Zonder als'en en maar'en: de vrije meningsuiting
Zonder als’en
en maar’en: de vrije meningsuiting
(Doorbraak, 20 januari 2021)
In Doorbraak lees ik dat de gewaardeerde Waalse
geleerde Jules Gheude (“Sociale media en de vrijheid
van meningsuiting”, 17/01/2021) stelling neemt vóór inperkingen op de vrije meningsuiting.
Hij vertolkt maar wat talloze stemmen uitspreken, genoeg om het beleid in
nagenoeg het gehele Westen in de door hen gewenste richting te sturen: naar
meer censuur. Wij gebruiken Gheude’s woorden om deze vloedgolf van mening-inperkende
meningen weer te geven.
Inzake vrije meningsuiting is men ofwel absolutist,
ofwel tegen. Daar
gaat het echter al mis: ‘Ik ben vóór vrije meningsuiting, maar…’ Aldus
in Gheude’s woorden: ‘Zoals iedereen weet mag men alles zeggen en schrijven op
voorwaarde dat men niet tot haat of geweld aanzet, geen negationistische of
racistische uitlatingen doet, niet beledigt of tergt’.
Op
gevaar af goedkoop te zijn, stel ik vast dat die tallozen op dezelfde lijn zitten
als Hitler en Stalin. Die vonden meningsuitingen best OK, mits die niet tegen
hun eigen partijlijn ingingen. Het is echter niet voor die toestand, met
toegelaten tegenover verboden meningen, dat de term ‘vrije meningsuiting’ is
uitgevonden.
Vrijheid
van meningsuiting betekent altijd ook de vrijheid van de andersdenkenden. Dat
inzicht wordt zelfs aan Rosa Luxemburg toegeschreven, hoewel het bij haar
alleen communistische andersdenkenden betrof. Liever verwijzen we hier naar
George Orwell: ‘Vrijheid is het recht om te zeggen wat men niet wil horen.’ Je kan
nog altijd tonen wat een goeie antiracist je wel bent ook als je racistische meningen
duldt.
Wat
aanvallen tegen een persoon betreft: het uiten van beledigingen of ‘tot haat
aanzetten’ is onbeleefd, maar moet niet het voorwerp van een wettelijk verbod
zijn. Het staat ons vrij onze afkeuring zelf te laten blijken en het gedrag van
de belediger in gunstige richting te beïnvloeden. ‘Haat’ is een mening, en wie
de vrije meningsuiting belijdt, steunt het recht om aan haat uiting te geven.
Of wou hier iemand een slachtoffer van verkrachting het recht ontzeggen om de
dader te haten? Ethici zullen misschien zeggen dat vergiffenis hoogstaander is
dan haat, maar dat is wat anders dan haat te verbieden.
Bij
aanvallen op personen is ‘aanzetten tot geweld’ een bijzonder geval, dat zonder
schending van het recht op vrije meningsuiting toch kan verboden worden. Zeggen
dat iemand hatenswaardige dingen gedaan heeft, is een mening; maar zeggen: ‘Schiet
hem neer!’ is dat niet. Meningen staan spraakkundig in de aantonende wijs (indicatief),
oproepen in de gebiedende wijs (imperatief). Meningen hebben een tegendeel:
tegenover ‘hatelijk’ staat de beoordeling ‘niet hatelijk’. Pleitbezorgers van
censuur voeren vaak aan dat in een vol theater ‘brand!’ roepen toch óók
verboden mag worden, ‘dus’ dat meningen niet boven censuur verheven staan. Maar
hebt u al ooit ‘geen brand!’ horen roepen? ‘Brand!’ is geen mening doch, naar
betekenis, een gebod, namelijk een oproep tot paniek.
Dat
sommige menselijke geluiden niet de kwalificatie ‘mening’ verdienen, is een
standpunt dat de censuurliefhebbers zelf al ingenomen hebben. Zij rechtvaardigen
het verbod op racistische uitingen met de leuze: ‘Racisme is geen mening,
racisme is een misdaad!’ De verdedigbare kern daarin is de erkenning dat niet
elke menselijke uitingen als mening kan gelden; maar dat is niet het element ‘racisme’.
