In nood kent men zijn vrienden
Zoals alle stormachtige gebeurtenissen is ook de crisis van de financiële markten een gelegenheid voor algemene politieke beschouwingen. De voorbije weken hebben we er heel wat mogen lezen, en toch kan ik het niet laten mijn duit in het zakje te doen.
1. Financiële instellingen zijn des te kwetsbaarder naarmate ze “geglobaliseerd” zijn en in het bijzonder naarmate ze daarbij sterker onderling afhankelijk zijn (en minder naarmate hun activiteiten en investeringen gescheiden zijn gebleven). Maar daarnaast zijn het in België wel die instellingen die het meest verweven zijn met de Belgische overheid en het Belgische establishment – Fortis, Dexia en Ethias – die het meest in de problemen zijn geraakt. Die banden zetten blijkbaar niet aan tot een verstandiger beleid dan dat van louter Vlaamse dan wel hoofdzakelijk Nederlandse banken.
2. Er is blijkbaar geen voldoende stevige Belgische basis meer om op terug te vallen: terwijl Fortis Nederland op de Nederlandse natie kon terugvallen, kon Fortis België dat niet meer. Voor de overname van een instelling die zo sterk met het Belgische establishment verweven was, daagden er enkel uit Frankrijk kopers op. Of wilden de Belgische machthebbers enkel aan Fransen verkopen ?
3. Als het er echt op aankomt, blijkt het dus toch de natiestaat te zijn waarop men terugvalt. Men heeft veel geschreven dat de markt niet zou functioneren en men dus wel op de overheid moet terugvallen, maar blijkbaar is dat dan toch niet op de Europese overheid en nauwelijks op de Belgische. De natiestaat blijkt toch weer een stuk taaier dan men schrijft.
4. Een van de belangrijkste oorzaken van de kredietcrisis is gelegen in de mogelijkheid voor banken op riskante leningen te verkopen en zo het risico door te schuiven, of toch, voor zover ze nog mee garant staan, deze risico’s toch buiten hun “balans” te krijgen. Maar de banken hebben op zijn minst al een dubbele boekhouding. De Belgische overheid heeft die nog steeds niet. De wet van 22 mei 2003 tot reorganisatie van de rijkscomptabiliteit (begroting van de federale staat) die dat eindelijk zou invoeren is nog steeds nog steeds niet in werking getreden. Meer nog: de inwerkingtreding wordt elk jaar met een jaar uigesteld. Meer algemeen bestaat het Belgische begrotingsbeleid erin om jaar na jaar uitgaven te verschuiven of inkomsten te boeken zonder de daartegenoverliggende waarvermindering te boeken. Een dubbele boekhouding met daarin ook nog eens de berekening van het sociaal passief zou pas de catastrofale toestand aanschouwelijk maken.
5. Dat sociaal passief is grotendeels het gevolg van steeds meer beloven. Aangezien de welvaartsstaat al meer dan 30 jaar de grenzen van het economisch mogelijk heeft bereikt en nauwelijks ene politicus dat durft toegeven, worden de beloften die de politici niet kunnen waarmaken afgeschoven op de samenleving. Dat heet “responsabilisering”. Een van de belangrijkste voorbeelden daarvan ligt mee ten gronde aan de kredietcrisis: de door de Amerikaanse overheid aan de banken opgelegde verplichting om krediet toe te kennen aan mensen die niet in staat zijn ze af te betalen. Die verplichting als dusdanig kennen wij slechts op kleinere schaal, maar de socialistische druk neemt toe, en zo zijn de banken sinds de wet van 25 april 2007 verplicht om ook huurwaarborgen af te leveren voor huurders die niet solvabel zijn. Het Grondwettelijk Hof heeft dit dan nog door de vingers gezien ook.
6. Onze antidiscriminatiewetten, die op andere vlakken alvast rampzalige gevolgen hebben zouden in de economische sector in beginsel niet zoveel kwaad mogen aanrichten indien men ze correct zou toepassen: de solvabiliteit van een kandidaat-ontlener is immers evident een relevant criterium, en kandidaat-ontleners krediet geven naargelang hun solvabiliteit is dus duidelijk geen discriminatie. Maar wij weten allemaal dat die wetten niet zo worden uitgelegd dat ze voor iedereen gelijk gelden en dat ze ertoe strekken relevante criteria te hanteren. Zij strekken ertoe om omgekeerde discriminatie te bevorderen. Wie zich subjectief gediscrimineerd voelt, moet immers enkel maar “elementair statistisch materiaal” aanbrengen ten bewijze dat de groep waartoe hij/zij zichzelf rekent minder leningen krijgt om een vermoeden van discriminatie te laten gelden.
7. Van de vaststelling dat de regelgeving (of “regulering” zoals dat dan in vertaald Engels heet) blijkbaar niet deugde springt men zeer snel naar de conclusie dat er meer regelgeving nodig is, meer staatsinmenging. En minder markt. Nochtans is het veeleer omgekeerd: er zijn minder maar betere regels nodig. De meeste “rommelkredieten” zijn “gestructureerd” op basis van een massa door de overheid uitgevaardigde financiële wetgeving . Verder weet elke klassieke liberaal zeer goed dat de overheid absoluut noodzakelijk is om het juridisch kader uit te vaardigen zonder hetwelk een markt niet goed kan functioneren – vooral regels die de mededinging, toegang tot de markt en transparantie bevorderen en regels die de geldcreatie binnen perken houden. Maar de overheden hebben gefaald door dat te weinig te doen en veel andere zaken te veel te doen (onder meer teveel geld creëren en laten creëren, zodat de kloof tussen financiële en reële economie reuzegroot werd).
Read more...