3 augustus 2019

Aangenaam

Aangenaam, de komst van het christendom?

(Doorbraak, 23 maart 2019)

De protestantse predikant Jan Peter Schouten is wat betreft de missie- en zendingsgeschiedenis (om zowel de katholieke als de calvinistische term te gebruiken) in India niet aan zijn proefstuk. Het onderwerp speelt op de achtergrond van zijn werk over ondermeer de hindoesekte van de Vīraśaiva’s (Revolution of the  Mystics, 1995) en over het positieve Jezusbeeld dat de hindoes met vele New-Age-postchristenen delen (Jezus als Goeroe, 2007). In het onderhavige boek wordt die geschiedenis het centrale onderwerp: Aangenaam kennis te maken. De ontmoeting van Europeanen met het hindoeïsme in India.

Peper en zielen
Voor de meeste lezers zal er niets negatiefs aan te merken vallen op dit boek. Het is vlot geschreven, onderhoudend, met uitgebreid bronnenmateriaal, zonder in het oog springende stijl- of redactiefouten, en vol nieuwe informatie over een kleurrijk onderwerp. Qua feitenrijkdom is dit boek engetwijfeld zeer goed. Het bevat talloze nieuw gepresenteerde weetjes, of zet bekende feiten eindelijk in hun context, die soms verrast.
Zo had ik altijd de klassieke formulering geleerd van Vasco da Gama’s antwoord toen een Indiër vroeg wat hij ginds kwam zoeken: “Peper en zielen.” Dat blijkt eigenlijk geweest te zijn: “Specerijen en christenen”, en het verschil is betekenisvol. Het sloeg niet op nog te kerstenen heidenen, dus een bekeringsproject (“zielen”), maar wel op al bestaande christenen die volgens de geruchtenmolen ergens in Azië zouden bestaan. Willem van Rubroeck had ze in het 13de-eeuwse Mongolië niet gevonden, maar da Gama was in 1498 precies bij die Aziatische christenen aan land gegaan, namelijk de Syrische volgelingen van de apostel Thomas in Kerala. (Om preciezer te zijn: Kozhikode/Calicut, waarvan kalkoen, Frans dinde, d.w.z. d’Inde.)
Een geschiedenis van de christelijk-islamitische ontmoetingen moet naast de indrukken van christelijke bezoekers (of anderszinse getuigen, goedschikse of kwaadschikse) over de islamwereld ook het omgekeerde relaas doen, van Arabieren en Turken die naar de christelijke wereld kwamen. Bij de hindoes geldt dat niet: vóór de moderne tijd schreef geen enkele hindoe een verslag over de christelijke wereld, en Schouten vermeldt er dan ook geen. Zelfs bij de christenen in hun midden toonden zij geen merkbare belangstelling voor de inhoud van dier godsdienst.
Hoewel, uit christelijke bronnen hebben wij omgekeerd wel weet van een vroege hindoe aanwezigheid in een toenemend christelijk milieu. Tot 304 stonden er, luidens Zenobius, in Syrië aan de Eufraat al minstens sinds de -2de eeuw twee hindoe tempels ten gerieve van de talrijke handelaars uit India. De eerste tastbare kennismaking van hindoes met christenen was de verwoesting van hun Mesopotamische tempels. Zo “aangenaam” was die kennismaking dus niet.

Bloedlaster
Meer geluk hadden de eerste christenen in hindoe-milieu. Voor zover geschiedkundig betuigd was dat een groep vluchtelingen uit 4de-eeuws Iran, waar de opmars van het christendom bij de Romeinse erfvijand tot verdenkingen leidde. Hun leider was ene Thomas van Kana. In de gemeenschap van Thomas-volgelingen was Thomas een favoriete naam (zoals Mohammed bij moslims en Maria in Spaanstalige landen), vandaar. Zij werden gastvrij ontvangen, net als eerder de joodse en later de zoroastrische asielzoekers, en als hoge kaste in de hindoe samenleving geïntegreerd.
De naam Thomas zou later foutief geduid worden als die van de apostel zelf. De enige historische bron die daarvoor kan aangehaald worden, de apocriefe Handelingen van Thomas, zeggen bij onbevangen lezing nochtans iets anders. Thomas ging inderdaad naar “India”, wat echter heel Azië beduidde. (Toen Columbus op een Caraïbisch eiland landde dat hij voor Zipangoe/Japan aanzag, noemde hij de inwoners Indios/Indianen, wat “Aziaten” betekende.) De beschrijving van de mensen en landschappen die hij daar aantrof, wijzen allerminst op het Dravidisch-sprekende kokospalmrijke tropische Kerala, wel op Iran-Afghanistan: woestijnachtig, Perzische namen, en leeuwen in plaats van tijgers. Bij mijn professor Vergelijkende Godsdienstwetenschappen, de jezuïet Frank Degraeve, leerde ik al dat het geloof in Sint-Thomas-in-Kerala onhoudbaar is. Ook kardinaal Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, zei met zoveel woorden dat Thomas in het westen van India (en dan nog ruim genomen) terechtkwam, “vanwaaruit het christendom het zuiden van India bereikte”. Zuid-Indiase christenen reageerden furieus en bekwamen dat het Vaticaan de tekstweergave op zijn webstek bijwerkte: “vanwaaruit hij het zuiden van India bereikte”.
Deze geschiedvervalsing wijst op iets anders dan vriendschappelijke betrekkingen. Zij vormt de sokkel voor de kernmythe van het post-Vasco Indiase christendom: dat Thomas er door brahmanen doodgemarteld werd. Dat verhaal vindt steun in een verkrampte lezing van de Syrisch-Aramese grondtekst van de Handelingen, waar staat dat Thomas be ruhme gedood werd, “met een speer”, maar in dat medeklinkerschrift kan men van b-r-h-m ook brahma maken. De context geeft echter uitsluitsel: hij werd op last van de Perzische koning gedood, namelijk met een speer, en na afwijzing van de minnelijke schikking om dan maar op te krassen, omdat hij zich, ondanks genoten gastvrijheid, aan herhaalde misdaden had schuldig gemaakt. Wel het soort misdaad waarvoor je een heilige moet zijn, onder meer via een mirakel een te trage wijnschenker doen sterven.
Desondanks wordt deze bloedlaster tegen de brahmanen, die vereeuwigd is in een martelaarskerk buiten Chennai, nog altijd volgehouden door de Indiase Kerken. Die zijn dan ook de motor achter het antibrahmanisme, een belangrijke beweging die in vele bijzonderheden de Indiase tegenhanger is van het antisemitisme.
Ziezo, dat had even niets met het boek te maken, ook niet met zijn titel, maar wel alles met zijn onderwerp en ondertitel: de ontmoeting...

