen. Om tot een buitengerechtelijk akkoord te komen, werd er aan de familie van Rubina gezegd dat de beschuldigingen zouden worden ingetrokken, in geval van bekering tot de islam.
– In februari 2010 werd Qamar David, een christen uit Lahore, in 2006 gevangengezet, tot levenslang veroordeeld wegens godslastering. Al drie jaar zijn zijn familie en zijn advocaat het voorwerp van bedreigingen en intimidatie. “De veroordeling is gebaseerd, enkel op verklaringen en getuigenissen die artificieel tot stand zijn gebracht, als vrucht van haat en vooroordelen”, laat de advocaat Parvez Choudry weten.
– In januari 2010 werd Imran Masih, 26 jaar, van Faisalabad, veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, voor godslastering. Een buur heeft hem beschuldigd van het verbranden van een koran. De jongeman was in de val gelokt: bij het opruimen van zijn winkel wilde hij zich inderdaad ontdoen van enkele boeken die in Arabisch schrift gesteld waren (taal die hij niet begrijpt). Hij had de raad ingewonnen van een buur die hem eerst toestemming gaf om dat te doen, en hem vervolgens beschuldigde van godslastering.
– Begin juli 2010 werd Zahid Masih van Model Town, niet ver van Lahore, gedwongen de vlucht te nemen en onder te duiken met zijn familie, nadat hij van godslastering was beschuldigd door de moslim Manat Ali, die een menigte fundamentalisten ophitste in een poging hem te laten lynchen. Zahid wordt er van beschuldigd een paneel met daarop enkele koranverzen te hebben gebruikt om een badkamer te bekleden.
Als wij deze feiten onder ogen nemen, dan is het probleem dat de islam stelt aan westerse democratieën niet in de eerste plaats theologisch van aard, maar vooral politiek en juridisch.