Tegenover, om maar de vandaag gebruikelijkste uiting van racisme te noemen, de
inschatting dat een personeelsbestand (bijvoorbeeld dat van de steden Gent en
Brugge) ‘te blank’ is, staat de tegenmening dat het ‘niet te blank’ is. Het is
dus wel degelijk voorwerp van een debat, hoe gedempt ook, en bijgevolg een
gezichtspunt, een mening.
Tegen
de parlementaire aanvaarding van de muilkorf tegen racisme in 1981 was er een
minderheid van tegenstemmers, met name de Volksunie. De negationismewet werd in
1995 echter met bijna-unanimiteit goedgekeurd, ook door het Vlaams Blok (al zou
Karel Dillen die goedkeuring bij zijn afscheid in terugblik als een fout
veroordelen), alleen de CVP-er Herman Suykerbuyk onthield zich. Niemand durfde
de joodse gemeenschap voor het hoofd te stoten, als vanzelf aannemend dat die
zulke muilkorf zou steunen. Welnu, toen Tony Blair als premier aan de Brits-joodse
gemeenschap voorstelde om ook een negationismeverbod in te voeren, wees die dat
af (in de plaats kwam een gedenkdag voor de Holocaust): zij verklaarde, altijd
juist gedijd te hebben onder het Britse liberalisme.
Het
criterium voor vrijheidsliefde voor politici, en bij uitstek voor liberale
politici, is dat zij onmiddellijk de afschaffing van alle muilkorfwetten doen
goedkeuren. Dat zal hun (en ook de auteur van onderhavig pleidooi) tijdelijk
een storm van linkse verontwaardiging opleveren. Hun pleidooi voor
spreekvrijheid zelfs voor racisten zal ongetwijfeld zelf als een
racismebelijdenis geduid worden. Tja, wij hebben ook nooit gezegd dat je vrijheid
gratis krijgt: er is soms een redelijk beetje moed voor nodig, en het trotseren
van laster.
Alleszins,
de welhaast terloopse aanvaarding van het voldongen feit van een wettelijk
verbod op racistische en negationistische meningen schreeuwt om een
rechtzetting. Dat verbod is, hoewel door de hoogste rechtsorganen ad hoc
goedgekeurd, ongrondwettelijk.
Tegen de grondwet en het vrijheidsbeginsel
roept Gheude de volkswil in: ‘Sommigen, zoals met name Éric Zemmour, veroordelen
elke censuur en roepen de soevereiniteit van het volk in.’ Maar
de censuur is juist ingevoerd door ‘de wetgever, te
weten dus de parlementsleden die wettelijk verkozen zijn …door het volk’. Tja,
dat opent dan een ander debat, dat over rechtstreekse versus
vertegenwoordigende democratie. De stemming over een EU-grondwet toonde zowel
in Frankrijk als in Nederland een ruime meerderheid pro bij de
volksvertegenwoordiging maar een afgetekende nee-meerderheid bij het
referendum: de politici ‘vertegenwoordigen’ de volkswil niet. Een volksstemming
over pakweg het stoemelings ingevoerde taboe op ‘blanke’ en ‘neger’ (in
alfabetische volgorde) zou allicht geen democratische meerderheid opleveren.
Op één punt heet Gheude echter
gelijk: de sociale media hebben het
recht om talloze conservatieve stemmen tot en met de VS-president te censureren,
ook al is daar veel verontwaardiging over. Zij zijn immers private firma’s,
niet gebonden door het grondwettige verbod op censuur door de overheid. De
technologiegiganten hebbend klinkend getoond waar zij ideologisch staan, en het
is aan de vrije markt om het resulterende onrecht recht te zetten. Maar dat
gebeurt dan ook, en prompt, getuige de grootschalige verhuizing naar MeWe, Gab,
Telegram, Signal en andere mededingers op de ICT-markt. Mogelijk zal het
socialemediaveld opnieuw, zoals in de beginjaren, een vrijplaats voor
meningsuitingen worden. Zoals Hugo Schiltz het zei: gedaan met treuren en
zeuren!
Labels: brand!, Gheude | Jules, negationisme, racisme, sociale media, vrije meningsuiting
Read more...