De missie
De katholieke missie bij de heidenen begon nog vóór de koloniale periode, met een eerste verkenning door Marco Polo en vervolgens al formeler met het verblijf van pater Odorik van Podenone op de zuidwestkust van India in 1316-18. Dat prekoloniale perspectief kan men zich maar best eigen maken, nu de postkoloniale kritiek (niet dus de benadering van Schouten) die hele geschiedenis tot een dimensie van het koloniseringsproject probeert te herleiden. De kerkelijke collaboratie met de koloniale machten was slechts een fase, en wel in dienst van het eigenlijke streven van de Kerk, ook onder andere omstandigheden, namelijk de geloofsverbreiding. Die was de eerste eeuwen ook van de minderheidskerk in het machtige Romeinse rijk uitgegaan, en nog steeds in het postkoloniale India. De Kerk heeft haar eigen agenda.
Die agenda stond vijandig tegenover andere religies: zowel de islam (die Sint-Franciscus met predikingen in de moslimwereld geweldloos wilde te lijf gaan) als het heidendom: “Voor de eerste bezoekers uit de 13-14de eeuw was het duidelijk: ‘Dit volk vereert afgoden’, is het kenmerkende refrein van Odorik en zijn franciscaanse medebroeders.” (p.186)
Vandaar dat de Portugezen praktisch van bij aankomst een offensief openden tegen het heidendom: tempels werden verwoest, brahmanen gedood. De centrale figuur hier is de nauwelijks vermelde jezuïet van de eerste generatie, Franciscus Xaverius, een geestdriftig bestrijder van het heidendom in India alsook in Japan. Naar hem zijn in India veel meer hedendaagse katholieke instellingen genoemd dan naar eender wie die in dit boek wel besproken wordt. Toen de Portugezen de beperkingen van hun slagkracht inzagen en verdragen met naburige vorsten sloten, lieten die een clausule opnemen dat er geen brahmanen meer gedood mochten worden, wat niet blijkbaar een bestaande praktijk was. Schouten vermeldt dat belangrijke en eeuwen durende verschijnsel van strijd tegen het heidendom slechts heel terloops.
Wel is er volop aandacht voor de uitzonderingen op die regel. Er waren onder katholieken al spoedig ook breeddenkender duidingen van de vreemde hindoe denkwereld: “Wel heel opmerkelijk is dat al spoedig de gedachte opkwam dat achter die veelheid van goddelijke gestalten één God schuilging.” Niet toevallig was het een leek die in die ontwikkeling vooropging: “Het is de Venetiaanse koopman Nicolò de Conti die speculeert over een monotheïstische basis als hij een ochtendgebed weergeeft van een Oost-Indiaas volk, dat nadrukkelijk een ‘drieënige god’ aanroept.” (p. 186-187; hier wordt kennelijk het godendrietal Brahma-Sjiva-Visjnoe met de Drievuldigheid gelijkgesteld.)
De meeste ruimte wordt besteed aan een gelijkaardige maar veel verfijndere opstelling bij de missionaris van Italiaanse adel, Roberto de Nobili (+1656). De man was ongetwijfeld formidabel: zonder handboeken maakte hij zich grondig Tamil, Telugu en Sanskrit eigen, hij kleedde en gedroeg zich als een traditionele brahmaan, werd door hen aanvaard, en meer dan zijn orthodoxere tijdgenoten maakte hij vele bekeerlingen. Maar hij was wel een bedrieger, die de Bijbel als een herontdekte verloren Veda voorstelde, en het is dan ook wrang maar tegelijk ook terecht dat de hedendaagse, nog steeds naar bekeringen begerige Kerk tal van instellingen voor interreligieuze dialoog naar hem genoemd heeft.
Niet iedereen liet zich door hem overtuigen, maar volgens Schouten waren het slechts "kwaadwillige tongen" die de Nobili een "Parangi" noemden. Dat is de Tamil-uitspraak van Farangi, het tijdens de Kruistochten ontstane moslimwoord voor "Europeaan", komend van Frank, Fransman. De Nobili wás natuurlijk een Parangi, er is niets kwaadwillig aan om hem waarheidsgetrouw zo te noemen. Zelfs Schoutens poging om het woordbereik tot "Portugees" te versmallen (op dat ogenblik ongeveer de enige Europeanen in die streek), zodat een Italiaan daar buiten zou vallen, snijdt weinig hout (wat Schouten uiteindelijk wel toegeeft), want de Italiaan was daar als agent van de koning van Portugal.
Spijts zijn bekeringsdrang had de Nobili toch wel enige sympathie voor het hindoeïsme, of minstens een zekere herkenning. Dat blijkt nauwelijks uit zijn rapporten aan zijn oversten, die immers ijverig door de waakzame Inquisitie meegelezen werden. Wel uit zijn beleidsdaden, te beginnen met zijn vertaling van christelijke termen door bestaande hindoe termen, zoals Veda voor Bijbel, kovil (Tamil: tempel) voor kerkgebouw, of aanvankelijk Śiva voor God. Dat laatste vond hij (of zijn oversten) dan weer te ver gaan in de inculturatie, dus uiteindelijk werd het in het Tamil Carvēcuran, uit Sanskrit Sarveśvara, “heer van alles”. Maar Īśvara, “heer”, met al zijn samenstellingen (Yogeśvara, Maheśvara, āneśvara, en zeker ook Sarveśvara), wordt door alle hindoes sowieso erkend als hét epitheton van Śiva, dus eigenlijk bleef hij bij zijn keuze.
In 1623 bekwam hij van de paus de vrijheid om kaste-onderscheid binnen zijn kerk toe te passen. Zijn brahmaanse doelgroep was daar erg aan gehecht, ook uit bezorgdheid om hun standing bij niet-bekeerlingen, en lagere kasten hielden evenmin van vermenging. Sindsdien geldt er dus kerkelijke goedkeuring voor het verschijnsel dat vele kerken aparte ingangen voor gelovigen van hoge en lange kaste hebben, of een gordijn tussen de verschillende kastegroepen.
De laatste decennia wordt de Nobili daarvoor echter fel bekritiseerd door de Dalit-beweging (Dalit: “gebroken”, ex-onaanraakbare), de mouvance voor emancipatie van de laagste kasten. Deze hebben bij het pausbezoek in 1999 geprotesteerd tegen de blijvend kastediscriminatie in de Kerk. Zoals mijn katholiek geworden Dalit-buurman in Varanasi het zei: “Ik voel me als een kikker die uit een modderpoel gesprongen is en in een andere poel terecht gekomen is, die even modderig blijkt.”  
Schouten besteedt enig aandacht aan de ontdekking van de taalverwantschap tussen de meeste Europese en de meeste Noord-Indiase talen binnen de Indo-Europese taalfamilie. Als officieel geboortejaar wordt meestal 1786 genoemd, toen rechter William Jones deze ontdekking geestdriftig aankondigde in een rede voor de Asiatic Society of Bengal te Kolkata. Jones baseerde zich echter vooral op het werk van een Franse jezuïet en missionaris, Gaston-Laurent Coeurdoux (+1779). Een andere invloedrijke Franse missionaris, de hier uitvoerig besproken Abbé Jean-Antoine Dubois (1848), plagieerde diens werk echter en ging voor lang met de eer lopen. Zoals de Nobili leefde Dubois helemaal als een hindoe wereldverzaker, maar anders dan zijn rolmodel had hij er op het vlak van bekeringen geen succes mee.
Wie hier door de Hollandse focus niet aan bod komen, zijn de Vlaamse missionarissen, vooral de belangrijke jezuïetenmissie in Chotanagpur, de heuvelstreek bewesten Kolkata. Die werd gesticht door Constant Lievens (+1893; op zijn graf staat zijn West-Vlaamse leuze: “Vier moet branden”), die zich bij de tribale bevolkingsgroepen nuttig en geliefd maakte door rechtsbijstand tegen de grondonteigeningen gebaseerd op nieuw ingevoerd Brits eigendomsrecht. Dienstverlening in de scholings- en medische sectoren behoorden altijd al tot het missionaire lokaas; Lievens behoorde tot een nieuwe strekking die ook de sociale strijd voerde.
Tot de in India ruim bekende Vlaamse jezuïeten behoren de martelaar Herman Rasschaert (+1964, hier al besproken) en Kamiel Bulcke (+1982), die een gezaghebbende studie over de verspreiding van het Rāmāyaṇa-epos schreef. Dat christenen het tot leermeesters van de hindoes over dier eigen religie (of toch religieuze literatuur) gebracht hebben, zullen we ook bij de protestanten als trend terugvinden. Ik noem hier nog de Vlaamse ex-jezuïet Winand Callewaert, wiens definitieve uitgave en vertaling van de geschriften van religieuze leiders als Ravidās (+1522), Nānak (+1539, goeroe van de sikhs) en Dādu (+1603) hem beroemd gemaakt heeft bij hun volgelingen. Vlaanderen zendt zijn zonen uit!  

De zending
Aan protestantse zijde krijgen vooral een aantal zendelingen onder de vleugels van de Oost-Indische Compagnie aandacht. Onder hen François Valentijn (+1727), Jacobus Canter Visscher (+1735 “aldergrofste Heidenen die de alderschrikkelijkste monsters voor hun Goden eren”, p.87) , Philippus Baldaeus (+1671, “Nauwkeurige en waarachtige ontdekking en wederlegginge van de Afgoderij der Oost-Indische Heydenen”, p.85). De scherpe tegenstellingen tussen christenen en heidenen werd toen nog niet omzwachteld.
Daarentegen beschrijft Jan Huygen van Linschoten (+1611) al hoe de hindoes bij al hun verering van “afgoden” toch “geloofden dat er tenslotte één God was die alles geschapen had”. (p.187) Idem voor VOC-predikant Abraham Rogerius (+1649), wiens Open Deure tot het Verborgen Hedendom al een neutralere titel en inhoud had en lang als hét standaardwerk voor het hindoeïsme gold. Hij deed er een vertaling van de wijze spreuken van de 8ste-eeuwse dichter en filoloog Bharthari bij (ietwat te vergelijken met het Bijbelboek Spreuken of Prediker), wat ook al ongewoon ruimdenkend was. Hij pikt er hier wel enkele verlichte geesten uit, die hij omstandig beschrijft.
Ook de piëtistische lutheraan Bartholomäus Ziegenbalg (+ 1719) erkende een monotheïsme achter de veelheid. Hij “sprak wel over de verblindheid van deze heidenen” maar “had tevens oog voor het goede dat onder hen gevonden werd” (p.190). Eigenlijk was hij een voorttrekker van een trend die recenter het hele westerse (maar niet het Indiase) christendom zou aansteken, evenals miljoenen modernistische hindoes: “Voor moderne hindoes is het monotheïsme als diepste waarheid, al dan niet achter een veelheid aan goddelijke gestalten, vanzelfsprekend.” (p.188)
Ik signaleer er dan wel bij dat de meeste hindoes het begrip “monotheïsme” verkeerd verstaan: het betekent niet alleen de éénheid maar ook de enigheid van God, niet met insluiting maar met uitsluiting van alle anderen. Moderne hindoes beroepen zich graag op het vedische vers: “Ze noemen het Agni, Indra, Garutman enz.: de wijzen noemen het ene ware met vele namen.” Maar als dat de betekenis van monotheïsme was, dan zou Jahweh niet Zichzelf “een jaloerse God” genoemd hebben, maar wel gezegd hebben: “Vereren jullie maar lustig Baäl, Marduk, Osiris, Zeus, Mij om het even, want Zij en Ik zijn toch allemaal één.”  Dan was er nooit een inspanning tot bekering van de heidenen gekomen, want achter de vele gedaanten van het goddelijke vereren we nu toch al allemaal Dezelfde.
Georg Ferdinand Kittel (+1903) wordt hier nog vermeld als ook een belangrijke pionier van de inculturatie. Hij was een belangrijk pionier van de dravidologie, die enkele klassiekers uit het Kannada vertaalde maar ook zelf boeken en talloze gedichten in het Kannada schreef. (Nooit van de taal Kannada gehoord? Vier keer groter dan het Nederlands, en de voertaal in de groeipool Bengaluru.) De Zuid-Indiase of Dravidische talen zijn vooral in kaart gebracht door weer andere protestantse/anglicaanse clerici, bisschop Robert Caldwell (+1891) en eerwaarde GU Pope (+1908).
De laatste paragraaf, “Beginnende dialoog” (p.190), onthult het hele opzet van het boek. Bij Portugese en Franse missionarissen vindt men veel kritiek, maar gering succes in het bekeringswerk, tot en met soms de wanhoop dat men deze heidenen gewoon niet kan bekeren. De iets positievere houding van een de Nobili of een Ziegenbalg was veel succesvoller, en daarom hebben alle niet-fundamentalistische Kerken inmiddels de weg van de inculturatie gekozen. Dit boek kan gelezen worden als een herschrijving van de geschiedenis zodat het gaat lijken alsof dat altijd al de dominante trend in de Kerken was.
Anderzijds, al was die trend meestal niet dominant, en vaak juist als ketters gewantrouwd, echt onorthodox was hij ook weer niet. Hij gaat namelijk terug op Paulus’s prediking bij het Atheense beeld “aan een onbekende god” en aan de inculturatiebeweging tegenover de Griekse wijsbegeerte. Die werd als Gods voorbereiding op het christendom gezien, en de Helleense intellectuele cultuur zou dan ook een vormende invloed hebben op de christelijke theologie. Dat is wat de Indiase Kerken nu ook met de hindoe cultuur en wijsbegeerte proberen te doen.