2. Tegengestelde rechtsopvattingen

In Zwitserland, zoals in elke democratie die naam waardig, is er voor elke wet een democratische legitimatie. Dit houdt in dat onze wetten gewijzigd kunnen worden, in tegenstelling tot het religieuze islamitische recht dat onomkeerbaar en autonoom is, want het geldt van goddelijke oorsprong te zijn; het is eens en voor altijd gegeven, en hoeft geen rekenschap te geven aan wie dan ook. De sharia berust op de koran, die aan de profeet Mohammed is gegeven terwijl die in een staat van mystieke extase verkeerde. De koran bestond als ongeschapen wet in het paradijs al, en door de tussenkomst van Mohammed is die ter beschikking van de mensen gekomen. De sharia gaat terug op nog een andere oorsprong, de hadiths, die door hun status als bron op hetzelfde niveau staan als de koran, en die inlichtingen verschaffen over het leven van de profeet en de handelingen die hij stelde. Er bestaan desbetreffend, al naargelang de koranscholen, verschillende opvattingen. Sommige hadiths worden door de enen wel, door anderen niet geaccepteerd. De religieuze teksten vertonen een grote interne verscheidenheid die tot sterk uiteenlopende interpretaties en praktijken leidt. Tot slot worden de contradicties binnen de koran zelf, en de domeinen die hij niet bestrijkt, vaststaand geïnterpreteerd door de ijmā , die een consensus naar voren brengt van zelfverklaarde juristen (de ulema), en die fatwa’s formuleert (juridische arresten).
Het probleem zit hem hier dat de alim (meervoud: ulema) doorgaat voor iemand die “weet”, die bijgevolg wetenschappelijke kennis bezit, terwijl het om vragen van geloof gaat. Zo wordt het begrijpelijk dat in de islam het geloof doorgaat voor kennis, en als een wetenschappelijk verifieerbaar domein van kennis. Deze opvatting is slecht te verenigen met onze idee over geloof, en zij brengt extreem kwalijke gevolgen mee voor het dagelijks leven.
In tegenstelling met de inwoners van de 57 lidstaten van de Organisatie der Islamitische Conferentie, kan het Zwitserse volk, dankzij onze rechtsopvatting, in ruime mate deelnemen aan de politieke besluitvorming, door middel van de instrumenten van de directe democratie. Het volk zou bijvoorbeeld in staat zijn om de verwijzing naar de Almachtige in de Federale Grondwet te schrappen. Geen enkel volk van de islamitische staten daarentegen, heeft het recht om de sharia ter discussie te stellen, die in die landen gelijkstaat met onwrikbaar wetenschappelijk inzicht, ongeveer zoals wijzelf, Zwitsers, voor een feit aannemen dat de aarde rond is, en rond de zon draait.
De tijd dat de kerk pogingen ondernam om zulke directe kennis te verbieden is voorbij; Galileo belichaamt om zo te zeggen de aanvang van de emancipatie van de moderne wetenschap ten overstaan van de religie. Het Turkse Constitutioneel Hof stelde in een arrest, dat door het Europees Hof voor de Mensenrechten werd bevestigd, dat de sharia de antithese is van de democratie, en dat zij de Staat zijn rol als bewaarder van de individuele vrijheden en rechten wilde ontzeggen. In dit verband is de volgende uitspraak van Dalil Boubakeur, oud-voorzitter van de Franse Raad van de islamgemeenschap, opmerkenswaard: “De islam is tegelijk religie, gemeenschap, wet en beschaving.” De Organisatie van de Conferentie der Islamitische Staten –die zoals gezegd 57 staten omvat– deed een soortgelijke vaststelling: “De islam is religie, Staat en complete levensregel”.
In overeenstemming met dit principe accepteert de Organisatie van de Conferentie der Islamitische Staten de Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens slechts in zoverre deze niet in tegenspraak is met de sharia.
Het is precies deze neiging van de islam om zowel het privéleven als de publieke organisatie in een samenleving te beheersen, zijn omvattende invloed dus op de manier van leven van de mensen, die de islam onderscheidt van de andere religies. Het boeddhisme, judaïsme, hindoeïsme etc. beleven religie in de eerste plaats als een individuele mening over het leven, zonder een merkbaar politiek-juridisch bestanddeel. Zij respecteren de politiek, het recht, maar ook de wetenschap en de kunst als autonome “systemen”, terwijl schrijvers of tekenaars die kritiek op de islam leveren zich aan gewelddadige reacties mogen verwachten van de kant van de bewakers van de islamitische religie. We mogen in dit verband de terdoodveroordeling van Salman Rushdie in herinnering brengen, het werk van ayatollah Khomeiny in 1989, of nog de vernieling van Deense eigendommen in de islamitische staten, na de publicatie van de mohammedcartoons in 2006. Kurt Westergaard, een van de tekenaars, leeft trouwens nog steeds met de bedreiging van een fatwa. Na drie keer aan een aanslag ontsnapt te zijn, wisselt hij vaak van stad en land, komt nooit buiten zonder gewapende escorte, en heeft hij zijn huis tot een fort omgebouwd. Vijf jaren duurt die hel nu al. Ruim voldoende om andere adepten van de “misplaatste humor” te ontmoedigen.

3. Historische wortels van de islamitische rechtsopvatting

De islamitische religieuze teksten zijn niet enkel van ethische of morele aard, maar zij beogen ook de Staatsvorm te beïnvloeden. De koran werd samengesteld en geschreven na het jaar 800, toen de islamitische veroveringen tot in Spanje reikten. de invoering van een geheel van juridische regels met normatief karakter. De invoering van een geheel van juridische regels met normatief karakter was een vereiste om organisatie te brengen onder de veroverende stammen en clans, die zichzelf in die tijd niet als muzelmannen betitelden, maar als Saracenen.
In tegen,stelling met wat men gewoonlijk denkt, zijn moskeeën niet te vergelijken met onze kerken; ze lijken veeleer op kantoren van de burgerlijke staat, want het gaat er meestal over juridische geschillen en burgerlijk recht.
De bevoorrechte relatie tussen de muzelman en Allah passeert via de sharia, de islamitische regel. In de islam is de moraal gebaseerd op de wet, terwijl in onze opvatting de wet gebaseerd is op de moraal.
Een voorbeeld om dit te illustreren: bij ons bestaat er een moreel principe dat zegt dat doodslag een kwaad is; daarbij moet de wet, die uit dit principe volgt, in aanmerking nemen dat in het geval van zelfverdediging het kan voorkomen dat iemand een ander doodt, zonder dat hij naderhand daarvoor gestraft wordt. Doodslag blijft een kwaad, maar de wetgever erkent in bepaalde noodgevallen een wettige grond. Heel anders gaat dat in de islam. De sharia schrijft juist heel nauwkeurig voor wanneer, en in welke omstandigheden, en hoe bepaalde personen mogen gedood worden of niet. De moraal vereist eenvoudig dat deze catalogus gerespecteerd wordt; omgekeerd is het immoreel om deze catalogus niet te respecteren. Moraal wordt afgeleid uit de wettelijk norm, komt pas na de wet, hetgeen overigens logisch is binnen het islamitische stelsel, want de wet is goddelijk en ongeschapen en geldt bijgevolg eens en voor altijd.
Als een muzelman de koran reciteert, dan reciteert hij een tekst die in zekere zin dicht bij onze Code Civil staat; het verschil is dat de wetten van de islam van goddelijke oorsprong zijn en door dat enkele feit onveranderlijk.
Het hoeft dus niet te verbazen dat een muzelman die aan zijn geloof verzaakt zich blootstelt aan de doodstraf, en dat 94 procent van de zonden die de koran bestraft met verblijf in de hel te maken hebben met twijfel aan, of kritiek op Mohammed en de islam.
Alleen op zich al, geven deze tegenstrijdige opvattingen over de oorsprong van de het recht aan, hoe moeilijk de twee uitgangspunten verenigbaar zijn, en hoe zo goed als onmogelijk in de praktijk realiseerbaar.

