13 mei 2023

Wat nu met de islamwereld?

Wat nu met de islamwereld? (Doorbraak, 11 mei 2023) De Nederlandstalige uitgave van het boek Islam. Bloeiperiode en Hedendaagse Crisis in de Moslimwereld van Ahmet Kuru, professor Politologie in San Diego State University, was voor uitgever Ertsberg aanleiding tot een debat in een lokaal van de Universiteit Antwerpen. Aanwezig waren de meeste Antwerpse docenten en studenten in de godsdienstwetenschappen, en onvermijdelijk ook rector Herman Van Goethem. Debaters waren politiek veteranen Dyab Abou Jahjah (Euro-Arabische Liga, Resist, Moslim-Democratische Partij) en Meryem Almaci (Groen), gemodereerd door David Geens. Moraalfilosoof prof. Patrick Loobuyck, die een inleiding had moeten geven namens het vrijzinnige Centrum Pieter Gillis, mede-organisator, werd vervangen door jurist prof. Koen De Feyter. In zijn inleidend woord schetste deze de probleemstelling dat de vooruitgang in moslimlanden geblokkeerd wordt door een verbond tussen militaire regimes en de conservatieve clerus, en bevorderd door het zakenmilieu en individuele vrijdenkers. Kuru is best een jofele kerel. Hij heeft al zeker de verdienste dat hij in Pakistan niet welkom was wegens zijn kritiek op de draconische godslasteringswetten aldaar. Hij schroomt zich niet om wantoestanden aan te kaarten, maar houdt onopvallend de islam zelf buiten de vuurlijn. In zijn rede stelt Kuru vast dat in alle parameters voor ontwikkeling (economische output, geletterdheid, scholingsgraad, levensduur), de 49 staten van de islamwereld het samen beduidend slechter doen dan het wereldgemiddelde. Hij erkent dat er verschillende verklaringen bestaan. Dat hij de “essentialistische” verklaring, namelijk dat het door de islam komt, terloops in één zin wegwuift, leverde hem bij dit publiek goedkeurend gemompel op. Van een deskundige in hedendaagse politiek moeten we wellicht niet verwachten dat hij ook nog islamdeskundig is, maar dat kunnen we dan wel beter beseffen: geen enkele van de sprekers op deze avond had het over het islamitisch leerstelsel, allemaal hadden ze het over de moslims. Moslims zijn de resultante van een combinatie tussen de vrij eenduidige islamleer en de uiterst veelvormige mensensoort, moeilijk vast te pinnen. Dat gezegd zijnde, laat ons gewoon kijken welke boodschappen de wereld hier ingestuurd werden. De door De Feyter al aan de orde gestelde verstrengeling van de rechtgelovige islamgeleerden met de militaire regimes is geen wezenskenmerk van de islamwereld: vóór 1050 hielden de meeste denkers en geleerden zich verre van verstrengeling met het regime. Er was ook veel minder discriminatie tegen niet-moslims: een hospitaal dat in 9de-eeuws Bagdad openging telde joden en christenen onder zijn dokters en patiënten, een hospitaal in 14de-eeuws Caïro sloot ze volledig uit. Hoewel, onder de voorbeelden die Kuru gaf merkte ik Al-Biruni op, de eerste indoloog, die rond 1010 tot de hofhouding van militair agressor Mahmud Ghaznavi behoorde. Kuru steekt de schuld voor de verschuiving naar een verbond tussen de islamgeleerden en militaire regimes op buitenlandse invallers: de Mongolen, de Kruisvaarders en Timur. In feite kwamen zij allen later, de Mongolen zelfs twee eeuwen laten; en Šujauddin Timur, hoewel vijand van de Ottomanen, was zelf moslim. De verschuiving naar een theocratisch systeem wordt vaak vereenzelvigd met Ahmad Ibn Taimijja, die rond 1300 optrad, nadat de Mongolen het Abbasidisch kalifaat verwoest hadden. Maar als blokkering van het vrij onderzoek, als onderwerping van het denken aan het geloof, dateert het al van Mohammed al-Ghazali, begin 12de eeuw, wiens strijdschrift De Onsamenhangendheid van de Wijsbegeerte de anti-intellectuele richting vertegenwoordigde die voortaan de islamcultuur zou kenmerken. Soit, voer voor historici. Veel algemener bekend is het effect van de galopperende vooruitgang van Europa sinds de Renaissance. Men vergelijke maar het verschillend verloop van de boekdrukkunst, een uit China afkomstige technologie die ook in de moslimwereld bekend was maar daar nooit de buitengewoon stimulerende rol kon spelen die Europa in enkele eeuwen tot wereldmacht zou katapulteren. Het is sindsdien de grote frustratie van moslims dat de hun door Allah beloofde wereldheerschappij bij anderen terecht gekomen is. Ook na de dekolonisering blijven dat de verhoudingen: creativiteit en innovatie is een westers en nu ook van langsom meer een Aziatisch domein, maar de moslimwereld blijft louter verbruiker. Zelfs de welvarende en niet door burgeroorlogen geteisterde landen daarbinnen produceren geen Nobelprijswinnende inzichten of uitvindingen. Kuru besluit dat “de islam niet de schuldige is”; en dat het kolonialisme ook niet de schuld is. Dat laatste punt is natuurlijk wel opmerkelijk en verdienstelijk: zelf verantwoordelijkheid nemen voor een probleem kan het begin zijn van een remedie. Hij stelt zich duidelijk buiten de islamistische tendens die alles op de ongelovigen steekt, maar ook buiten de linkse tendens die langdurige effecten of vermomde nieuwe vormen van het kolonialisme schuldig verklaart. Dezelfde nuchtere en vrijmoedige kijk op de problemen van de islamwereld vonden we tot onze tevredenheid ook bij de Vlaamse moslims. Debat Meryem Almaci was het er alvast mee eens: uitvluchten zoals “Europees kolonialisme” en “Amerikaans imperialisme” werken niet meer, de moslims moeten hun eigen demonen bezweren. Nostalgie heeft zijn plaats, TV-soaps over Ottomaanse geschiedenis zijn heel populair, meer de echte wereld is anders. Voor haar was “de Arabische lente een ogenblik van hoop, maar die is helaas mislukt”. Om deze vaststelling af te maken, moeten we ons natuurlijk afvragen waarom hij mislukt is. Bij alle goede bedoelingen en begrijpelijke verzuchtingen was er geen voorhoede met een duidelijk alternatief voor ogen, en nog minder een stappenplan om het te bereiken. Deels maakt het repressieve karakter van die samenlevingen het moeilijk om een oppositie te organiseren, maar vooral: de ideologische voedingsbodem ontbrak. Zij stelde, samen met de andere sprekers, dat “de islamwereld eigenlijk niet bestaat”. Tja, er zijn verschillen, maar er is ook iets dat hem als eenheid definieert: de islam. Ik neem het moslims in een liberaal milieu niet kwalijk dat ze weinig oog hebben voor de gemeenschappelijke ervaring van de minderheden in alle moslimlanden, maar alleszins vertellen die een ander verhaal: al die landen hebben gemeen dat niet-moslims er, weliswaar in heel verschillende mate, wettelijk of feitelijk gediscrimineerd worden. Maar het is natuurlijk wel nuttig dat geboren moslims de indruk ontkrachten dat de islamwereld één groot zwart gat is. Er beweegt daar juist veel. Zo wees Kuru erop dat volgens een peiling de meerderheid van de Iraniërs niet meer in de islam gelooft. Zijn grappige anekdote over een gerechtelijk vonnis in Indonesië dat de hoofddoek goedkeurt met het argument dat hij meisjes tegen de muggen beschermt, is ook tekenend voor een tendens onder (zelfs traditionalistische) moslims om puur Koranische door seculier-klinkende overwegingen te vervangen. Abou Jahjah is naar eigen zeggen zelf een voorbeeld van een “cultureel moslim”, dus qua overtuiging een ex-moslim agnosticus, en hij zegt dat ook openlijk aan zijn moslimstudenten. Zowel in het hartland als in de diaspora is de islam aan een erosie onderhevig, met mogelijk een zelfde toekomst als het christendom dat deze fase eerder al doorgemaakt heeft. Toch wijst hij erop dat hij hier een terugkeer van de radicaliseringstendens onder jongeren ontwaart, en dat zij niets moeten hebben van bemoeizieke deradicaliseringsambtenaren. Meryem Almaci noemt zich wel nog moslim, zelfs “méér moslim geworden na 9/11”. Ze doet moeite om de islam uit de wind te zetten, bijvoorbeeld door te beklemtonen dat het Ba’ath-regime in Syrië niet islamitisch is. Kuru’s geschiedkundige beschouwingen waren ook voor haar interessant, want de meeste nieuwkomers kennen de geschiedenis nauwelijks, hoewel ze de actualiteit zeer alert volgen. Of er nu één islam bestaat, er bestaan alleszins veel duidingen over wat het betekent om moslim te zijn: “Ik kom van nabij Konya, de stad van de Draaiende Derwisjen”, en dat is natuurlijk een sympathiekere islam dan die van de ayatollahs. Ze gelooft dan ook in de verdraagzame duiding van het Koranvers: “Er is geen dwang in religie.” Vele moslims hebben bijvoorbeeld moeite met de bedevaart naar Mekka, want met het Saoedische bewind. Het ligt moeilijk, ook binnen families. Abou Jahjah bevestigt dat de islam weliswaar een rol speelt, maar dat het toch ook ingewikkelder ligt. Het zijn seculier-nationalisten die autoritaire staten gesticht hebben en juist zij gooiden opponenten in het gevang, vaak precies de islamisten. Maar van de weeromstuit pleiten voor islamitische regimes doet hij dus niet: “secularisering, democratisering” zijn de weg vooruit. Besef echter wel dat diezelfde weg vooruit in Europa enkele eeuwen strijd gekost heeft. Tegenwoordig gaan de dingen sneller, dus wie weet? Alleszins is er niets intrinsiek anti-democratisch aan de betrokken bevolkingen, die na de Ottomaanse periode aanvankelijk voor grondwettige monarchieën kozen (de formule die in Jordanië stand gehouden heeft). Of zoals Meryem Almaci het optimistisch formuleert: Verlichting is er altijd geweest, maar ze werd onderdrukt. Best leuk om mensen uit de moslimwereld zo vrijmoedig over die moslimwereld te horen kozen. Grote hindernis in het islamdebat in Europa zijn de westerlingen die islamkritische opmerkingen taboe verklaren en actief uitsluiten. Die zaten hier ook bij maar mochten deze keer hun mond houden.