Afscheidsschot
Veel van de weetjes in dit boek, allicht volledig nieuw voor de gemiddelde lezer, waren mij al bekend, namelijk uit het standaardwerk History of Hindu-Christian Encounters (Voice of India, Delhi 1986) van de Indiase historicus Sita Ram Goel (+2003). Dat boek wordt uitgebreid besproken in het tot nu toe enige Nederlandstalige boek over hetzelfde onderwerp, namelijk mijn eigen boek Heidendom in India. Hindoes en Christenen: Dialoog onder Vreemden (Stichting Mens & Cultuur, Gent 2014). Echter, beide auteurs en beide boeken worden hier niet vermeld, zelfs niet in de index noch in de bibiografie. Het is extreem onwaarschijnlijk dat Schouten in zijn gedetailleerde zoektocht niet op deze titels gestoten is, dus vermoedelijk gaat het om een bewuste keuze. Alles is toegelaten in de oorlog en de liefde, maar het is toch maar beter om te weten dat het hier om oorlog gaat. De houding van het hedendaagse christendom tegenover het hindoeïsme is veel vijandiger dan die tegenover de islam, en is gewoon niet van aard om “aangenaam” gevonden te worden.
De auteur is dan ook onbeschroomd partijdig, namelijk pro-zending. Niet dat hij zich op leugens laat betrappen, helemaal niet, maar hij geeft een eenzijdige kijk door de pijnpunten buiten beeld te houden. Dat is niet erg, zolang je maar in gedachten houdt dat dit zeer informatieve boek geen neutrale weergave is.

Schouten, Jan Peter: Aangenaam kennis te maken. De ontmoeting van Europeanen met het hindoeïsme in India, Damon, Eindhoven 2018, ISBN 978 94 6340 141 8, 232 pp., 19,90 €.

Labels: , , , , ,

Read more...

8 december 2013

Er is een nieuw godsbewijs in de maak


 

(De Bron, 2 december 2013)


Religieus zijn is goed voor u. Dat wordt eens te meer betoogd in het nieuwe boek God bewijzen van de Amsterdamse protestantse levensbeschouwers Rik Peels en Stefan Paas, besproken in De Standaard op 21-11-13. Andere onderzoekers hebben het de jongste jaren vaker gezegd: religieuze mensen hebben meer vertrouwen in de toekomst, kunnen beter tegenslagen verwerken, hebben dus ook meer kinderen, en zijn socialer en liefdadiger. Zelfs hun gezondheid zou meetbaar beter zijn.


De schrijvers laten echter geen twijfel bestaan over hun theïstische opzet en hun anti-atheïstische polemiek. Veel meer dan De Standaard laat geloven, stellen zij zich regelrecht in de christelijke traditie van de godsbewijzen. Achter de weldadigheid van religie promoten zij de juistheid van het christendom, of althans van het christelijk (maar ook joods en islamitisch) godsgeloof.  

Religiositeit bewijst nu de religie

Het is in deze zin dat Mark Van De Voorde, hoofdredacteur van Kerk & Leven, deze bespreking verwelkomt: als op het eerste zicht een pleidooi voor religiositeit in het algemeen, maar in één moeite door ook een pleidooi voor het christendom in het bijzonder. (“Dat heet dan gelovig zijn”, De Standaard, 23-11-2013) Zelf ben ik evenzeer overtuigd van het maatschappelijk en psychologisch weldadige van religie, maar voor mij volgt daar niet uit dat één welbepaalde religie dan maar OK is.

Enkele uitspraken van Van De Voorde: “De hoop van mijn geloof geeft mij het lef om niet elke waan van de dag te moeten beamen. Mijn spirituele levenshouding doet mij balen van amechtige pogingen om erbij te horen.” Inderdaad, de waan van de dag vanuit de onwankelbaarheid van eeuwige waarheden bekijken, geeft een zekere onverstoorbaarheid tegenover modes in gedachten en gedrag.

Maar dan: christenen “hebben een origine die de grondslag is van ons denken over mens en samenleving, individualiteit en solidariteit, rechten en plichten, zelfs scheiding van kerk en staat en de Verlichting (Immanuel Kant was gelovig en René Descartes formuleerde een godsbewijs).”

Ja, de overgang naar de moderniteit begon per definitie met christenen, en de meeste grote geesten die stappen naar het wetenschappelijke wereldbeeld zetten, waren nog kerkgangers, onder meer omdat er nu eenmaal geen andere religiositeit voorhanden was. In toenemende mate hingen zij echter ideeën aan die niet op het christendom terug te voeren zijn. Dat was het hele idee achter de Renaissance: terug de waarden van de vóórchristelijke beschavingen herontdekken om de vrijheid en de onderzoeksdrift te beleven die het christendom niet kon bieden. En gaandeweg kwamen er ook nieuwe waarden, die steeds meer invloed begonnen te krijgen op die kerkgangers.

De Bijbel keurde de slavernij goed

Bijvoorbeeld, de meeste abolitionisten waren gelovig. De cruciale beslissing om in het Britse wereldrijk de slavenhandel af te schaffen, was vooral het werk van Sir William Wilberforce, tevens een ijveraar voor de christelijke zending. Nochtans was de afwijzing van de slavernij allerminst van christelijke inspiratie. Sommige christenen hadden enkele generaties de tijd genomen om zich het abolitionisme eigen te maken. Denken we maar aan de Quakers die in de 19de eeuw naam maakten als voorhoede-abolitionisten; zij waren een eeuw eerder nog slavenhandelaars).

Maar de Bijbel en de katholieke Kerktraditie hadden altijd al vrede gehad met de instelling van de slavernij.  Het laatste christelijke land dat die instelling afschafte was het katholieke Brazilië (in 1888). Het laatste land ter wereld overigens, dat de slavernij alleszins officieel afschafte, was Saudi-Arabië (in 1962).

Thomas van Aquino formuleerde godsbewijzen, meer zelfs dan René Descartes, maar leverde ook argumenten waarvan de slaveneigenaars nog in de 19de eeuw gebruik konden maken. Eerlijke abolitionisten gaven trouwens toe dat hun zaak niet op de Bijbel kon gebaseerd worden, al was het maar omdat slaveneigenaars hen voortdurend met de uitdrukkelijke en veelvuldige bijbelse goedkeuring van de slavernij om de oren sloegen.  

Een ander voorbeeld is de democratie. Deze is onmiskenbaar van vóórchristelijk-heidense oorsprong. De beginnende Kerk organiseerde zich naar het voorbeeld van het ondemocratische Romeinse keizerrijk, steunde altijd monarchen, steunde ook in haar protestantse vorm het gevestigd gezag, en was in haar katholieke vorm een openlijk tegenstander van de democratie. De Syllabus Errorum of Lijst der Dwalingen van paus Pius IX veroordeelde in 1864 onbeschroomd  de godsdienstvrijheid, het liberalisme en, op levensbeschouwelijk gebied, het modernisme. Nog in 1907 werd de priester Alfred Firmin Loisy uit de Kerk gesloten omdat hij voorstander was van kritische Bijbellezing. Alle priesters werden vanaf 1910 gedwongen om een eed af te leggen dat zij deze dwaling niet zouden volgen, en deze verplichting werd maar opgeheven in 1967.


Christenen hebben zich wel aangepast

Mark Van de Voorde haalt Jürgen Habermas aan, een bekende atheïst. Die noemt “het christendom, en niets anders, het ultieme fundament van de vrijheid, het geweten, de mensenrechten en de democratie, de benchmark van de westerse beschaving”. Tja, zulke gezagsargumenten kunnen op sommigen  indruk maken, op mij niet. Als Habermas dit al gezegd heeft, en het zelfs na verrekening van de context standhoudt, dan is hij gewoon fout.

Het pluralisme werd door de Kerkvaders als typisch heidens beschouwd, terwijl zij hun eigen onverdraagzaamheid als passend beschouwden voor wie de geopenbaarde waarheid in pacht heeft. De mensenrechten stellen de mens en niet God centraal, en worden door sommige christenen nog steeds als principe bestreden.

En is de Kerk zelf een democratie? Zij kan dit principieel niet zijn, want zij definieert zichzelf als zijnde van goddelijke oorsprong. Niet de wil van de meerderheid, maar de Openbaring bepaalt haar gedragscode. Zij hoeft als private vereniging overigens geen democratie te zijn, zoals de dissidente priester Rik Devillé zou willen. Maar dat betekent dan wel dat zij moeilijk een model voor de democratie kan zijn geweest, of een motor voor vooruitgang in de richting van de democratie.

“Geloof is ook maatschappelijk gunstig. Gelovigen hebben meer vertrouwen in de samenleving, de instellingen en de medemensen, zo blijkt uit onderzoek in Nederland en bij ons. Precies omdat ze gelukkiger zijn door het ‘vertrouwen’ dat geloven is.” Ja, maar hierbij past de kanttekening dat het marxisme deze tevredenheid bekritiseerd heeft, en de rol van de religie in haar totstandkoming altijd als een “opium van het volk” aan de kaak gesteld heeft.