4. Territorialiteitsproblemen

Als de problematische compatibiliteit van de islamitische cultuur en die van het Westen niet van religieuze, maar van juridische aard is, dan is dat omdat de sharia voorafgaat aan de vorming van de Staat, en als het ware de sokkel is waarop de Staat wordt opgericht (de islamitische nomocratie, de voorrang van de wet).
De islam kent drie soorten grondgebied: in het Dar al Islam (huis van de vrede) heeft de islam getriomfeerd, en heerst hij zonder tegenspraak; in het Dar al Harb (huis van de oorlog) zijn de ongelovigen aan de macht; en in het Dar al Suhl (wat te vertalen is als het huis van het wapenbestand), is de islam nog in de minderheid en moet hij zich dus flexibel opstellen, maar het is de plicht van elke muzelman die daar leeft om alles in het werk te stellen om zijn religie daar op een dag te laten triomferen.
In deze gedachtegang worden minaretten, gescheiden begraafplaatsen, koranscholen ook en moskeeën, kleine extraterritoriale gebiedjes op onrein terrein, kleine bruggenhoofden van de islam, op het grondgebied waarvan, zelfs al gebeurt dat op kleine schaal, enkel de islamitische wet van toepassing is.
In het Dar al Islam, het heilige land waar de islam gevestigd is, kan er geen wet concurrerend met de sharia –ons strafrecht of burgerlijk recht bijvoorbeeld – toegelaten worden.
Dit “heilig land” van de islam omvat in Europa vele stadskwartieren in Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland. De muzelmannen zijn er de meerderheid; zij hebben hun begraafplaatsen, hun moskeeën, hun koranscholen. Deze plekken liggen verspreid over heel het Westen, en groeien in oppervlakte en bevolking. Minaretten staan hoogstens symbool voor deze penetratiegraad, ongeveer zoals de vlaggetjes die generaals op hun stafkaarten prikken, om aan te geven hoever hun troepen zijn opgerukt.
Het woord minaret komt van “al manar”, vuurtoren. Maar deze “vuurtorens van de jihad”, of “bajonetten van de islam”, om de woorden van de Turkse eerste minister Erdoğan te hernemen, beantwoorden niet aan enig koranisch voorschrift, en spelen in het religieuze ritueel van de islam geen rol. De muezzin is pas later uitgevonden, maar zijn aanwezigheid wordt vaak verantwoord door een betwistbare parallel met de klokken van de christelijke kerken. In werkelijkheid is de minaret voor alles een symbool voor de totale onderwerping aan een doctrine, en aan de daaruit volgende onverdraagzaamheid – zelfs al is deze laatste voorwerp van controverse tussen de verschillende strekkingen in de islam.
Als wij op het Zwitserse grondgebied de bouw van minaretten toestaan, dan zullen de conflicten die in de Oriënt plaatshebben, bijvoorbeeld tussen muzelmaanse ottomanen en alevieten, zich bij ons voortzetten.
In plaats van de wederzijdse verdraagzaamheid en de religieuze vrede aan te moedigen, wakkeren wij conflicten aan in de grote doctrinaire verscheidenheid van de islam. Inderdaad zijn voor de alevieten en de geseculariseerde moslims minaretten een belediging, en het teken dat een bepaalde interpretatie van de islam probeert zich door te zetten als enige representant van deze religie in Zwitserland. Onder radicale islamieten geldt algemeen de opvatting dat alle gebieden, waar ook ter wereld, die ooit islamitisch waren, dat opnieuw worden. Het middel daartoe is de jihad, die in 97% van de gevallen waar de term voorkomt in de koran, “heilige oorlog tegen de ongelovigen” betekent, en in slechts 3% van de gevallen moet dat woord begrepen worden als “innerlijke strijd”, “geestelijke loutering” of “zoektocht”.
Elke plek van waaraf een minaret zichtbaar is, en elke streek die men van op een minaret kan zien, moeten islamitisch worden. Deze aanspraak in acht genomen wordt het begrijpelijk dat zulk bouwsel, door de Europeanen vaak onderschat, een veel belangrijkere rol speelt dan gemeenlijk wordt aangenomen.
In Poitiers is men nu een minaret van 21 meter aan het bouwen, de stad waar Karel Martel in 732 de Saracenen op de vlucht dreef. Er worden luidsprekers geïnstalleerd. Maar aan de bevolking heeft men beloofd dat ze stom zullen blijven. Waar worden ze dan voor geïnstalleerd? Feit is dat op vele plekken waar men de bouw van een minaret heeft toegestaan, de stem van de muezzin nu meermaals dagelijks weerklinkt. Dat is het geval bijvoorbeeld in Granada, in Bosnië, in Oxford, in Londen, in Nieuw-Delhi, en zelfs in Lhassa, de hoofdstad van Tibet.
Hiertegen groeien ook elders weerstanden, en dat is goed te begrijpen: het doel van deze beweging is het installeren van de islamitische orde in de hele wereld, en de minaretten zijn enkel het zichtbare –en vaak luidruchtige– gedeelte van deze penetratie.
De Islamitische Raad van Groot-Brittannië sprak zich duidelijk uit in maart 2008: “De oproep tot het gebed moet een wezenlijk deel worden van het leven in Groot-Brittannië en Europa.” Welnu, deze oproep herhaalt vijfmaal dagelijks volgend beginsel: “Allah is de grootste. Ik getuig dat er geen god is buiten Allah. Ik getuig dat Mohammed de boodschapper is van Allah. Kom naar het gebed. Treed toe tot de vreugde. Allah is de grootste. Er is geen waarachtiger god dan Allah.”
Naast deze geloofsbelijdenis klinken de klokken van onze kerken opmerkelijk neutraal – temeer omdat zij hoofdzakelijk dienen om het uur aan te geven.