Labels: , , , ,

Read more...

1 mei 2023

Opper- en neerhof: de vlag en de lading

 Onder de wat mysterieuze titel "Motte & Bailey" - wat kan worden vertaald als opperhof (donjon) en neerhof - hebben enkele Engelse en Amerikaanse auteurs (te beginnen met Nicholas Shackel) een 'bedrieglijke tactiek' beschreven die zij vaak zien in publieke debatten en bij activisten. De uitdrukking werd ook overgenomen door Boudry & Braeckman in een bijdrage uit 2010 over pseudowetenschappelijke argumentatie. Het neerhof is de plaats waar de bewoners eigenlijk willen zijn, waar ze zich thuis voelen en uitleven, maar een plaats die moeilijk verdedigbaar is. Daarom wordt er hogerop een versterking gebouwd, de donjon, die goed verdedigbaar is maar waar ze helemaal niet willen wonen. Het is de verdedigbare positie waarin men zich terugtrekt wanneer de posities die men eigenlijk wil verdedigen niet houdbaar zijn, positie die men echter zo snel mogelijk terug inneemt wanneer de tegenstander minder oplettend is.  

Een tweetal jaar geleden analyseerde de amerikaanse auteur Craig Caroll onder dit oogpunt de "Black Lives matter" beweging: de vlag waarmee men zwaait is een slogan waar niemand tegen kan zijn, die dus perfect verdedigbaar is, en die toelaat om elke tegenstander te kwalifcieren als iemand die het onverdedigbare verdedigt. De lading daarentegen, wat men minder luidruchtig nastreeft, is iets wat zelf nauwelijks verdedigbaar is (en dus ook verwijderd werd van internat, maar gearchiveerd kan worden teruggevonden op http://web.archive.org/web/20200822193504/https://blacklivesmatter.com/what-we-believe/), zoals "het ontmantelen van het cisgender privilegie", "disruptie van het Westers voorgeschreven kerngezin". Zodra dit soort woke-onzin wordt bekritiseerd, verwijt men de tegenstander dat die racistisch is omdat die niet achter "black lives matter" staat. 

 

Een ander voorbeeld is om onder het mom van afkeer voor de slavernij een hele rimram van zogenaamde dekolonisatie-eisen te stellen, zoals recent op de website van de VUB zelf werd aangekondigd (https://www.vub.be/nl/over-de-vub/de-vub-universiteit-van-de-toekomst/de-wereld-heeft-je-nodig/we-decolonize-vub-project-de-wereld-heeft-je-nodig): "De universiteit, als ruimte en instituut is gebaseerd op witte, mannelijke, heteronormatieve fundamenten en is een voortzetting van kolonialiteit, het is daarom essentieel om het zogenaamde universele karakter van Eurocentrische kennis te deconstrueren en verschillende kennis, kennisproducties en pedagogieën te hercentraliseren om de onevenwichtigheid in kennis aan te pakken die de universiteit in stand houdt" en "veilige ruimtes te creëren voor geracialiseerde studenten". Wie deze onzin niet deelt, wordt meteen als onderdukker bestempelt - de donjon "niemand kan voor onderdrukking zijn" moet de aandacht afleiden van de nonsens dat alle wetenschappelijke kennis die in het Westen werd ontwikkeld een vorm van koloniale onderdrukking is (terwijl men vanzelfsprekend ten volle geniet van Westere technologie, geneeskunde of onderwijs). 

 

Dezelfde tactiek vinden we voortdurend wanneer woke-ideeën worden aangevallen: men verbergt de lading en hangt een vlag uit waar zogezegd niemand tegen kan zijn, pretenderende dat de lading niets anders is dan de vlag. Kijk even goed uit en je vindt de drogredenering overal.

 

 

Read more...