“Bij onze noorderburen werd ook vastgesteld dat praktiserende christenen meer democratisch zijn.” Merk op dat “democratisch” bij de heersende klasse, en zeker ook hier, een codewoord is voor “politiek conform”, net zoals “populisme” een codewoord is voor democratie. Praktiserende christenen zouden dus volgens  die opvatting conformistischer zijn. En inderdaad: vroeger waren zij gehoorzamer aan de Bijbel en de catechismus, nu gewilliger tegenover de politieke oekazen van het Bestel. Dus toch een soort “waan van de dag”. Want vroeger had de Kerk haar eigen agenda, en kon trouw aan de Kerk soms ontrouw tegenover het heersende gezag betekenen; maar tegenwoordig loopt zij een eindweegs mee met de heersende politieke lijn.


Hoe veilig kan antinazisme toch zijn

“Om al die redenen ben ik blij dat ik geloof. Om het te zeggen met de woorden die Anton van Duinkerken in 1935 richtte tot de Nederlandse fascistenleider Anton Mussert, die met zijn politieke keuze bewees louter een kind van zijn tijd te zijn: ‘Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek.’” Tja, wie in iets hogers gelooft, eender wat, is meer immuun tegenover de tijdsgeest, dat is hier weer bewezen. Hoewel: in 1941 was dit misschien rebels en moedig geweest, maar het was 1935 en de NSB zat toen nog machteloos in de oppositie. Met de katholieken en protestanten stevig in het regeringszadel, getuigde dit naar beneden trappen eigenlijk ook niet van veel moed, ook al was het inhoudelijk juist. Maar de keuze van het voorbeeld past ook op een vertoog van hedendaagse christelijke polemisten die het zo willen voorstellen dat het christendom een rots in de branding tegen het nazisme was.

De werkelijkheid is veel minder zwart-wit. De schijnwerpers worden natuurlijk gericht op martelaren als de Witte Roos, Edith Stein of Maximiliaan Kolbe, maar niet op de nazi-gezinde katholieken en (inderdaad in nog veel groter percentage) protestanten, noch op de nazi-goedkeuring van het katholieke antisemitisme van de passiespelen te Oberammergau, noch op de militant katholieke collaboratieregimes van Slovakije of Kroatië, noch op de katholieke gebeden wereldwijd voor de overwinning van Francisco Franco, noch op de niet-excommunicatie van katholiek gedoopten als Adolf Hitler en Joseph Goebbels, noch op de collegeleuze “Rome of Moskou” die talloze Vlaamse katholieke jongens naar het Oostfront dreef. We hoeven niet met de hetze tegen Pius XII mee te doen om toch wel wat afstand te nemen van het hoera-antinazisme dat hedendaagse christelijke polemisten ten toon spreiden.

 In ieder geval was dit alles voor een eerdere generatie katholieken niet van belang. Soms kan men al eens de held uithangen tegen het nazisme, soms moet men er een voordelig compromis mee sluiten, maar uiteindelijk zal het nazisme voorbij gaan, terwijl het christendom blijft. Stat crux dum volvitur terra, “terwijl de wereld ronddraait, staat het kruis rechtop”, zo zei men vroeger. Men hoefde niet bij politieke of andere modes in het gevlij te komen (zoals Mark Van De Voorde bij het veilige antinazisme van na 1945), de christelijke boodschap was genoeg.


Als we maar verlost worden

De door sommige joden gevoerde strijd tegen de Romeinen was, althans volgens de Kerk, voor Jezus maar een misleide verstrooiing van waar het echt om ging: zijn eigen geboorte, dood en verrijzenis. Als het christendom werkelijk het antwoord is, dan hoeft het niet de democratie of de mensenrechten of de Verlichting voortgebracht te hebben: de  Verlossing is al goed genoeg.

Labels: , ,

Read more...

5 juli 2013

De kerstening der Germanen


Wie het Europese erfgoed wil behoeden, bekent zich doorgaans tot een religieuze of tot een etnische loyauteit. Enerzijds het christendom als kern van de Europese eigenheid, anderzijds  de voorouderlijke erfenis, met daarbinnen de klemtoon op ras, of op taal, of op diepere cultuurkenmerken die sinds voorchristelijke tijden doorheen de kerstening en zelfs tot in de postchristelijke tijd stand gehouden hebben. Een belangrijke fase in de geschiedenis van onze Germaanse voorouders is nu het voorwerp van een voortreffelijk boek: De Germanen en het christendom. Een bewogen ontmoeting 5de-7de eeuw. Het telt 240 bladzijden prettig leesbare tekst, maar voorts ook kaarten, genealogische tabellen, een index, zeer veel voetnoten en een uitgebreide bibliografie. 

 

De goede Germanen

Vooraleer het verhaal van die kerstening te doen, schetst de auteur, katholiek theoloog en kerkhistoricus Pierre Trouillez, de voorchristelijke Germaanse samenleving met ondermeer deze parafrase op Tacitus’ Germania: “De Germanen kennen ook een gelede samenleving, met heren en knechten, maar er is geen sprake van autocratie. De gekozen koning moet zijn rang en gezag voortdurend door zijn gedrag legitimeren. Verder beslissen allen over de belangrijkste aangelegenheden van de stam in de volksvergadering of ding. Al laten de mannen het werk op de akkers en het huishoudelijk gezwoeg aan de vrouwen over, deze laatsten worden geenszins als minderwaardige wezens beschouwd. (….) Bovenal worden zij tegen de mannelijke grilligheid beschermd door de strikte eisen van de monogamie en de huwelijkstrouw. Zij spelen ook een grote rol bij het beoefenen van de gastvrijheid, die de Germanen hoog in het vaandel houden. Ten slotte is dat volk wel ruw en vechtlustig, maar ook vrij van achterbaksheid, want ieder zegt zijn mening open en bloot.” (p.17)

Tacitus voerde een kruistocht tegen de Romeinse decadentie, dus zijn contrasterende indrukken over de nobele Germanen kunnen wat geïdealiseerd zijn. Het is echter waarschijnlijk genoeg dat de “wilde” Germanen weinig last hadden van de stadsziekten die Rome teisterden.

Dat Germanendom is door zijn dominantie in laat-Romeins en middeleeuws Europa één van de pijlers van ons werelddeel. Was de niet-erkenning van het de rol van het christendom in de EU-ontwerpgrondwet tenminste nog het voorwerp van controverse, dan was het doodzwijgen van de Germaanse rol in de geschiedenis van Europa iets waar alle betrokkenen het over eens waren. Nochtans zegt Christopher Dawson in The Making of Europe dat naast Rome, Athene en Jeruzalem ook de “barbaren” een wezenlijke rol gespeeld hebben in het ontstaan van Europa. 

In de eeuwen na Tacitus kwamen de Germanen onder invloed van hun Romeinse buren door het toenemend handelsverkeer. Toch behielden Romeinse auteurs vier eeuwen later nog ongeveer dezelfde indruk van de nauwelijks of recent gekerstende Germanen. De nieuwe Germaanse heersers verlichtten de belasting voor de armen en vermeerderde die van de rijken, aldus in de 6de eeuw het getuigenis van Gregorius van Tours. (p.27) Salvianus van Marseille prijst de Germanen, die zich van de decadente Romeinen onderscheiden “door hun solidariteit, vooral met de zwakkeren, door hun kuisheid en afkeer voor de publieke spelen en huwelijksbedrog”. Hij zegt zelfs dat zij “alle provincies zuiveren die de Romeinen met hun ontucht hebben bezoedeld”. (p.41)

 

Wulfila

Dit gunstig getuigenis door een katholieke bisschop is des te opmerkelijker omdat de meeste vroeg gekerstende Germanen tot een rivaliserende christelijke stroming toegetreden waren, namelijk het arianisme. De Goten, die in Midden-Europa buren van het Rijk waren, gedoogden het bekeringswerk van bisschop Wulfila, een volgeling van bisschop Arius. Die leerde een zuiver monotheïsme, tegen de katholieke Drievuldigheid. Geen goddelijke natuur voor Jezus dus, noch voor de Heilige Geest, een soort islam zonder Mohammed.

Hun heidense koning Athanarik zou zich in 368 pas tegen de groeiende christelijke minderheid keren nadat hij de indruk kreeg dat zij een vijfde kolonne van het christelijke Romeinse rijk ging worden, wiens keizer Valens inderdaad ambities tegen de Goten had. Toen hij maatregelen tegen de christenen nam, wekte dat tegenstand op bij zijn medeheidenen, die vonden dat sektaire tegenstellingen de nationale eenheid niet in gevaar mochten brengen (wat overigens juist Athanarik’s eigen bezwaar tegen de kerstening was). De tegenstand kwam onder leiding van hertog Fritigern, die de vorst militair uitdaagde maar op de vlucht gejaagd werd. Als om Athanarik’s vrees te bevestigen, zocht Fritigern toevlucht en steun bij de Romeinen, en nadat hij die gekregen had, bekeerde hijzelf zich ook tot het christendom.  

Onder invloed van het ariaanse christendom werden de Goten en andere Germaanse stammen fanatiek anti-katholiek. Als bekeerlingen bestreden zij de nieuwe Roomse godsdienst veel feller dan zij ooit als heidenen gedaan hadden. De Vandalen zouden in Noordwest-Afrika talloze priesters en bisschoppen folteren, om de bergplaats van de kerkschatten te onthullen maar ook om hun “dwaalleer” op zijn plaats te zetten. De blijvend slechte faam van de Vandalen als vernielers is het gevolg van hun slechte pers bij de katholieke geschiedschrijvers. Alleszins zou de herovering van een deel van Noordwest-Afrika door de Oost-Romeinse keizer Justinianus in 534 voor een herstel van de katholieke suprematie zorgen. Het is dus niet waar dat de gemakkelijke verovering van de Maghreb door de islam het gevolg was van drijverijen tussen katholieken, arianen en de (grotendeels vreedzaam tot de katholieke kerk toegetreden) leden van een andere “ketterij”, het donatisme. Het gebied was nagenoeg homogeen katholiek toen de Arabieren kwamen. In 535 verloren alle niet-katholieken hun burgerrechten, “aangezien het voor hen voldoende was in leven te blijven”. (p.76)

In Italië eerbiedigde de Gotische veroveraar Theoderik de katholieken omdat hij niet in dwangbekeringen geloofde. Hij gebruikte de tegenstelling ariaans-katholiek ook als element om de Goten en de Romeinen uiteen te houden, naast de bestuurlijke apartheid en het verbod op menghuwelijken. Een groot voordeel voor de katholieke Kerk van een ariaan als heerser was ook dat Theoderik zich niet met de formulering van de kerkelijke leer bemoeide, wat onder de katholieke keizers wel anders geweest was. Onder zijn bewind pionierde Cassiodorus de spreekwoordelijke schrijf- en kopieerkust van de abdijen, formuleerde Benedictus van Nursia zijn kloosterregel, en legde Dionysius Exiguus de christelijke jaartelling vast.