5. Godsdienstbeoefening is geen absoluut recht

De vrije uitoefening van godsdienstige praktijken –rituele slachting bijvoorbeeld– wordt in het nationale en internationale recht slechts toegestaan binnen de grenzen van de wet. Restricties zijn perfect mogelijk. Artikel 9 alinea 2 van het Europees Verdrag over de Rechten van de Mens, artikel 29 alinea 2 van het Charter van de Mensenrechten van de VN, zoals ook artikel 36 van de Federale Grondwet laten een inperking van de godsdienstvrijheid toe, als deze inperking het algemeen belang dient, en als gezien de omstandigheden de inperking passend is.
Het is om die reden dat Senaat en Kamer zich genoopt zagen ermee in te stemmen dat het volksinitiatief tegen de minaretten niet inging tegen de wet, en bijgevolg aan het volk diende te worden voorgelegd. Wat we nu echter zien is dat de regering zich weinig gelegen laat aan de klaar uitgedrukte wil van het volk in de stemming die daarop gevolgd is, want zij heeft niet de intentie zich te verzetten tegen de bouw van een minaret in Langenthal, met als valse voorwendsel dat de bouwaanvraag al ingediend werd voor 29 november 2009. Nochtans had de minister van justitie op de avond van het referendum bij hoog en laag bevestigd dat de volkswil zou gerespecteerd worden, en dat er geen enkele minaret in Zwitserland nog zou gebouwd worden. Nog erger: in zijn antwoord van 15 september, aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, permitteert de minister zich, in een totaal misprijzen voor het begrip soevereiniteit, en met veronachtzaming van de volkswil zoals uitgedrukt in een algemene raadpleging, permitteert hij het zich te bevestigen dat “de recente jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof voorbeelden kent waar een internationaal verdrag (en een federale wet) voorrang krijgt boven een bepaling in de Grondwet.”
En iets verder voegt hij nog toe: “Deze jurisprudentie zou kunnen toegepast worden op de relatie tussen internationale normen en grondwettelijke, temeer daar artikel 190 van de Grondwet geen gewag maakt van de Grondwet zelf als zijnde relevant recht.” Op die manier wijkt de directe democratie en het algemeen stemrecht voor een “democratie van de rechters”, die op een veel kleinere democratische legitimatie kan bogen, want zij zijn gecoöpteerd door het bestaand systeem. Door zo te werk te gaan slaagt het systeem erin om het volk te muilkorven, en de democratie voor antidemocratisch te verklaren, en de politieke besluitvorming als illegaal, overal waar deze ingaat tegen de rechte leer van de globalisering.