7 februari 2023

Twee voorzaten in het herstel van de democratie

(Doorbraak, 29 december 2022) Tegen de Tirannen Nu de democratie het niet zo goed doet, is het tijd om één van de voorvechters van de oorspronkelijke democratie in het licht te zetten: Thrasuboulos. Thrasuboulos (Latijn: Thrasybulus) leefde van ongeveer -440 to -388, meestendeels in Athene. Dat was een tijd van strijd tussen de pro- en anti-democratische kampen in zijn stad. Toen de oligarchische partij in -411 een staatsgreep gepleegd had, kozen de pro-democratische zeelui hem tot generaal, en zo werd hij een verzetsleider tegen de staatsgreep. Ze slaagden in hun opzet, en hij werd lid van het nieuwe bewind. In die hoedanigheid riep hij de bekende Alkibiades, nochtans een edelman, terug uit ballingschap, en samen behaalden ze enkele militaire overwinningen. Maar de Peloponesische oorlog tegen het formidabele Sparta eindigde in -404 met de nederlaag. De Spartanen drongen de Atheners een niet-democratisch bewind op, bekend als de Dertig Tirannen, die een jaar aan de macht zouden blijven. Zij stonden onder leiding van een oud-leerling van Sokrates, Kritias, die om zijn wreedheid door geschiedkundigen gekenmerkt is als “de eerste Robespierre”. Om nog een parallel met de Franse Revolutie te trekken: Kritias veroordeelde niet alleen tegenstanders maar ook enkele van zijn aanvankelijke medestanders tot de toenmalige guillotine: de gifbeker. Sokrates zelf mocht onverontrust in de stad blijven, wat bijdroeg tot zijn reputatie van collaborateur van de Dertig. (Er wordt beweerd dat dat onrechtstreeks zelfs tot zijn latere terechtstelling bijdroeg: door een verzoeningsbeleid tegenover de collaborateurs van de afgezette Tirannen kon Socrates slechts via een omweg getroffen worden, dus vandaar de wat willekeurige beschuldiging van godslastering.) Nochtans wekte Sokrates de gramschap van de Dertig op toen hij weigerde om de zeer geëerbiedigde figuur Leon van Salamis te gaan optrommelen voor een verhoor dat, opgezet spel, op diens terechtstelling zou uitdraaien. Hijzelf zei achteraf dat hij toen slechts overleefde doordat de dictatuur spoedig daarna ten val kwam. Thrasuboulos kwam er iets goedkoper vanaf dan Leon: hij werd verbannen. Maar reeds in -403 slaagde hij erin om in ballingschap een leger te verzamelen en de Dertig af te zetten. In naam van de verzoening gaf hij amnestie aan allen die de Dertig gesteund hadden. Niet aan de Tirannen zelf, maar ook die kwamen er doorgaans levend vanaf door te vluchten. Zijn verzoeningsbeleid waarborgde het herstel van de stabiliteit zodat Athene tot aan de Romeinse verovering (meestal) een democratie bleef. Onder de democraten gold hij als radicaal, meer dan de bevolking zelf, en steunde ook het democratische kamp in cliëntsteden als Samos. Hij bepleitte een ruimhartige nationaliteitspolitiek met naturalisering van de allochtonen (metoïken, métèque) en die vreemdelingen die hem bij de bevrijding van Athene geholpen hadden. In zijn militair beleid was hij goed maar niet volmaakt; zijn prestige en politieke status gingen op en neer als gevolg van overwinningen en nederlagen. Zijn territoriale en geopolitieke aanwinsten ten nadele van Perzië gingen in het vredesverdrag van 392 verloren. Hij was allerminst een pacifist en eerder een imperialist. Een soort Ronald Reagan die voor het Vrije Westen de Koude Oorlog won maar het hulpeloze Grenada binnenviel en in de pas deed lopen. Hij sneuvelde in -388 te velde, volgens sommige bronnen tijdens een zeeslag tegen Korinthe, volgens andere in zijn tent vermoord als wraak voor de misdragingen van zijn soldaten tegen de bevolking van het veroverde Aspendos. In dat geval stierf hij voor andermans zonden. Overigens betekent thrasus “koen” en boulè “raad”. Nomen est omen, blijkbaar was ik toch een beetje voorbestemd om iets voor de democratie te doen. Niet het woord “democratie” tot iets absoluuts op te blazen of voor morele zelfverheerlijking te instrumentaliseren, zoals de middenmoot- en linkse partijen in Vlaanderen doen, wel er de grenzen van te erkennen maar ervoor te pleiten om ze binnen dat mogelijke toch onverkort te verwezenlijken. Onverkort, dat wil zeggen zonder de smoezen van de particratie of het despotisme, gewoon de rechtstreekse democratie zoals die door Thrasuboulos twee keer hersteld is. Tegen het totalitarisme De naamgeving “Koenraad” blijkt in alvast één historisch geval een inzet voor de democratie te voorspellen. De Koenraad naar wie ik genoemd ben, was Konrad Adenauer. Als politiek geëngageerd katholiek volgde mijn vader zaliger, blijkens zijn toenmalig dagboek, sterk de gebeurtenissen in Duitsland van na de oorlog. Hij en vele gelijkgezinden voelden zich in het gelijk gesteld toen het aan een katholieke voorman toeviel om het in de schande gestorte Duitse volk weer recht te helpen. Seculiere ideologieën zijn het probleem, het katholicisme de oplossing! Net als Thrasuboulos in Athene kreeg Adenauer de opdracht om de democratie te herstellen. Zijn hele persona contrasteerde met de autoritair-nationalistische charismatische leiders van het interbellum. Die traden doorgaans aan als dynamische dertigers die eens gingen afrekenen met het oude decadente Bestel; “anti-conservatisme” was immers één van de drie “fascistische ontkenningen” (volgens Stanley Payne; het doodgezwegen broertje van anti-communisme en anti-liberalisme). Adenauer daarentegen (1876-1967) was een politiek veteraan: tenor van de katholieke Zentrumspartei, burgemeester van Keulen (1917-33) en voorzitter van de Pruisische staatsraad (1922-33, let op de einddatums). In 1946 werd hij als 70-jarige de eerste voorzitter van de mede door hem opgerichte Christlich-Demokratische Union, een ambt dat der Alte pas op zijn 90 zou neerleggen. In 1949-66 was hij de eerste kanselier van de Duitse Bondsrepubliek. Terloops herbouwde hij zijn land van een ruïne tot een economische grootmacht (Wirtschaftswunder), maar zijn politiek belang was dat hij Duitsland verankerde in het zogenoemde Vrije Westen. Hij moest natuurlijk laveren tussen de Duitse belangen en de beperkingen die de grootmachten aan het verslagen Duitsland oplegde. De oppositie verweet hem dat hij de Westbindung boven de Duitse nationale belangen verkoos, met name door de van Sovjet-zijde aangeboden hereniging van een neutraal