Voor de historische taalkunde zou Wulfila’s Bijbelvertaling van onschatbaar belang blijven als oudste tekstcorpus in een Germaanse taal. Maar ook in de godsdienstpolitieke verhoudingen van die tijd speelde ze een grote rol. Katholieken gebruikten de Latijnse Bijbeltekst, die in de geromaniseerde rijksdelen nog begrepen werd (hoewel de spreektaal van het standaard-Latijn weggroeide) maar in nieuwe missiegebieden een vertolking in de volkstaal tijdens de mondelinge prediking behoefde. De arianen lanceerden echter, zoals later de protestanten, de Bijbel in de volkstaal, en Wulfila’s vertaling had een gelijkaardige invloed als later die van Luther: het volk rechtstreeks aan de Bijbel blootstellen. De katholieke bisschoppen zagen dat niet graag, omdat de kerkelijke leer inmiddels een eigen leven had aangenomen en ver van de rauwe Bijbelinhoud weggegroeid was. Het was beter voor het godsvolk als het slechts een kerkelijke selectie van passend geduide Bijbelteksten tot zich nam. Ondermeer de opvallende geestdrift van de barbaarse Goten voor de bloeddorstige krijgspassages uit het Oude Testament bevestigde de kerkleiding in die bekommernis.

 

Godsoordeel

In zijn beschrijving van de zege van christendom op heidendom en van katholicisme op arianisme begaat de auteur , net zoals de meeste katholieken sinds vele generaties, de fout van aan te nemen dat die overwinning organischerwijze uit inhoudelijke superioriteit voortkwam. Niets op tegen dat hij als katholiek het katholicisme superieur vindt, natuurlijk, maar het is gewoon een feit dat superieure doctrines vaak om andere dan inhoudelijke redenen door barbaarse zijn overtroefd. De auteur moet slechts naar het einde van zijn eigen verhaal kijken om te zien hoe katholiek en ketters christendom samen ten onder gingen toen de islam Noordwest-Afrika veroverde: anders dan in Egypte en de Levant (waar trouwens vooral “ketterse” kerken floreerden), wist het er geen stand te houden onder moslimbewind. 

Het idee dat de winnende religie ook de beste moet zijn, is paradoxaal genoeg juist een toepassing van een heidense Germaanse gewoonte, namelijk die van het godsoordeel. Dat betekende dat men in een rechtskundig dispuut een tweegevecht tussen de gedingvoerende partijen over gelijk of ongelijk liet beslissen: wie de ander het zwaard uit de hand kon slaan, of diens hoofd wist af te hakken, die móest wel in zijn recht zijn. Dat de Roomse kerk heidendom en arianisme in Europa vernietigd heeft, vormt geen bewijs van haar gelijk of superioriteit, net zo min als de vernietiging van het christendom in Noordwest-Afrika het gelijk van de islam bewijst.

De auteur geneert zich niet voor zijn status van katholiek theoloog en is onbeschroomd partijdig: “In vergelijking met het Germaanse pantheon bood de christelijke God zekerheid omdat Hij als enige het hele kosmische gebeuren volgens vaste wetten bestuurt en bovendien als ‘onze Vader’ om het welzijn van de mensen bekommerd is. We kunnen daarom aannemen dat de prediking van Wulfila bij de Germaanse toehoorders als een geestelijke bevrijdingsboodschap is overgekomen.” Vandaar dus de “verwonderlijk snelle aanvaarding van het christendom in belangrijke delen van de Germaanse wereld”. (p.37)

Dat moet niet verwonderen als de katholieke geschiedschrijving in het algemeen en zijn boek in het bijzonder zo weinig aandacht besteden aan de weerstand van ondermeer de Saksen tegen de kerstening. Ook het element dwang speelde een rol, bv. in Clovis’ bevel aan zijn soldaten: “Kop af of kop onder”, nl. voor de doop.

 

De katholieken winnen het pleit

Na de dood van Theoderik, die een lang en wijs bestuur beëindigde met een paranoïde angst voor Byzantijnse complotten (reden waarom hij zijn minister, de wijsgeer Boethius, liet terechtstellen), ging het met het Gotische rijk snel bergaf. In de Gotische oorlog (535-553) vernietigde de keizer van Constantinopel de Gotische staat en uiteindelijk het (Ostro-)Gotische volk. In 568 kwamen echter de laatste Germaanse volksverhuizers Italië binnen: de Longobarden. Zij hadden Italië leren kunnen als hulptroepen van de Byzantijnen tegen de Goten, en vonden het er beter dan in hun eigen stamland in Oostenrijk. Eens te meer leed het volk onder oorlogen, maar de roep om een sterke leider werd beantwoord.

Paus Gregorius werd de Grote genoemd omdat hij de katholieke herleving belichaamde. Om hun moed te geven, herinnerde hij de Italianen in zijn vierdelig werk Dialogen aan hun talloze heiligen. In 595 kocht hij enkele Angelse slaven (waaruit we terloops leren dat het christendom de slavernij niet had afgeschaft) om hen in het christendom in te wijden en begon hij de missie naar Groot-Brittannië. Dat was na de inwijking van de Angelen en Saksen verdeeld in christelijk-Keltische staten in het zuidwesten en heidens-Germaanse staten in het grootste deel van het land. De paus instrueerde zijn missionarissen om de heidense tempels niet te verwoesten, wel de beelden daarin, zodat de mensen op dezelfde plaats bijeen konden komen als vóór de kerstening. Dat beleid van continuïteit en “inculturatie” is de Kerk in ondermeer China en India blijven kenmerken. Koning Ethelbert liet zich na enig pramen, en typisch mede onder invloed van zijn vrouw, tot het christendom overhalen. Hij werd geprezen als de Britse Constantijn en gaf de missie alle faciliteiten. Tegen Gregorius’ dood in 604 was de nominale kerstening van het eiland al ver gevorderd.

Ook in het Visigotische Spanje won de katholieke Kerk het pleit tegen de ketterij. Door zijn perifere ligging was het heidendom er veel levenskrachtiger gebleven dan in Italië. Toen Spanje begin 5de eeuw door de Vandalen, Sueven, de Iraanse Alanen en tenslotte door de Romeinse hulptroepen van de Visigoten werd veroverd, bloeide daar (en in Gallië) een nu vergeten beweging, het priscillianisme, beïnvloed door het manicheïsme en gnosticisme. Na zijn tweede veroordeling door het concilie van Braga in 572 doofde dit uit. Het arianisme daarentegen werd de hofreligie van de Visigoten, de nieuwe heersers, en leidde tot anti-katholieke “vervolgingen” onder koning Eurik (466-484). Niet dat hij martelaren maakte of de dwangbekering beoefende, maar hij ontwrichtte de Kerk door bv. de benoeming van bisschoppen te blokkeren. Ondermeer de bekering van hun noorderbuur Clovis tot het katholicisme, en de tijdelijke voogdij door Italiaans-Ostrogotische heersers, bracht zijn opvolgers weer tot een verdraagzamer beleid. Na de moord op de Ostrogotische koning Theudis in 548 verzonk het land echter in een burgeroorlog. Toen in 552 de Byzantijnse troepen in Zuid-Spanje landden, als voltooiing van hun anti-ariaanse kruisvaart, werden zij door de katholieke bevolking geestdriftig ingehaald.

De nieuwe Visigotische heerser Leovigild, die terrein heroverde op de Byzantijnen, had de steun van de katholieke bevolking nodig, en schafte alle integratiebeperkende wetten af. Alleen was het ariaanse geloof onherroepelijk verschillend van het katholieke. Hij koos dus voor een arianisme-light, en na enige wetenswaardigheden hief het Visigotische hof in 589 de ariaanse Kerk; de Visigotische natie werd katholiek. De katholieke inheemse bevolking steunde hen van dan af tegen de Byzantijnen, die, hoewel katholiek, als vreemde bezetters ervaren en tenslotte verdreven werden.  

Bisschop Isidorus van Sevilla, de “laatste Kerkvader”, werd de belichaming van de Visigotische renaissance. Hij werd vooral bekend door zijn vulgarisaties van de klassieke kennis. Toledo, dat door de pleitbezorgers van het latere islamitische Spanje om  zijn vertaalschool geprezen wordt, was reeds een centrum van geleerdheid onder de Visigoten. Spanje vervulde de rol van beschavingscentrum voor noordelijker Europa reeds vóór de komst van de moslims.