6.Dhimmitude en integratie

Als in de VS de staat Michigan niet langer vereist dat gesluierde vrouwen bij de controle van personen hun hoofd ontbloten, dan creëert hij op zijn eigen grondgebied een concurrerende juridische situatie. In naam van een postmodern, wettelijk en tolerant pluralisme, wordt het wettelijk regime op dat grondgebied geleidelijk aangelengd. Hetzelfde, als men in een lyceum van de Oise, aan de adolescenten toestaat dat zij integraal gesluierd hun eindexamen afleggen (Le Figaro, 19 juni 2010). De beroepscommissie inzake asielkwesties heeft beslist dat “het Zwitserse recht zich niet mocht veroorloven zich boven een buitenlands recht verheven te voelen”; als gevolg van deze bevestiging, heeft zij een huwelijk toegestaan met een minderjarige, in afwezigheid van de man.
Een bijzonder treffend voorbeeld van dit juridisch pluralisme: in Duitsland heeft een rechter geweigerd een echtscheiding uit te spreken “want de echtgenote lijfelijk straffen is in de islam toegestaan”.
Deze voorbeelden tonen aan dat de westerse democratieën vandaag bereid zijn om op hun eigen grondgebied een afwijkend en concurrerend rechtssysteem toe te laten, ten koste van hun eigen stelsel. Ons zelfrespect, en voorzichtigheid zouden ons er nochtans moeten toe aanzetten om te beletten dat op ons grondgebied een rechtstelsel uitbreiding neemt, dat in tegenspraak is met de Zwitserse wet, en dat berust op een totaal andere interpretatie van de mensenrechten. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft vastgesteld, is de sharia onverenigbaar met onze opvattingen over recht, meer bepaald op het gebied van het huwelijksrecht, de mensenrechten, of nog het strafrecht.
Accepteren dat moslimonderwijzeressen de sluier dragen, of gescheiden zwemlessen voor moslimkinderen aanvaarden, zijn voorbeelden van toegevingen die door de tolerantie voor vreemde culturen gerechtvaardigd worden, en ze lijken ook weinig belangrijk, terwijl in werkelijkheid, vanuit juridisch oogpunt, zij de doos van Pandora openmaken. Deze ogenschijnlijk bescheiden aanpassingen van wetten en regels hebben tot doel om in Zwitserland een parallel rechtstelsel te doen erkennen, dat aan het onze compleet vreemd is.
Waar het bijvoorbeeld gaat om gearrangeerde huwelijken met minderjarigen, laat men toe dat fundamentele rechten (het recht te huwen), geschonden worden in naam van andere mensenrechten (de godsdienstvrijheid als groepsrecht). Maar een samenleving waar het inmiddels de bon ton is om dhimmitude te betonen –deze profylactische dienstbaarheid die geacht wordt de bliksems van Allah van onze koppen af te wenden– laat zich niet in met beschouwingen over de draagwijdte van de toegevingen die aan de islam worden gedaan.
Zagen we niet M. Delanoë, burgemeester van Parijs, de moslims feliciteren met de ramadan, en minister Hugues Hiltpold hetzelfde doen in Genève? Nooit hebben we deze mensen de christenen horen feliciteren met de Vasten? En nooit zullen we hen felicitaties zien geven aan de deelnemers van een groot straataperitief met wijn en worst! Deze dhimmitude (onderwering aan de islamitische vereisten, door “ongelovigen”) is evenwel niet enkel aan de Europese landen voorbehouden. Als ik dan verneem (Le Temps de Genève, van 28 mei 2010) dat Marokko vreemde christenen versneld van zijn grondgebied verdrijft, dan moet ik wel denken dat deze manoeuvres vanwege de koning een toegeving zijn aan de islamisten wier invloed groeiend is. Met zulke toegevingen riskeert hij, zoveel Marokkaan en koning als hij is, aan het eind een kalifaat in de plaats van een natiestaat aan te treffen. Het is niet door zich voor te doen als nog islamistischer dan de islamisten, dat het hem zal lukken om hun voortgang af te remmen, want gods gekken laten zich weinig gelegen aan reputaties, verblind als zij zijn door de vereisten van hun leer.