Duitsland af te wijzen. Hij stelde ideologische boven nationale belangen. In die tijd van strijd tegen de belangrijkste vijand, het communisme, was zijn deelname aan de Navo en zijn mede-oprichting van de Europese Gemeenschap als waarborg voor de (parlementaire) democratie goed verdedigbaar. Verdinaso Uit het dagboek dat mijn vader als student midden de jaren 1940 bijhield, blijkt dat hij bij het einde van de oorlog een snelle normalisering verhoopte, geen scherpslijperij zoals in Versailles 1919. Die had tot de volgende oorlog geleid, met voor zijn familie onaangename gevolgen (zijn broer overleefde als onderduiker, hijzelf werd tot een jaar arbeidsdienst in de Antwerpse dokken gedwongen), voor vele anderen natuurlijk veel erger. Hij wenste zoveel verzoening als in de omstandigheden mogelijk was. Dat was iets waarin gelovigen zich in de repressietijd vaak van de vrijzinnigen onderscheidden: wie bij de liberalen of socialisten als fout gebrandmerkt was, bleef levenslang in zijn statuut van schuldige gevangen, terwijl de christendemocraten hen na een ontluizingsperiode wel een tweede kans gaven, overeenkomstig de bij uitstek christelijke waarde van vergeving. Na de penitentie, de absolutie. Die repressie trof zijn familie uitdrukkelijk niet. Terwijl de katholieken sterk vertegenwoordigd waren in collaboratiekringen, was er ook een strekking die niets moest hebben van de autoritair-nationalistische bewegingen van het interbellum. Niet omdat zij zo rabiaat pro-democratisch waren, het gaat om gezagsgetrouwe katholieken die eerder vijandig stonden tegenover het republikeinse gedachtegoed; wel omdat zij ten eerste geen absolute antwoorden verwachtten vanwege een radicale politieke stroming (“de Kerk in het midden houden”) en zelfs vanwege de politiek überhaupt (bv. van de hertekening van landsgrenzen), en ten tweede omdat zij de toenmalige cultus van de Leider een vorm van afgoderij vonden. Zij hádden al een Leider, of alleszins een Gezagsbron, namelijk de onfeilbare paus. Mijn vader vond die leiderscultus ook een beetje komisch. Opgroeiend in Antwerpen, en tijdens de zomervakanties vaak verblijvend bij familie aan de boskant in Sint-Job-in-‘t-Goor, vlakbij een trainingskamp van het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen, zag hij hen vaak langsmarcheren. Hij hoorde soms hun gedweep met “de Leider!”, wat hij decennia nadien nog wat clownesk kon nabootsen. Om het effect van een naarstig scheefgetrokken beeldvorming over die periode te ondervangen, zullen we hier maar even verduidelijken dat “de Leider” niet Adolf Hitler beduidde (en de -naso in Verdinaso ook niet voor “nationaal-socialisten” stond, zoals ik meermalen in onze media heb horen “duiden”), wel de Vlaming Joris Van Severen. Die was zoals de meeste toenmalige Vlamingen eveneens katholiek, en vatte zijn “solidarisme” trouwens op als een toepassing van de Sociale Leer van de Kerk: haar “harmoniemodel” (tegen de socialistische klassenstrijd, verketterd als een veruitwendiging van de afgunst) is niet hetzelfde als hebzucht maar vertaalt zich logisch als een vrijwillige, door het geweten gestuurde solidariteit. Van Severen liep echter mee met de toenmalige tijdsgeest van Leidersbeginsel, en die liet de Kerk aan zich voorbijgaan. Stat Crux Vandaag kennen we de Kerk als achternaloopster van ideologische modes, maar toen liet zij zich voor niemands kar spannen. Zij had toen nog zelfachting, en vriend zowel als vijand erkenden dat zij haar eigen agenda nastreefde: stat Crux dum volvitur terra (“het Kruis staat recht terwijl de wereld ronddraait”). Daarom liet zij in een encycliek aan Benito Mussolini weten: Non abbiamo bisogno (1931), “wij hebben (de gegevens over de anti-Kerkse daden van het fascisme) niet nodig”. En toen de Action Française het katholicisme als identiteitselement van de Franse natie wilde inschakelen, veroordeelde de Kerk haar (1926; haar krant kwam zelfs op de index). Dat was voor trouwe katholieken binnen de Franse cultuursfeer, dus ook in België, niet mis te verstaan. Het seculiere nationalisme, zoals beleden door de militanten van het toen heersende bewind in Italië en Duitsland, stond minder vijandig tegenover het geloof dan het goddeloze communisme, maar wel ten hoogste onverschillig, en vaak ook minachtend: het was iets voor oude wijven (zoals Hitler in zijn Tischgespräche over het christendom zegt, terwijl hij in Mein Kampf de draak steekt met de nieuwheidense dromers), het had de vooruitgang opgehouden en leidde maar af van wat er echt toe deed, namelijk de opgang van de natie. Zeker een nuchtere edelgermaan gelooft liever in de menselijke kracht dan in dat voorbijgestreefde geloof. Die afstand tegenover de godsdienst gold minder voor de autoritair-nationalistische bewegingen in Spanje, Roemenië, Kroatië of inderdaad Vlaanderen. Maar veel katholieken vonden dat het element “nationalisme” of “nationale identiteit”, hoewel toen nog veel meer het dagelijks leven bepalend dan nu, niet zulke nadruk verdiende. Zij waren immers katholiek, “universeel”, en gingen er prat op dat je van Manila tot Saõ Paolo (waar mijn nonkel pater werkte) en van Rome tot Antwerpen identiek dezelfde Latijnse Mis kon bijwonen. Er valt iets te zeggen voor het belang van het natiegevoel binnen het functioneren van democratische instellingen. Maar het moet altijd ondergeschikt blijven aan wat er werkelijk toe doet, aan wat men tegenwoordige “universele waarden” noemt. In post-katholieke vorm, nu de geloofswaarheden voor ons geen waarheden meer zijn, blijft die houding de juiste, evengoed voor latere generaties. Welke waarheden de tand des tijds blijven doorstaan nu de “Kerk van twintig eeuwen” haar einde nadert, is dan weer een ander verhaal. Besluit Eén van die betrekkelijke waarden, allicht niet de hoogste op de ladder maar echt wel geldig, is dat het bestuur teruggekoppeld moet worden naar haar gevolgen voor de bestuurden. Laat dezen beslissen over het bestuur waarvan zij de gevolgen dragen. De inzichten nodig voor een wijs en doeltreffend bestuur zijn evenzeer onder de massa verspreid als bij elke zelfbenoemde elite. Daarom moeten we kiezen voor een niet-aanmatigende maar wel daadwerkelijke volkssoevereiniteit. Ze is maar wat ze is, maar ze slaagt doorgaans waar wonderformules al spoedig blijken te falen. Daarom: leve het volk!