Dat de balance of power onder de Germanen uiteindelijk toch ten gunste van de Rooms-katholieke Kerk doorsloeg, was ook te danken aan de bekering van de nog heidense Frankische vorst Chlodovech of Hlodwig, best bekend onder de Latijnse vorm van zijn naam: Clovis. Zijn bekering wordt niet op het slagveld van Tolbiac (496) gesitueerd, dat zou een romantische nabootsing van het toen al klassieke verhaal van Constantijn geweest zijn (“In dit teken zult gij overwinnen”), maar als de vrucht van een geleidelijk proces beschreven, waarin Clovis’ persoonlijke devotie voor de wonderdoener Sint-Maarten doorslaggevend was. Ook politieke berekening speelde een rol:  als heiden had hij niets te maken met de theologische disputen tussen arianen en katholieken, maar als katholiek zou hij gemakkelijker de steun van de Gallo-Romeinse bevolking en de erkenning van het Oost-Romeinse rijk krijgen. Het gaf hem ook een reden om het Visigotische rijk aan te vallen, waarvan hij de hoofdstad Toulouse veroverde; hij werd er juichend door de katholieke bevolking ingehaald.

Clovis bleef een even moordzuchtige machtspoliticus na als voor zijn bekering. Het is naar hem dat 17 vorsten van het door hem gestichte Frankenrijk zich Lodewijk ofte Louis noemden. Overigens was hij ook de eerste franskiljon: een Nederlander die het Frans als werk- en huistaal koos terwijl hij zijn bestuurszetel van de taalgrensstad Doornik naar Soissons en tenslotte Parijs verlegde.

 

Joden

Voor de joden was de Germaanse verovering van Rome en de daaruitvolgende opdeling van het rijk in zelfstandige staten een goede zaak. In het jonggekerstende rijk bestond een grote druk op hen om zich te laten dopen, zodat het aantal joden ondanks een hoog geboortecijfer in dalende lijn ging. Het gebeurde echter nooit dat alle christelijke vorsten van de post-Romeinse Europese orde eenzelfde ijver in de kerstening van de joden aan de dag legden, dus als het in één land te heet onder de voeten werd, konden ze naar een ander uitwijken.

De heidense Germanen kenden geen anti-judaïsme. Het christendom daarentegen stelt zich per definitie op als het “nieuwe Verbond”en het “ware Israël”: au fond is zijn bestaan onverenigbaar met dat van het jodendom, en de wederzijdse vijandigheid was van in het begin aanwezig. Dat de apostelen en de eerste christenen allen joden waren, pleit tegen hun fysieke uitroeiing als “oplossing” van het joodse “probleem”, en daar heeft de Kerk zich meestal aan gehouden. Maar hun voortbestaan als volk van het oude Verbond maakte wel dat zij bekeerd moesten worden. Wel minder hard dan het heidendom, dat geen faciliteiten kreeg (er waren geen getto’s voor vereerders van Jupiter of Wodan; de spreekwoordelijk geworden discriminatie van de joden vooronderstelt dat zij tenminste mochten blijven bestaan, wat de heidenen niet gegund werd), en meestal ook niet onder dwang.

Het is hier dat de Visigoten een ervaring opdeden die in de latere geschiedenis van Spanje opnieuw een rol zou spelen en de “oplossing” zou bepalen. De “katholieke koningen” Ferdinand en Isabella zouden de joden in 1492 verbannen om er vanaf te zijn, nadat het besef was doorgedrongen dat dwangbekering niet werkte. Vele bekeerde joden praktiseerden in het geheim hun oude religie, en juist tegen dat verschijnsel was de inquisitie opgericht. Deze bleef wel bestaan, en werd ondermeer tegen overblijfselen van het heidendom (“heksen”) gebruikt, ook tegen de heidenen in de koloniën (Goa), maar als wapen tegen het jodendom was zij minder effectief gebleken dan de algehele verbanning. 

Ook de Visigoten probeerden het, eerst als arianen en daarna als katholieken, met dwangbekering van de “stijfkoppige” joden. Zij stelden echter vast dat deze onder dwang bekeerde joden hun godsdienst discreet bleven beoefenen, en wantrouwden hen. De notie van een joods anti-christelijk complot dook op, en besluiten van nationale concilies rekenden ermee af. Ondermeer werden de joden op bevel over alle steden van het land verspreid. Toen de Arabieren het land binnendrongen, stonden de joden aan hun kant. Zij werden als bewakers van de steden aangesteld, in een ironisch gevolg van hun dwangvestiging over heel het land.  

 

Heidendom

Pierre Trouillez geeft ruiterlijk toe dat religieus fanatisme  typisch is voor de “abrahamische” godsdiensten: “Precies als heidenen koesterden de Franken  niet de rancune tegenover de katholieke Kerk die de ariaanse Germanen zo vaak tekende.” (p.160) Eens bekeerd, namen de Germanen theologische kwesties zo ernstig dat ze ervoor wilden doden. Tevoren doodden ze volgens dit getuigenis evenveel, maar dan om andere redenen. Toch vindt de auteur een christelijke houding verkieslijk boven een heidense: hij neemt als vanzelfsprekend aan dat het “heidens bijgeloof” (bv. p.148, p.196) uitgeroeid moest worden. Hij schijnt nooit geregistreerd te hebben dat de heidense wijsgeren in het Romeinse rijk juist het anti-intellectuele element in het christelijk geloof minachtten, en dit “bijgeloof” noemden. Nu nog citeren vrijzinnigen de kerkvader Tertullianus’ uitspraken: “Wat heeft Jeruzalem [= het geloof] met Athene [= de wetenschap] te maken?” en “Ik geloof omdat het ongerijmd is”, als een anti-rationele stellingname. De godsdienst van de ene is het bijgeloof van de andere.

Ook het gematigde beleid van inculturatie ziet hij als een (weliswaar onvermijdelijke) bron van problemen. Dit leidde tot een “ondergeschoven heidendom” (p.209), dat uiterlijk wel het christelijk geloof beleed maar innerlijk nog lang heidens bleef en de heidense goden bleef vereren onder gekerstende vorm. Het gevaar was dat de Kerk uit compromisbereidheid zoveel heidense praktijken zou overnemen (feestdagen, processies) dat zijn bijbelse kern ondergesneeuwd geraakte. Het protestantisme zou, niet toevallig onder de Germanen, uit dezelfde kritiek ontstaan:  het deed het katholicisme af als een crypto-heidendom en wilde eindelijk de Bijbel ernstig nemen.

Dit boek geeft een zeer goed relaas van de kerstening van de Germanen binnen Romeins bereik. De latere kerstening van de Noord-Germanen is stof genoeg voor een ander werk. De schrijver stelt zich bij zijn verhaal uitdrukkelijk op christelijk en kerkelijk standpunt. Het enige dat dan ook ontbreekt is hetzelfde verhaal maar dan vanuit het gezichtspunt van de heidenen: hoe hun religie ten onder ging, en hoe elementen van die religie in het nieuwe geloof binnengesmokkeld zijn en daar op die manier overleefden.

 

Pierre Trouillez: De Germanen en het christendom. Een bewogen ontmoeting 5de-7de eeuw. Davidsfonds, Leuven 2010.

Labels: , , , ,

Read more...

12 januari 2010

Het Zwitserse referendum en de Europese hypocrisie (vpmc)

Vrijheid van godsdienst

Fr. Édouard-M. Gallez, f.j.

In een referendum, aldaar “votation” geheten, hebben de Zwitsers op 29 november laatstleden bij meerderheid beslist om de constructie van nieuwe minaretten op Zwitsers grondgebied niet langer toe te staan. Of men het wil of niet, maar in de publieke ruimte vormen zulke constructies een aanwezigheid die niet tot het lokale beperkt blijft; a priori lijkt het dus niet buitenissig om het publiek te consulteren.
Nochtans riep de idee zelf van een dergelijk referendum al een golf van veroordelingen op vanwege de grote media, en het positieve resultaat ervan werd afgekeurd, dit in naam van de vrijheid van godsdienst.
Nochtans had, begin van diezelfde maand, het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de aanwezigheid van kruisbeelden verboden in de openbare scholen in Italië, en dit eveneens in naam van de vrijheid van godsdienst; dit decreet krijgt de goedkeuring van dezelfden die het houden van het Zwitserse referendum bekriti-seerden!
Een paar dagen na dit laatste, stelde een Spaanse parlementaire commissie voor om een wet voor te bereiden die kruisbeelden uit de publieke scholen zou bannen, terwijl het Poolse parlement een protestnota in de omgekeerde zin goedkeurde [1], en dan, op 17 december raakten de Europese parlementsleden verdeeld over het recht van een Europese instelling om tussenbeide te komen tegen “symbolen [die] tot de traditie behoren, de identiteit [van een natie] uitmaken, en tegelijk een aspect van eenmaking zijn voor een nationale gemeenschap”[2].
Dit project van Europese resolutie bood nochtans het voordeel dat het debat werd weggehaald van de notie “godsdienstvrijheid”, een begrip dat een gevaarlijk variabele invulling krijgt, al naargelang het gaat om het aanmoedigen van religieuze symbolen in de openbare ruimte, als zij islamitisch zijn, of om ze te verbieden als zij christelijk zijn. Deze houding toont aan hoezeer een aantal stellingnamen door angst waren ingegeven, dat wil zeggen, door dreigingen die men had geïnterioriseerd, in dit geval dus een ongegronde angst. Bepaalde groepen van islamisten maken geen geheim van hun intimidatie-strategie, bedekt of onbedekt – dat is hun handelsmerk. De feiten hebben eens te meer aangetoond dat vrees een slechte raadgever is.