7. Culturele getto’s, individualistische samenleving en clansysteem

Dit parallelle voorkomen van twee verschillende rechtssystemen op het grondgebied van eenzelfde staat is bijzonder gevaarlijk, door het toenemende isolement van bepaalde etno-religieuze groepen in getto’s. Al sinds de eeuw van de Verlichting, wordt onze samenleving opgebouwd volgens beginsel van het individualisme; zij is er dus niet klaar voor, om groepen te ontvangen en te integreren die als quasi-ontoegankelijk collectief functioneren. Individualisme begunstigt de vrije opinievorming, en daardoor ook de vernieuwende kracht die karakteristiek is voor de westerse gemeenschappen. Parallel wordt het nepotisme afgeremd, omdat het clansysteem verzwakt wordt. Omdat het individualisme de persoon uit de greep van zijn clan haalt, laat het aan elke persoon toe om toenadering te zoeken tot een andere, die hem daarvoor nog vreemd was. Het eindresultaat is dat het algemeen belang, het welzijn van alle burgers dus, voorrang krijgt op particuliere clanbelangen. Maar zulk systeem werkt enkel in een min of meer homogene samenleving, met leden die de algemene regels kennen en respecteren. Wat meer is, de Staat moet ook bereid zijn deze regels op te leggen.
Probleem is, dat het merendeel van de buiten-Europese staten functioneert op een manier die van deze uitgangspunten totaal verschilt; de clan- en familiebelangen gaan voor op het algemeen belang, dat hoogstens een abstract begrip blijft in dergelijk kader. Naarmate het aantal immigranten afkomstig uit staten met een uitgesproken clansysteem groter is, des te meer kent onze maatschappij problemen.
Zo gezien is het ontstellend dat men toelaat, onder het voorwendsel van “familiehereniging” –een concept dat steunt op de Europese kernfamilie–, dat niet enkel de echtgenote en kinderen, maar ook broers, zussen, grootouders en neven de EU-ruimte binnenkomen. Het grootste probleem van de Europese staten komt voort uit het feit dat de ongecontroleerde immigratie, en de verzwakking of zelfs opheffing van de buitengrenzen, voor gevolg hebben dat er talrijke, en soms onzichtbare binnengrenzen ontstaan.
Als wij weigeren om op deze problemen geschikt te reageren, als wij er een taboe van maken om ze niet te hoeven aanpakken, dan riskeert het gebied van de EU, met zijn belofte van grote vrijheid, een gebied te worden van groepen die met elkaar in conflict leven.
Zwitserland ontkomt niet aan deze evolutie, want de gecumuleerde gevolgen van Schengen/Dublin, het vrij verkeer van personen en de toevloed van asielzoekers laten ons land nauwelijks nog toe om strenge regels aan het grensverkeer op te leggen. Dit heeft voor gevolg dat er handelwijzen worden geïmporteerd die slecht assimileerbaar zijn, en beschermd worden door clans die zich gehergroepeerd hebben.
Zo komt het dat zowat overal in Europa de polygamie weer opduikt. Ik breng hier het emblematische geval van Lies Hebbadi in herinnering, voorpaginanieuws de 23ste april 2010, omdat hij publiekelijk protesteerde tegen het proces-verbaal dat aan een van zijn gezellinnen te beurt was gevallen, die achter het stuur een niqab droeg. Op 9 juni werd hij aangehouden op verdenking van sociale fraude –een toestand van “feitelijke polygamie” die hem toeliet om ten onrechte van uitkeringen te genieten–, oplichting en zwartwerk. Hij is sedertdien opnieuw aangehouden voor verkrachtingen met verzwarende omstandigheden. Wordt vervolgd.
Ook in de ziekenhuizen doen de integristische buitenissigheden hun intrede: de man die weigert om zijn vrouw te laten verzorgen door een mannelijke arts, weigering van behandelingen etc. Dit levert absurde situaties op. In “Libération” van 7 juli 2010 vertelt Isabelle Lévy het geval van een patiënte die tijdens haar zwangerschap nooit onderzocht was, en die zich aanmeldde bij de spoeddienst, want zij had contracties. Zij weigerde onderzocht te worden door een mannelijke arts, en is met haar contracties weer vertrokken. Plots hoorde het personeel kreten. De vrouw in kwestie was aan het bevallen op het grasperk. De verpleegster zei haar: “U wilde niet onderzocht worden door een man, maar nu bent u bevallen in het zicht van misschien honderd man!”
Maar het rijtje stopt daar niet. Soms neemt de sociale en culturele onverenigbaarheid heel wat dramatischere vormen aan.
Wat te zeggen van het dramatische geval van de zestienjarige Swera, een Zwitserse van Pakistaanse origine die net als haar klasgenootjes het Schwyzerdütsch sprak, en die door haar vader werd gedood omdat zij een pakje sigaretten had gestolen, wat naar het oordeel van de vader, getrouw aan zijn religieuze overtuigingen, in bloed moest worden uitgewist?
Kind van zijn eigen bloed? Voor de eer, om de schande weg te vegen. Maar achter dit verschrikkelijke fait-divers, hoeveel meisjes worden er niet gemuilkorfd, bevoogd, geslagen? In clanmilieus is de heersende omerta totaal. Haar doorbreken is dodelijk. Uitgaand van deze vaststellingen wil ik mijn exposé besluiten met volgende aanbevelingen:

1. Onze rechtsstaat heeft de plicht om van de immigranten volledig respect te eisen voor ons wettelijk regime, en dient elke toegeving –hoe bescheiden deze ook mag lijken– uit de weg te gaan, die een aanmoediging zou kunnen zijn, hoe vaag ook, om parallelle rechtssystemen op poten te zetten. Door toe te geven aan de segregatie van groepen, in het bijzonder van de islamitische populatie, door de kunstgreep van uitzonderingsrechten, zoals gescheiden begraafplaatsen, algemene vrijstelling van zwemlessen, gedwongen huwelijken, verhinderen wij deze groepen om dichter bij ons cultureel patrimonium te komen, met als resultaat dat de veelgeprezen integratie enkel nog een schertsoefening is.
2. Zelfs als wij aan de vrijheid van vestiging dreigen te raken, moeten wij beletten dat er zich etnische getto’s vormen, dat er parallelle werelden groeien die onverschillig staan tegenover elkaar. Naast elkaar leven in etnische groepen heeft met integratie geen uitstaans.
3. Wij moeten beletten dat religieuze chefs bepaalde etnische groepen op sleeptouw nemen, door deze extremistische menners strenger aan te pakken.
4. Wij moeten pogen om de instroom van immigranten in te dijken, zodat wij immigranten in kleinere aantallen, maar beter kunnen opvangen, met het oog op integratie. Tenslotte moeten wij hopen dat in de komende jaren de islam zich van binnenuit hervormt, en dat hij ook een soort eeuw van Verlichting meemaakt die aan het fanatieke islamisme een eind stelt.
Zolang dat niet het geval is, hebben wij de plicht om onze eigen staat te beschermen tegen elke vorm van subversie. Het is onaanvaardbaar dat de liberale beginselen van onze Staat gebruikt zouden worden als instrumenten van zijn desintegratie, en op de duur zijn vernietiging.

Het gaat tenslotte ook om de vrijheid en de veiligheid van de moslims zelf, vooral van hen die zich bij ons echt wensen te integreren. Ik veroorloof mij in dit verband het droeve lot van de imam van Drancy, Hassan Chalgoumi, in herinnering te brengen, die zich publiek had uitgesproken voor een verbod in heel Frankrijk, van de alles bedekkende sluier. Sinds die dag worden alle gebedsdiensten die hij leidt verstoord. De 43 geestelijken die hij in 2009 bij elkaar had gebracht in de “Conferentie van Franse Imams”, om “de dubbele missie van de imams, cultureel zowel als republikeins” te bevorderen, laten een na een verstek gaan. Chalgoumi raakt inmiddels meer en meer geïsoleerd, en leeft onder politiebescherming, bedreigd als hij wordt voor die paar woorden gericht tegen het integrisme en antisemitisme. Op christelijk grondgebied vechten tegen de uitwassen van de islam, is misschien wel in de eerste plaats: de moslims beschermen tegen hun eigen “broeders”.
.

Labels: , ,

Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>