Labels: , , , ,

Read more...

9 december 2022

Het al te menselijke samenzweringsdenken

(ook verschenen in Doorbraak, 26 november 2022) “U bent een samenzweringsdenker!” Als u dat nog niet tegengeworpen is, hebt u waarschijnlijk nog niet veel gezegd dat boven het maaiveld uittorent. Het is tegenwoordig het standaard-antwoord op elke aanwijzing van een breder plan of intentie achter een vastgestelde bezigheid. Maar samenzweringsdenkers hebben hun antwoord op dat verwijt: “Vooral handlangers van de samenzwering roepen dat luidkeels om elke bevraging van hun opdrachtgevers te beletten.” Of met andere woorden: “U bent zélf deel van de samenzwering!” Alleszins, de neiging om achter alles een intentie te zien, zit in de mens ingebakken. Ze had namelijk een evolutionair voordeel, zodat mensen die ze niet hadden, zijn weggeselecteerd. Ze is een bijzonder geval van het bredere verschijnsel patroonherkenning. Patroonherkenning Een belangrijk evolutionair voordeel dat de mensheid in moeilijke tijden heeft doen overleven, is het vermogen tot patroonherkenning. Dat geritsel in het struikgewas, dat zijn niet zomaar geluidsignalen, dat is een herkenbaar patroon: een tijger klaar om zijn prooi te bespringen. Ook wie gealarmeerd was, had nog een grote kans om als ontbijt te eindigen, maar had toch een betere kans om te overleven en zich voort te planten dan zijn nietsvermoedende medemens. Na enige generaties bleven in de prille mensheid alleen de patroonherkenners over. Over dat onderwerp en zijn actuele toepassingen is een boek geschreven: Laat u niets wijsmaken! Patroonherkenning en het spoelen van uw hersenen, door de Gentse natuurkundige en fotograaf Koen Van de moortel. Dat boek komt op dreef met tal van voorbeelden van patroonherkenning uit de wis- en natuurkunde en de biologie, en met praktische tips om patronen te zien die niet meteen opvallen. Aldus bijvoorbeeld: ‘Een ander standpunt of een zekere afstand, letterlijk of figuurlijk, helpt ook dikwijls om patronen te herkennen. Wat je bv. van op de grond helemaal niet ziet omdat je er middenin zit, kan vanuit de lucht zonder moeite opvallen.’ (p.27) Dat klinkt wellicht wat vanzelfsprekend, maar ontelbaar zijn de verhitte discussies die door een wat bredere blik, wat meer besef van de grotere verbanden, ontgift zouden worden. Scheermes De auteur besteedt echter ook aandacht aan de feilbaarheid van ons vermogen tot patroonherkenning, namelijk doordat een verzameling gegevens vaak in meerdere patronen past. Aldus lijkt de rij 1, 1, 2… het begin te zijn van de bekende Fibonacci-rij: z=x+y, dus 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13…, want 1+1=2, 1+2=3, 2+3=5, 3+5=8. Maar het zou evengoed een andere rij kunnen worden, bv. y=x+p waarbij p=0,1,2,3…: na 1 komt dan 1+0=1, dan 1+1=2 (tot dusver alles hetzelfde, maar…), dan 2+2=4, dan 4+3=7, dan 7+4=11. Achter een patroon kunnen soms meerdere verklarende wetmatigheden schuilgaan. Proberen we dat eens in begrijpbaar-wiskundige termen uit te drukken. Twee punten in het vlak kunnen altijd verbonden worden door een rechte, die we rekenkundig kunnen weergeven door een eerstegraadsvergelijking. Drie punten kunnen niet altijd verbonden worden door een rechte, wel door een eenvoudige kromme, de parabool, die we rekenkundig kunnen uitdrukken door een tweedegraadsvergelijking. Vier punten vergen al een ingewikkelder kromme, uit te drukken door een derdegraadsvergelijking. En zo verder. Maar. De twee punten die op zijn eenvoudigst door een rechte kunnen verbonden worden, worden ook via talloze overbodige maar volmaakt mogelijke parabolen verbonden. En de vier punten die allevier aan dezelfde derdegraadsvergelijking voldoen, gehoorzamen ook aan oneindig vele vierde-, vijfde- en hogeregraadsvergelijkingen. Het verklaringsmodel achter een verschijnsel heeft een minimale complexiteit beneden dewelke je geen verklaring meer hebt, maar heeft ettelijke mogelijke verklaringen met een hogere complexiteit. Daarin kan sprake zijn van één of meerdere factoren die je niet strikt nodig hebt om tot een redelijk begrip ervan te komen, maar die er nu eenmaal zijn. Het methodologisch beginsel bekend als het “scheermes van Occam” leert ons dan om de eenvoudigste verklaring te kiezen, degene die het minste factoren veronderstelt: entia non sunt multiplicanda praeter necessitatem, “de zijnden moeten niet voorbij het noodzakelijke vermenigvuldigd worden”. Maar dat is eigenlijk slechts een ezelsbruggetje, een praktische vuistregel, meer niet; geen ijzeren wet, geen natuurnoodzaak. Het is best mogelijk dat een bepaalde samenloop van bekende factoren ook nog een onbekende en niet-noodzakelijke factor herbergt, die op termijn voor een ander dan het voorziene verloop zorgt. Samenzweringsdenken Daar zie je de kiem van een bekend probleem dat het zwakke punt vormt in ons vermogen tot patroonherkenning: samenzweringsdenken. Wat je ziet is vatbaar voor meerdere verklaringen, soms ingewikkelde waarin meerdere factoren op elkaar inspelen, maar ook dramatisch eenvoudige. Het type dwaaltoepassing van de patroonherkenning dat we samenzweringsdenken noemen, draait om de vraag of er al dan niet een opzet in het spel is. Soms is er niets anders dat een vreemde samenloop van omstandigheden verklaart, dan het toeval. Men kan dat toeval dan tot een quasi-religieus wezen verpersoonlijken, bijvoorbeeld het Noodlot of de Schikgodinnen. Men kan elke gebeurtenis verpersoonlijken, bijvoorbeeld het dondert “omdat” Iupiter tonat, “de Dondergod dondert”. Voor primitieve mensen maakt dat het leven draaglijker: wat je ook overkomt, het gebeurt altijd omdat er een wil achter zat. Een bijzonder geval daarvan is de retributieve karma-leer uit India. Alles wat je aan goeds of slechts overkomt, is uiteindelijk veroorzaakt door jouw eigen wil, namelijk als beloning of straf voor je eigen goede of kwade daden. Toen je zoveel levens terug een vis die op het droge was terechtgekomen, uitlachte en met je stok een dreun op zijn kop gaf, koos je voor de hoofdpijn die je nu treft (om een voorbeeld uit het eigen leven van de Boeddha te geven). Alleszins, niets is nog onschuldig, alles is deel van een kosmische goed/kwaad-rekening. Skeptici zullen dat doorttrekken tot het inzicht dat godsdienst zelf een uit zijn voege gegroeide samenzweringstheorie is: “Er is een wereld, dus die moet gewild geweest zijn. Achter de schepping moet een Schepper zitten.” Ja, dat komt ervan, van overal complotten te zien. Wie heeft er belang bij? Maar terug naar het dagelijks leven. Nog zo’n vuistregel is dat als iets onaangenaams één keer gebeurt, het dan toeval zal zijn; twee keer, misschien ook nog; maar drie keer wijst zeker op een opzet vanwege de vijand. Als je die regel volgt, zullen tegenmaatregelen vaak verloren moeite zijn, maar soms niet. Tijgers die je vanuit het struikgewas beloeren, bestaan nu eenmaal, en tegenmaatregelen zullen vaak overbodig zijn, maar worden verantwoord door die ene keer dat ze je leven redden. Als je nog meer wil begrijpen dan dat jou überhaupt iets aangedaan wordt, namelijk wie het is die je dat aandoet, dan heb je nog zo’n vuistregel: cui prodest? Wie heeft er belang bij? In detectiveverhalen is dat doorgaans de sleutel tot de oplossing, maar ja, die zijn dan ook geschreven met een lezerspubliek van patroonherkenners in gedachten. (In zulk verhaal zal ook de voorspelling door een waarzegger altijd op een of andere, hoewel niet noodzakelijk de voor de hand liggende, manier bewaarheid worden.) Maar in de werkelijkheid gebeurt het vaak dat iets gebeurt dat door niemand beraamd is, maar dat door één betrokkende als een gouden kans herkend en post factum in zijn voordeel gedraaid wordt. Vandaar één van de bekendste samenzweringstheorieën: in de Eerste Wereldoorlog kochten alle strijdende partijen wapens van bedrijven die via hun aandeelhouders grotendeels in Joodse handen waren, “dus” dan wees dat op een Joodse hand achter de oorlog. Sterker, als in 1917 het Britse wereldrijk aan de zionistische beweging de schepping van een Joods tehuis in Palestina beloofde, dit wegens de oorlogsberekening dat de Amerikaanse Joden zo van het pro-Duitse in het pro-Britse kamp konden gebracht worden en de VS de oorlog in zouden loodsen, dan wees dit op het schaamteloos Joodse belang achter die hele oorlog. Nee! Dan wees dit alleen op de wendbaarheid van verschillende betrokken partijen: zij grepen hun kans wanneer die zich voordeed. In het algemeen overschatten samenzweringsdenkers de almacht en vooruitziendheid van de betrokken partijen schromelijk. En onderschatten zij de vele zwakke plekken in hun samenzweringsconstructie. Of het nu de enscenering van de maanlanding op een filmset is, of de “inside job” achter 9/11: daar waren noodwendig talloze mensen bij betrokken. Die zouden dus allemaal al die decennia hun mond gehouden hebben? Geen geval van chantage van de ene tegen de andere om het geheim te onthullen, geen mededader die zijn geweten verlicht door op zijn sterfbed een bekentenis te doen, geen rondslingerende brief met de ware toedracht, al die tijd bij al die mensen? Een beetje kennis van de menselijke natuur pleit tegen zulke Volmaakte Misdaad. Dus ja, samenzweringen bestaan, maar zijn betrekkelijk zeldzaam. Daarom moet men ze niet overhaast veronderstellen, maar pas aannemen in functie van ernstig bewijsmateriaal. Koen Van de moortel: Laat u niets wijsmaken! Patroonherkenning en het spoelen van uw hersenen, Gent 2020, 238 pp, ISBN 978-90-804099-0-3, 27 €. Alleen verkrijgbaar bij de auteur: koen@astrovdm.com of www.lerenisplezant.be.)

Labels: , , ,

Read more...

14 november 2022

Is boeddhisme opium?