Godsdienstvrijheid en vrijheid “van de godsdiensten”

Onze opzet is niet om de verantwoordelijken van de politieke en journalistieke milieus aansprakelijk te maken, al hebben zij in deze kwestie zeker blijk van hypocrisie gegeven. Hun onafhankelijkheid is zeer beperkt zoals men weet, en men weet ook dat de media onder-nemingen zijn, die vandaag verder niets méér kunnen dan de positie weergeven van diegenen aan wie zij toebehoren. Veeleer is het concept zelf van vrijheid de vraag, de “religieuze” of die “van de religies”, want het werd in twee tegengestelde richtingen gehanteerd. Rondom dit concept heeft de hypocrisie zich genesteld, op twee niveaus.
Ten eerste, de idee om één verzameling te maken, “de religies” geheten, is geboren in de context van de ideologie van de Verlichting, vervolgens in die van het positivisme van de XIXde E.: in een schijn van wetenschappelijkheid (sociologische wetenschappelijkheid meer bijzonder), kwam het er op aan, om de atheïstische positie een grondslag te geven, tegenover de “religies” dus (geconceptualiseerd als één blok) [3]. Maar wat is het concept zelf van “religies” (in het meervoud) waard? Het is niemand ooit gelukt het te definiëren. Erger: men durft zelfs geen poging meer aan, om zich een beeld te vormen van wat er misschien gemeenschappelijk zou zijn in alles wat onder religie gecatalogeerd wordt, de islam en het traditionele hindoeïsme bijvoorbeeld. Toch blijft men dit begrip gebruiken, ook al is het leeg zoals alle onderzoekers beseffen.
Dit eerste niveau van hypocrisie heeft verstrekkende gevolgen: wil men “religie” definiëren als een voorstelling van de wereld met centraal daarin een heilsgeschiedenis die zich moet voltrekken (wat ongeveer het geval is voor het joods-christelijke systeem, en vast en zeker het geval voor alle politiek-religieuze fenomenen die later zijn verschenen, maar geenszins voor de geloofssystemen en riten van eerdere datum), dan zou men moeten zeggen dat het atheïsme een religie is, of minstens het leven heeft geschonken aan diverse systemen die volkomen religieus zijn, die zich beroepen op getrouwe volgelingen, die een “geloof” bezitten in een of meerdere heilbrengers, en die verenigd zijn in “partijen”. Zoals daar zijn het positivisme, het communisme, of nog andere. Raymond Aron heeft over “seculiere religies” gesproken, terwijl Marcel Gauchet de benaming “antireligieuze religies” verkiest. Niettemin raken hun analyses niet over de muur van de huidige media, die het publiek om de oren blijven slaan met het concept “religies”, tegengesteld aan dat van het atheïsme, of liever –vernieuwing kan nooit kwaad– aan dat van het “burgerschap”, hetgeen niets anders is dan het neoliberale atheïsme, new look.



De mythe van de gemeenschappelijke basis

Het andere niveau van de hypocrisie hangt samen met het gebruik zelf van het concept: dit bestaat erin een denkbeeldige gemene basis te ontwerpen tussen “de religies”, daarbij hun radicaal uiteenlopende verschillen negerend, in het bijzonder die tussen het christendom en de islam. Dat is de manier waarop het moderne atheïsme zich altijd heeft gerechtvaardigd (door het ene én het andere te verwerpen), en meer in het bijzonder in de neoliberale vorm ervan die vandaag overheerst.
Gaat het hier om een wetenschappelijke houding? Die zou er eerder naar streven om elk van de fenomenen waarvan sprake te begrijpen vanuit hun respectieve teksten en hun geschiedenis.
Niet voor niets heeft het “islamitische” fenomeen de naam islâm aangenomen, wat onderwerping betekent: in alle eigenlijk “islamitische” processen schuilt een meester-slaafmechanisme, of het nu gaat om de houding tegenover God (die fundamenteel is), of over maatschappelijke, zelfs familiale of huwelijksverhoudingen (die daar een uitvloeisel van zijn). Het beeld van de God die de mens verplettert bepaalt het ideaal dat moet worden nagestreefd op de aarde, aarde die aan Hem onderworpen moet zijn [4].
Aan de andere kant bevindt zich het christelijke ideaal, gebaseerd op een Bijbelse voorstelling van God, die van haar kant totaal verschillend is. Deze paar passages uit de Evangeliën –de woorden van Jezus– zijn karakteristiek: [ik geef hier, vanwege de begrijpelijkheid, de Willibrord-vertaling, en, vanwege de schoonheid, in bijlage ook de Statenvertaling]



Lucas 12, 37: Gelukkig zijn de knechten die de heer wakend aantreft bij zijn komst. Ik verzeker jullie dat hij zich omgordt, hen aan tafel nodigt en rondgaat om hen te bedienen.
Lucas 17, 10: Zo moeten ook jullie zeggen, als je alles hebt gedaan wat je werd opgedragen: “Wij zijn maar slaven; we hebben gedaan wat we moesten doen.”

Sterker dan dit kun je het ideaal van de dienst van God en van de naasten niet uitdrukken:



Matteüs 20, 25-28 (ook Marcus 10, 42 e.v.): Jullie weten dat de leiders van de volken heerschappij voeren over hen en de grote mannen hun gezag laten gelden. Zo moet het onder jullie niet zijn. Integendeel, wie groot wil worden onder jullie, moet jullie dienaar zijn, en wie onder jullie de eerste wil zijn, moet jullie slaaf zijn. Zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen, en om zijn leven te geven als losgeld voor velen.
Matteüs 23,11 De grootste van u zal uw dienaar zijn. 12 Wie zich verheft, zal vernederd worden, en wie zich vernedert, zal verheven worden.
Lucas 22, 26 Bij jullie mag dat niet zo zijn. De grootste van jullie moet de minste worden, en de leider de dienaar. 27 Want wie is het belangrijkst? Die aan tafel ligt, of die bedient? Die aan tafel ligt toch zeker! Maar Ik ben in jullie midden de dienaar.

Elke socioloog of antropoloog zou hierin het principe moeten ontwaren, dat de christelijke verwezenlijkingen inspireert die aan de basis liggen van de sociale vooruitgang: als een samenleving er naar streeft om zich als ideaal de onderlinge dienstbaarheid te stellen, dan maakt zij snel vooruitgang, inbegrepen op het vlak van de kennis –of dat nu in het Oosten of het Westen is– zelfs al wordt zij daarom nog geen ideale samenleving. Wanneer echter er zulke principes binnensluipen, of zich allengs opdringen, als daar zijn verrijking ten koste van alles, of onderwerping aan hen die beweren de sleutels van de toekomst in handen te hebben: op dat moment gaat de civiele maatschappij snel ten onder, ten voordele van een kleine groep, en het leven van de meerderheid slaat om in een nachtmerrie.



De Plek van de Rede

Het amalgaamdenken, tekenend voor een concept als “de religies”, is het meest schadelijke aspect van de hypocrisie. Er kan geen gerechtigheid, noch een Staat bestaan die aan de rationaliteit voorbijgaat. En de rede zegt ons juist dat de principes die aan de basis liggen van respectievelijk het christendom en de islam elkaars tegengestelde zijn, en bijgevolg heeft het burgerlijke gezag het recht en de plicht om hiermee rekening te houden. De zorg om het gemeenschappelijk welzijn gebiedt om het eerste te begunstigen, terwijl er ten aanzien van de tweede zich een grote reserve opdringt (en de Staat hoeft die alvast niet te subsidiëren).
De vreemdeling ontvangen, dat betekent: hem toelaten om het beste van zichzelf aan te brengen, hem ook passend te vergoeden, en ook, hem helpen om zich te ontdoen van de conditioneringen die een bedreiging vormen zowel voor hemzelf en zijn familie, als voor de maatschappij die hem ontvangt. Het is bij dit licht en onder deze analyse dat de vraag rond de vermenigvuldiging van minaretten in de publieke ruimte dient te worden gezien, ingebed in een algemene politiek betreffende deze ruimte (die al te vaak aan de commerciële reclame wordt verkocht, die evengoed betwistbaar is).
Elke andere stellingname beantwoordt niet aan de rede, maar eerder aan zekere a-priorismen van affectieve of ideologische aard, en onder de laatstgenoemde is het concept van “de religies” niet het geringste.
Het standpunt van de Zwitserse bisschoppen, zoals op 2 december naar voren gebracht, weerspiegelde dergelijke a-priorismen, met nog een kruideniersreflex er bovenop: zij zagen in het oordeel van het Europees Hof en in het referendum een gemeenschappelijke “drang om de zichtbaarheid van religies te beknotten”, alsof, hemel! de Zwitsers plots van plan waren om zich tegen hun klokkentorens te keren. Laten we ernstig blijven. Als er van een bedreiging sprake is, dan zou die veeleer er in bestaan om het referendum af te keuren en tegelijk het vonnis van het Europese Hof goed te keuren, volgens een heimelijke logica die aan de ene kant de culturele identiteit van de bevolking viseert (want door sommigen werd onderstreept) en die aan de andere kant wil bijdragen aan de greep van islamitische groepen op de maatschappij. Deze logica van de manipulatie kan men aan het werk zien onder autoritaire niet-Europese regimes… met name in Algerije sinds 1984, toen de machthebbers tegelijk hun politiek van islamisering en arabisering hebben gelanceerd om de bevolking beter onder controle te krijgen – we weten wat voor verschrikkelijke burgeroorlog daar is uit voortgekomen.
Maar dit oordeel is voor de Zwitserse bisschoppen te ingewikkeld wellicht. Is er ergens een barmhartige ziel te vinden, die hen in eenvoudige bewoordingen kan uitleggen: 1/ dat “de religies” niet bestaat 2/ dat de vóór-christelijke cultussen geen uitstaans hebben met de post-christelijke fenomenen (en in de tussenperiode is er het judeo-christendom geweest, dat zij verondersteld zijn te kennen), en, 3/ tenslotte, dat hun mooie, politiek-correcte intenties, die niemand hen zal betwisten, zelden naar het paradijs leiden?

Nog een laatste punt: geen mens vraagt hen om aanwezig te zijn bij een eerstesteenlegging van een moskee – excuus, het was in een land ten westen van Zwitserland dat dit is voorgekomen.


* Fr. Edouard-Marie Gallez fsj, is doctor in de Theologie en de Godsdienstgeschiedenis, auteur ook van Le Messie et son Prophète (Ed. de Paris).