Volgens onze vriend 0Sid Lukkassen is het boeddhisme een dwaallicht (‘Mindfulness en meditatie zijn de nieuwe opiaten voor het volk’, DB 30/04/2022). Aanleiding schijnt het recente heengaan van de Vietnamese monnik Thich Nhat Hanh (1926–2022) te zijn, die na een jeugdige poging om de Vietnamoorlog vreedzaam op te lossen bij het regime in ongenade viel, naar het Westen trok, en in één moeite de ‘mindfulness’-discipline meebracht. Die is hier inmiddels zeer populair geworden. Té populair zelfs, vindt dr. Edel Maex, de psychiater die deze discipline in eigen land verspreid heeft, maar sindsdien vreemd is gaan opkijken bij al wat tegenwoordig onder die naam verkocht wordt. Dat er aanleiding tot kritiek is op deze levensbeschouwelijke mode, is mij dus wel bekend. Maar het is niet de kritiek die we van Lukkassen te horen krijgen. Vooraf (om de openingsfrase bij wetsvoorstellen in het Britse parlement te ontlenen): I declare my interest. In de lange herstelperiode na mijn harttransplantatie (2007) heb ik zelf de hier gebruikelijke acht weken durende opleiding Mindfulness gevolgd. Anders dan de meeste deelnemers was ik niet zo verwonderd, want ik wist waar het allemaal vandaan komt: van de boeddhistische meditatievorm Vipassana, waarvan ik vroeger al retraites had meegemaakt, onder meer in het Birmees klooster in het Indiase Sarnath, de plaats waar de Boeddha 25 eeuwen geleden zijn leer lanceerde. Mindfulness is daarvan een fluwelen versie. Vipassana, letterlijk ‘het uiteen-zien’, betekent ‘nauwkeurig waarnemen’ en wordt als beste benadering vertaald met ’aandachtsmeditatie’, of door luie geesten als ‘mindfulness’. Daarbij tracht men niet één gedachte of aandachtspunt vast te houden (wat men wel doet in de andere belangrijke meditatievorm, de Samatha, ‘kalmte’, vastheid van aandacht, focus). Men blijft gewoon aandachtig aanwezig bij alle gewaarwordingen die zich spontaan voordoen: lichamelijke, gevoelsmatige, geestelijke, maar waarbij men afstand neemt van die gewaarwordingen en voortdurend het onderscheid maakt met de waarnemen instantie. Oorspronkelijk geldt Vipassana eerder als voorbereiding op Samatha, zelf de laatste fase voor het Nirvana, het ‘uitblazen (van de vlam van het verlangen)’, het eigenlijke doel van het boeddhisme. Maar tijdens de reis naar het Westen is het centraal komen te staan, allicht omdat het de westerse consument beter ligt: softer, minder inspannend. Morgenland Lukkassen vat Thich aldus samen: ‘De mensen moeten dichterbij zichzelf komen: in jezelf. Dat is waar je wilt zijn, waar je vrij bent, waar je altijd naar op weg dient te zijn.’ Tot daar geen probleem. Maar dan. Niet iedereen is wild van de boeddhistische levensbeschouwing, alleen duidt Lukkassen dat in aardrijkskundige termen: het heet ‘typisch een denkwijze van het Morgenland’, namelijk ‘het idee dat je de zon inloopt en dan ophoudt te streven — just be.’ Tegenover het dromende Azië staat het ontwakende Europa, aldus oude schoolboeken. Dus hier: ‘Maar wij, Europeanen, zijn niet zo. Als kinderen van het Avondland ligt dat niet in onze aard. Wij zijn faustisch, voortdurend rusteloos strevend — wij moeten zaken in de wereld teweegbrengen, dingen buiten onszelf realiseren om inwendig onszelf te kunnen zijn.’ Of dat inzicht van Oswald Spengler een eeuw geleden nog verdedigbaar was, laat ik hier in het midden; maar vandaag is het dat zeker niet. Het boeddhisme stelt weinig belang in wereldse kennis en welslagen, maar het is dan ook slechts het wereldvreemdste lidmaat van een breed beschavingsgamma, zowel in zijn heimat India als in boeddhistische ‘kolonies’ zoals China en Japan. Buiten de kloostermuren was er heel wat economische, technologische en wetenschappelijke bedrijvigheid. Twee millennia vóór Rome had Harappa al een rioolstelsel. Zeshonderd jaar voor Leibniz en Newton kenden de Chinezen al de differentiaal- en integraalrekening. Vóór de koloniale tijd hadden India en China samen 55% van het wereldwijd BNP. Het verschil tussen Oost en West? ‘Het Noord-Europees klimaat dwingt tot een voortdurend vooruitdenken en vooruitplannen. (…) wie niet op tijd zaait, verhongert in de winter.’ Dat kan enigermate het verschil tussen Noord en Zuid verklaren, waarom onze gejaagdheid naar de Middelandse-Zeegebied en dan naar Afrika toe gestadig minder wordt. Maar het Gele-Stroomgebied dat de Chinese beschaving voortbracht, heeft hetzelfde klimaat waaraan wijzelf gewend zijn. India wat minder, maar dat heeft China niet belet om het boeddhisme in te voeren, en wel toen de afstand in dagreizen tot India veel groter was dan die tussen Oost en West vandaag. Wel waren er altijd verschillende opvattingen over de boeddhistische levensopvatting, ongeacht het klimaat. De Boeddha zelf, op zoek naar de ultieme Bevrijding, liet vrouw en kind in de steek en kan geen model staan voor de fameuze gezinswaarden. Volgens tijdgenoten parasiteerde zijn monnikenorde zowel biologisch als economisch (bedelen) op de omgevende samenleving. Lukkassens tegenwerping dat die eenzame meditatie tegen ‘s mensen sociaal instinct ingaat (‘wij hunkeren naar verbinding met anderen, omdat dit deel is van onze aard’), werd ook ginds gemaakt. De meditatie kreeg een waaier van duidingen. Oorspronkelijk was de geestelijke weg van de Boeddha alleen voor voltijdse monniken bedoeld, die éénpuntig het Nirvana nastreefden. In China hechtten de confucianen erg aan maatschappelijke verantwoordelijkheid, en ze vonden boeddhistische ideeën als de wedergeboorte maar bijgeloof, en het Nirvana wat hoog gegrepen. Maar ze zagen wel de waarde van de meditatiepraktijk in, dus in de 11de eeuw ontwikkelden ze het ‘zuiver zitten’ (jingzuo), een eenvoudige meditatie die ze elke morgen een uur of zo deden vooraleer zich aan maatschappelijke taken te wijden, als het ware om vóór een optreden hun instrument te stemmen. Iets dergelijks was trouwens al gedaan door de oud-Griekse stoïcijnen die ‘s morgens een uur aan ‘in het nu verblijven’ deden. En door hedendaagse westerlingen die het met aandachtsmeditatie proberen. De westerse samenleving kan er maar wel bij varen als meer mensen meditatie gaan beoefenen, zeker als de vandaag waarneembare toename in kwaliteit en authenticiteit doorgaat. Japan, Thailand en andere landen hebben het boeddhisme goed in hun eigen cultuur geïntegreerd en in zogenaamd faustische samenlevingen kan dat evengoed. Of eerder: is dat stilaan aan het gebeuren. Gewaarzijn Tenslotte nog een politiek bezwaar: de verdenking dat inkeer subtiel aangemoedigd wordt als vrijbrief voor aspirant-dictators. Aldus: ‘Wie zijn of haar wensenlijstje van het leven steeds kleiner maakt, zal er vrede mee hebben dat de machthebbers zijn of haar keuzemogelijkheden en bewegingsvrijheid toenemend inperken.’ Tijdens de christelijke tijd hoorden we dat verdovingsargument al tegen godsdienst überhaupt, en tijdens de ontkerstening kwam dat bezwaar terug tegen de zoektocht naar spirituele alternatieven. Zo publiceerde de Amerikaanse socioloog Edwin Schur in 1977 het boek Gewaarzijn, een Rage, dat meditatie ontmaskert als een truc van het kapitalisme om de massa braaf te houden. Hier wordt een uitspraak van Thich Nhat Hanh in dezelfde zin in stelling gebracht. Een boeddhist kiest voor ‘kleinschaligheid, rust, overzicht en geborgenheid scheppen’, namelijk ‘binnen je eigen ziel en dan hooguit in je eigen huishouden’. Je moet ‘aanvaarden dat je de turbulente wereld niet kunt bijsturen en jezelf terugplooien op je eigen kiem’. Dat zal niet elke boeddhist en zeker niet elke oosterling bijtreden, maar er is iets van: het boeddhisme appelleert aan mensen met minder wereldse ambitie, in navolging van de Boeddha die een toekomst als staatshoofd aan zijn yogische roeping opofferde. Goed, maar niet iedereen is verplicht om boeddhist te zijn: in Europa evenmin als in Azië. We besluiten dat we het niet met Sid Lukkassen eens zijn waar hij schrijft: ‘Dit toont aan dat het faustische boven het boeddhistische staat: we zullen moeten handelen en streven om de wereld actief te beïnvloeden (...) Dus stop met mediteren en ga in plaats daarvan handelend scheppen.’ Talloze kunstenaars in heel Azië bereidden zich voor op hun grootse scheppingen juist door te mediteren.

Labels: , , , , , ,

Read more...

Ulrich Libbrechts allerlaatste woorden

(Doorbraak, 13 november 2022) In 2008 richtte de gemeente Kluisbergen in de Vlaamse Ardennen een huldefeest voor Ulrich Libbrecht (1928-2017) in ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag. De emeritus sinologieprofessor en stichter van de School voor Comparatieve Filosofie Antwerpen (met filiaal te Utrecht) stelde er zijn jongste en bedoeld laatste boek voor: Met dank aan het leven. Ik kocht er een voor mijn moeder, eveneens van bouwjaar 1928 (deze zomer op haar 93 gestorven) en zij vond het prachtig. Maar een afscheidswerk werd het niet: er zouden vóór zijn heengaan nog zes boeken volgen. En nu, vijf jaar na zijn heengaan, nog een: Mijmeringen in de Schaduw. Laatste Geschriften. Het gaat wel degelijk om mijmeringen: oeverloze meditaties over allerlei onderwerpen. Maar elk op zich zijn ze wel pakkend. Cursiefjes en essays behandelen technische onderwerpen zoals het opzet van zijn eigen hoofdwerk, het vierdelige Comparatieve Filosofie; of het verschil tussen de groots georganiseerde maar minder populaire wijsbegeerte van Arthur Schopenhauer, tevens één van de eerste echte kenners van de Aziatische denkscholen, en de al te losse fragmenten van de gekwelde “wijsgeer met de hamer”, Friedrich Nietsche, een dilettant op dat gebied. Of over de bevruchting van zijn eigen ecologisch engagement (als stichter van De Wielewaal) door de daoïstische wijsbegeerte. Libbrecht was meer dan gedacht betrokken in de hedendaagse wijsgerige debatten. Hij was bijvoorbeeld een wakker hekelaar van de postmoderne golf in het Westerse denken. Ik hoor het hem in de jaren 1980 nog schamperen: “Heel Leuven deconstrueert.” En in dit boek vinden we die kritiek terug: “Aan de postmodernistische schervenfilosofie kan niemand een bruikbare levensfilosofie ontlenen”. (p.128) Terwijl westerse denkers enerzijds steeds meer de andere denktradities ontdekken, verwijderen ze zich anderzijds steeds verder van het Algemeen Menselijk Patroon (term van de Nederlandse historicus Jan Romein) om in de bij uitstek westerse gekunstelde rariteiten van het postmodernisme en nu van het woke-denken te vervallen. Maar anderzijds zijn er overpeinzingen over het leven en over de loop van zijn eigen leven. Titels en maximen zijn vaak in het Latijn. Ik herinner me zijn emeritaatszitting in 1993, waar zijn jongere collega Urbain Vermeulen van Arabistiek de laudatio hield: “U spreekt geen Arabisch en ik spreek geen Chinees, maar we houden allebei van het Latijn”— waarop hij een lang Latijns citaat debiteerde, dat Libbrecht vlot mee kon opzeggen. Erg roerend-persoonlijk maar tevens realistisch is zijn mijmering Quoniam advesperascit, “omdat het avond wordt” (p.138-139). Hij spreekt er zijn afgunst uit op die denkers en geleerden die van jongs af in een intellectueel stimulerend milieu opgegroeid zijn. Zijn vader liet hem als primus in de boerenschool uiteindelijk Grieks-Latijnse doen, wat toen als voorbereiding op het seminarie gold: “Ik voel een late pijn wanneer ik aan mijn hoge ouderdom bedenk hoe het had kunnen zijn als de omstandigheden mij gunstig gezind waren geweest, maar wellicht is dat alleen maar hoogmoed en wrok omdat ik niet het gevoel heb dat ik geslaagd ben.” Twijfelen aan het eigen levenswerk, en dan nog eens twijfelen aan het recht om te twijfelen. Net als tijdens de laatste rede die ik van hem hoorde, tijdens een huldezitting in het Oudenaards stadhuis, was hij zich scherp bewust van zijn vergankelijkheid en gering belang: “Misschien is de mens nu eenmaal een wezen om na het de mortuis nihil nisi bene [van de doden niets dan goeds] zo snel mogelijk te vergeten.” Zo hadden wij het nog niet bekeken. Wij zullen onze thesispromotor alvast niet vergeten. Hij heeft wellicht geen Nobelprijs gekregen, maar hij heeft zijn stempel zeker gedrukt op zijn favoriete vakgebied, de Vergelijkende Wijsbegeerte. Met name zijn wetenschappelijke vorming (hij was eerst wiskundeleraar, en zijn doctoraat ging dan ook over het hoogtepunt van de Chinese wiskunde in de Song-periode, ca. 12de eeuw) behoedde hem voor de softe praatjes en vrije associatie die daar zo welig tieren, zodat hij een structurele basis schiep waarop anderen sindsdien voortbouwen. Op dat vlak blijft zijn naam in steen gebeiteld. En niet iedereen krijgt een wandelpad naar zich genoemd, de Ulrich Libbrecht-wandeling in en rond Kluisbergen, gepunctueerd door opschriften met zijn eigen diepzinnige vondsten, genre: “De weg is wijzer dan de wegwijzer.” Dit boek bevat dan ook evengoed cursiefjes van een positievere strekking waarin hij juist zijn dankbaarheid uitspreekt. Ulrich Libbrecht: Mijmeringen in de Schaduw. Laatste Geschriften, Milinda Uitgevers 2022, ISBN 978 90 6271 167 3 | NUR 730, 272 blzn.

Labels: , ,

Read more...

1 maart 2022

De islamgeschiedenis, antiek maar actueel

  


De islamgeschiedenis, antiek maar actueel

(Doorbraak, 23 februari 2022)

 

In zijn jonge leven (34) is de Gentse imam Khalid Benhaddou al vaak een gegeerde partner gebleken voor uitgevers, Antwerpse burgemeesters en interviewers. Zopas mocht hij in een vraaggesprek voor De Morgen (21/2) zijn diepste onbehagen onthullen: "De islam komt altijd in het nieuws als er problemen zijn. Ik denk dat veel moslims daar genoeg van hebben." Hij zegt het warempel nog beschaafder dan destijds ons Mieke Vogels, die verklaarde dat ze "het beu" was.

 

Dat moslims de eeuwige associatie met harde en zachtere, dichtbije en verderafgelegen vormen van terreur, vrouwenmishandeling en ongelovigenvervolging zouden willen afschudden, zal wel. Maar kan dat eigenlijk?

 

De hier vaak opduikende smoes dat "er in elke gemeenschap wel rotte appelen zitten" zonder iets over die gemeenschap zelf te impliceren, snijdt geen hout. De islamgemeenschap heeft een hechtere band met haar problematische gezichten dan andere gemeenschappen met hun rotte appelen. Als rabauwen roofovervallen plegen hoewel ze gedoopt zijn, fronst hun gemeenschap de wenkbrauwen, want dat is niet heel katholiek. Maar moslims kunnen zich op de hoofdbron van de islamwet beroepen: het voorbeeldgedrag van Mo zelf, die 26 overvallen op karavanen persoonlijk leidde. 

 

Het christendom komt al dichter bij de islam waar het de slavernij betreft, die 18 eeuwen in de christelijke wereld gebloeid heeft. Maar toen Verlichte vrijzinnigen in de 18de eeuw haar afschaffing gingen eisen (doorgevoerd door Franse Revolutionairen, 1794), sprongen talloze christenen mee op die kar. Zij gingen in tegen Paulus' oproep aan de slaven om hun meesters te gehoorzamen, maar de Bijbel bevat allerlei contradicties, en Jezus, die de slavernij stilzwijgend aanvaard had, beoefende tenminste zelf nooit de slavernij. Je kon verdedigbaar je geloof zo duiden dat het met een wereld zonder slavernij verzoenbaar was. Wereldhistorisch was de invloedrijkste figuur in de afschaffing van de slavernij de Britse politicus William Wilberforce (van wie bekendere *emancipators of the slaves* als Abraham Lincoln en Leopold II slechts epigonen waren), en hij was tevens een groot pleitbezorger van de christelijke missie. De islamwereld heeft daarentegen nooit een abolitionisme gekend en is door het Britse Rijk en later door de Verenigde Naties tot afschaffing moeten gedwongen geworden. Zeer tegen de zin, zoals bleek bij de prompte herleving ervan toen de Islamitische Staat in 2014 de Jezidi heidenen onderwierp. Waarom? Omdat het slechts de naleving was van slaafnemer Mohammeds voorbeeldgedrag.