_________________________

[1] AFP, 3 december 2009, voor de twee berichten.
[2] Cf. La bataille des crucifix.
[3] Het ging ook, minstens bij een bepaalde strekking, om het legitimeren van aanspraken bij de in beslagname van de openbare ruimte, en bij de greep op de opvoeding van de kinderen in naam van een Staat, die antireligieus moest zijn, en die in Frankrijk alle christelijke congregaties heeft verbannen tussen 1905 (voor sommige vanaf 1895) en 1920, terwijl in de Soviet-Unie de antichristelijke uitzuivering begon met haar miljoenen doden. Men kan de atheïstische stroming niet los zien van de bloedige verschrikkingen in de XXste eeuw, die juist in naam van dergelijke aanspraken plaatshadden.
[4] Claude Lévi-Strauss heeft, als pionier van de antropologie enkele nogal scherpe analyses gewijd aan het islamitisch fenomeen, maar hij lijkt er niet de principes van te hebben doorgrond – je zou geloven dat hij de koran niet wenste open te slaan (zie de pp. 463-469 in Tristes tropiques, heruitgave van 2001).


.

Labels: , , , , , ,

Read more...

13 januari 2009

Kerstmis in Casablanca (vpmc)

27 december 2008


Heel wat burgers bekeren zich tot het christendom,
maar zij mogen hun nieuwe geloof niet tonen.


Rabat – Het Kerstfeest is geheim: een huis in Casablanca, waarvan het adres niet wordt prijsgegeven.
Een paar dozijn mensen verwacht men, er zullen Arabisch-christelijke liederen gezongen worden, de Bijbel zal gelezen worden en men zal bidden. Zo stil als maar kan. Want de buren zouden nauwelijks kunnen bevatten dat iemand tegelijk Marokkaan en christen kan zijn.

“Wij leven zoals de vroege Christenen”, zegt Ahmed F., die vaker zulke vergaderingen organiseert. Deze keer wil hij het wagen om journalisten mee te brengen, al wil niemand van de gelovigen zijn naam gedrukt zien. Zelfs telefonische contacten botsten op groot wantrouwen. Op de valreep is Ahmed zelf verhinderd. Wie niet eerder erbij was en het adres al weet, moet Kerstmis alleen vieren.

“Het is zoals onder de Romeinen: de eredienst heeft altijd plaats in de huiskring”, zegt Abdelhalim B., een Marokkaan van zowat veertig die in de loop van zijn studies in Europa tot het protestantisme overging. Abdelhalim zijn woonkamer in de kuststad Kenitra dient de kleine plaatselijke gemeente als kerk. Enkel een klein geborduurd kruisbeeld aan de wand, en een paar kerstengelen duiden daarop. “Uiterlijkheden kunnen wij missen, belangrijker is de leer”, zegt Abdelhalim.

Zo goed als geen enkele Marokkaanse christen zal een van de officiële kerken betreden die er in bijna elke stad zijn: niemand wil herkend worden. De vrije beoefening van het geloof mag in de grondwet verankerd staan, maar op de kerkbanken zie je bijna uitsluitend Europeanen en inwijkelingen uit Afrikaanse staten.

Het gebeurt wel dat Marokkanen bij de kerkdeur door de politie worden tegengehouden, zegt Jean-Luc Blanc, evangelisch dominee in Casablanca, zelfs al kwamen zij enkel voor de begrafenis van een christelijke vriend.
Daarbij, christen zijn is niet verboden, enkel missioneren is dat: wie “een moslim in zijn geloof zou doen weifelen, of pogen hem te bekeren tot een andere religie”, stelt zich bloot aan een veroordeling van zes maanden gevangenis.
Deze wet wordt zelden toegepast, laatst tegen Sadek Noshi Yassa, een Duits-Egyptenaar, die in 2006 in Agadir werd gearresteerd, terwijl hij aan jongeren Bijbels en cd’s uitdeelde.
Vanzelfsprekend, verzekert Abdelhalim, is het aan de politie bekend wie christen is. “Maar zolang wij ons niet zichtbaar opstellen, ondervinden wij geen problemen.” Hier speelt de angst voor de islamitische fundamentalistische bewegingen: mochten de christenen officieel erkend worden, dan zou de islamitische pers storm lopen tegen de “ketterse” regering.
De sharia, die in Marokko niet wordt toegepast, voorziet eigenlijk de doodstraf bij geloofsafval. Daarom poogt de staat eenvoudigweg het debat te omzeilen.

Nochtans is het duidelijk waar de sympathieën liggen, merkt Abdelhalim op: “In tegenstelling met de islamisten zijn wij geen gevaar voor de staat: wij zij koningsgezind en voelen ons volkomen Marokkaan.” Achter de schermen zouden er wel vele contacten zijn. “Nog voor kort organiseerden wij voor onze gemeente een seminarie over aidspreventie, en de politie belde mij daarop, om te zeggen dat wij zulk een seminarie toch ook eens voor moslims moesten opzetten” zegt Abdelhalim. “Daarvoor laten wij experten uit Egypte overkomen, protestantse kopten. Daarbuiten verrichten wij sociaal werk onder de armen, doen workshops voor gehandicapten, gezondheidswerk, altijd in samenwerking met de regering.”

Hoe word je christen, als er nauwelijks missionarissen zijn? Een grote rol spelen de christelijke televisiezenders, die Arabische programma’s brengen, zoals al-Hayat, Sat7 of Miracles en vele radiozenders, bijna altijd gefinancierd door Noord-Amerikaanse protestantse kerken. Al-Hayat zendt vanuit Cyprus, grotendeels met Egyptisch-Koptisch* personeel. “In het programma geeft men een telefoonnummer, en als je dat belt wordt nagegaan of je werkelijk een diepgaande interesse voor Christus betoont, en later kun je dan contact maken met andere christenen.”
Zo verging het Ahmed F. “Ik kende het christendom van de radio, en omdat ik zeer veel las. In 1982 bekeerde ik mij, maar jarenlang dacht ik dat ik de enige Marokkaanse christen was. Later hielp de radiozender mij om contact te maken met andere geloofsbroeders.”
Een duidelijke hiërarchie bestaat er niet in deze protestantse kerken. “Zeker, vaak laten wij beslagen theologen uit andere landen overkomen, om ons te onderrichten”, zegt Abdelhalim. Bijbels en gezangboeken kun je in sommige boekhandels kopen of via de erkende kerken betrekken. En de kinderen leren al snel hun geloof te verbergen voor hun schoolkameraadjes.

Precieze cijfers over het aantal Marokkaanse christenen zijn er niet. Volgens Abdelhalim behoren er zowat 1500 tot het netwerk dat geregeld bijeenkomt, maar er kunnen ook meer families zijn die zich uit angst niet laten zien. “In Casablanca zijn er zeven huiskerken, in Marrakesh acht en minstens één in elke Marokkaanse stad, van Tanger tot aan de rand van de woestijn” zegt hij. Bepaalde Amerikaanse websites becijferen het jaarlijkse aantal bekeringen op 3000 tot 3500. Voor Jean-Luc Blanc, predikant van de protestantse gemeente in Casablanca, is dat overdreven. “Mogelijk maken vele duizenden inderdaad de overstap, maar de meesten geven het na enkele maanden weer op. Realistischer lijkt de half-officiële schatting van regering, die het in totaal op 800 à 1000 bekeringen houdt”, zegt Jean-Luc.
“Wij willen geen missionering, maar wat wij willen is dat de vrijheid van geloof erkend wordt”, zegt de predikant. Want het blijft zo, dat je veroordeeld kunt worden als je een slechte rechter treft: “Het hangt helemaal af van de interpretatie van de wet, en vele juristen zijn van oordeel dat het al volstaat om zich als christelijke Marokkaan te bekennen, om het geloof van de burgers te choqueren.”

Joden hebben meer rechten

Met een zekere afgunst kijken de christelijke Marokkanen naar hun joodse medeburgers: die zijn als minderheid officieel erkend, hoeven hun geloof niet te verbergen en mogen zelfs tijdens de ramadan in het openbaar eten.** Een gelijkaardige regeling staat vele christenen voor ogen. Ahmed F. droomt ervan, een “Nationale Kerk” op te richten. “Vóór de komst van de islam was Marokko christelijk, maar er was helaas geen georganiseerde kerk en zo ging het geloof verloren. Dat willen wij nu vermijden”, zegt de Berber uit het diepe Zuiden.
Helemáál is de herinnering niet verloren gegaan: in vele Berberse dorpen leeft nog het besef dat ze eeuwenlang christelijk waren, vele volksliederen gaan over op Opstanding van Jezus, en in enkele Koranscholen hebben de kinderen niet op vrijdag, maar op donderdag vrij, “want zo heeft Jezus het geleerd”. Bekering is voor vele Berbers dus een terugkeer naar hun eigen wortels.

Wat brengt de toekomst? Abdelhalim hoopt, dat de economische ontwikkeling van Marokko de vrijheid van geloof ten goede zal komen. De kleine gemeenten zijn druk in de weer: er zijn voor de christelijke families vormingscursussen, theologische seminaries, en zelfs bijeenkomsten waar christelijke vrijgezellen met elkaar kennis kunnen maken. Hoe zou men anders kunnen huwen? Gemengde huwelijken zijn wel mogelijk, maar worden door de regering niet erkend: wie een Marokkaanse wil huwen moet moslim zijn of het worden. Ook als die Marokkaanse zich tot het christendom bekent. Voor christenen is onzichtbaarheid de opperste burgerplicht.
.

____________

* als ik even pedant mag tussenkomen, en op een soort van pleonasme wijzen: het woord Kopt is een verbastering van Egypte.
.
** een voorrecht dat door hun burgemeester niet wordt vergund aan de politieagenten ...van Sint-Jans-Molenbeek.
.

Labels: , , , ,

Read more...

<<Oudere berichten