 

De associatie van ook de gewone brave moslims met "hun" terroristen is dus niet helemaal ongefundeerd. Dezen zijn geen "rotte appelen", uitgespuwd door hun eigen gemeenschap, zij voegen slechts de daad bij een woord dat door alle moslims beleden wordt. Dat de meeste moslims geen terroristen zijn, betekent niet dat er "ook een andere, niet-militante islam bestaat", en nog minder dat "de islam niets met terrorisme te maken heeft", wel dat de meeste nominale moslims slechts oppervlakkig zijn in hun geloofsbeleving. Maar zolang zij verbaal bij de islam blijven zweren, zijn zij wel degelijk met een navelstreng aan de scherpe kantjes van die godsdienst verbonden.

 

Die hele argumentatielijn heb ik in eerdere publicaties ontwikkeld (bijvoorbeeld in mijn boek *Moordwapens en Dooddoeners*), ik hoef ze hier niet te hernemen. Op basis daarvan kan ik imam Benhaddou echter wel een oplossing voorstellen: bevrijd de moslims uit de geestelijke gevangenis die Mohammed rond hen gebouwd heeft. 

 

Absurd? Onmogelijk? De praktijk bewijst het tegendeel. Nadat West-Europa en stilaan ook delen van de VS een verregaande ontkerkelijking kennen, stellen we de jongste decennia vast dat steeds meer moslims de islam verlaten, naargelang hun situatie openlijk of in stilte. In veel gevallen is kennismaking met de kwalijke elementen in de islamleer de aanleiding.

 

Er is de jongste decennia, vooral sedert het doodvonnis over Salman Rushdie in 1989, veel geschreven over de ontluisterende ontstaansgeschiedenis van de islam als verklaringsgrond voor de islamwet van vandaag. De profeet Mohammed heet bijvoorbeeld een pedofiel (die het met Aisja deed op haar negende), beul van zijn critici, en slavenhandelaar. Dat zulke dingen ook in tal van andere antieke culturen bestonden, is niet terzake: niemand kan aanvoeren dat hij het recht op pedofilie of slaafneming heeft *omdat* de Romeinen dat ook kenden, terwijl Mohammeds zogenaamd modelgedrag via de islam wél tot vandaag gevolgen heeft, bijvoorbeeld dat de wettelijke leeftijdsgrens voor meisjes om te huwen in Iran negen jaar is. Ajatollah Chomeini kon op zijn 29 een tienjarig meisje huwen *omdat* Mohammed daartoe het voorbeeld gegeven had.

 

Het betreft hier de polemische bekendmaking van de versie die islamieten zelf onderling aanleren, of die alvast in de grondteksten van de islam vastligt. Meer dan het hedendaagse christendom neemt de islam zijn grondteksten ernstig door er zijn wetgeving ofte sjari'a op te baseren, dus de daarin verhaalde 7de-eeuwse geschiedenis is geen antiquiteit zonder belang. Veruit de beste Nederlandse inleiding, ook volgens wijlen Etienne Vermeersch, tot de werken & dagen van de profeet is het boek *De Gekaapte Religie* van Eddy Daniels. 

 

Maar er is nog een andere ontstaansgeschiedenis van de islam. geschiedenis, één die geen beschuldigingen bevat doch bij verdere bekendwording nog drastischer aan de boom van de islamitische zelfzekerheid zal schudden. Want hoe subjectief belangrijk de islamitische zelfgeschiedenis ook is, aan haar objectieve geldigheid wordt de jongste decennia getwijfeld, althans onder vaklui. Daarover volgende week meer.

 

 

 

 

De islamgenese en de moslims

 (Doorbraak, 2 maart 2022)


Er zijn talloze bijzonderheden over de woorden en daden van de profeet Mohammed bekend, van de sleuteldata van zijn loopbaan tot zijn dagelijkse lichaamsverzorging, met zijn alom nagebootste “baard van de Profeet”. Dat omvat ook enkele gênante toegevingen tegen het eigenbelang in. We bedoelen niet de slavernij of andere zaken die vandaag onverkoopbaar zijn en door apologeten weggemoffeld worden, maar destijds aanvaard werden; wel daden die ook toen al vreemd of laakbaar moeten gevonden zijn, van Mohammeds zelfmoordpoging nadat hij zijn eerste “openbaring” gekregen heeft en denkt dat hij door een duivel bezeten wordt, tot zijn poging om een verwachte moordpoging op hemzelf laffelijk af te wenden naar zijn neef Ali. Die verlegenheid is een belangrijk criterium voor historiciteit, want een hagiograaf zou zoiets niet verzinnen, hij geeft het alleen toe omdat het nu eenmaal al te bekend is. Dat alles schijnt de indruk van Ernest Renan te bevestigen dat de islam "in het volle licht van de geschiedenis" ontstaan is.

 

Maar bestaan er ook niet-islamitische bronnen die dat ontstaansverhaal bevestigen? Zulke uitwendige getuigenissen zijn bijvoorbeeld wél aanwezig voor het verhaal van Jezus: dat Hij de verrezen Zoon Gods is, wordt wel nergens geschreven, maar figuren als Herodes, Pontius Pilatus en Kajafas blijken volgens Romeinse en Joodse bronnen wel degelijk op de juiste plaats en tijd bestaan te hebben. Ook Jezus zelf duikt in de teksten al na enkele decennia op. Nog enkele millennia eerder wordt een andere godsdienststichter, Zarathoestra, onrechtstreeks (en zijn werkgever koning Vistaspa zelfs uitdrukkelijk) genoemd in een andere, vijandige bron, namelijk de Rig-Veda. Maar Mohammed?

 

De eerste Arabische bron die het woord muḫammad bevat, is de inscriptie op de Rotskoepel-moskee uit 691, dus 59 jaar na Mohammeds traditionele sterfdatum. Als men de betrokken zin eruitlicht, is het gewoon de tweede helft van de islamitische geloofsbelijdenis: “(Er is geen god behalve Dé God [= Allah], en) muḫammad is de gezondene van God.” Daarin zien moslims de bevestiging van hun geloof. Wie echter de volgende zin erbij leest, ziet de man die als Gods gezondene beschreven wordt, Jezus is. Als gezondene Gods heet Jezus dus muḫammad, “geprezen”, de basisbetekenis van het woord vóór het ook een eigennaam werd. Ook de munten die in die periode in de Levant geslagen worden en de eerste Byzantijnse vermeldingen van de nieuwe Arabische heersers aldaar wijzen niet op een nieuwe godsdienst ter vervanging van het christendom; hoogstens op een christelijke “ketterij” ter vervanging van het Byzantijnse, dan nog katholieke christendom. Met name was deze Aramees-sprekende gemeenschap in Syrië (en als minderheid ook in het Perzische rijk) anti-trinitair: zij verwierpen dat er naast God de Schepper nog een andere goddelijke persoon bestond. “Zoon Gods” kon als eretitel geduld worden, maar Jezus was niet goddelijk, en ook zijn verrijzenis was niet nodig, al was hij wel een na te volgen modelmens.

 

De 7de eeuw weet ook niet van een stad Mekka, zelfs niet op landkaarten. De stad wordt pas in 741 vermeld, hoewel ze in de islam als oeroud geldt, waar Adam en Eva terechtkwamen en ook Abraham woonde. De oudste moskeeën hebben als gebedsrichting niet Mekka maar de stad Petra in Jordanië, een duizend kilometer noordelijker. De islamitische traditie dateert de definitieve redactie van de Koran rond 650 maar erkent zelf dat de levensbeschrijving van de Profeet, basis van de islamwet tot vandaag, pas uit de 9de eeuw stamt. Er gaapt dus een grote inhoudelijke leegte in de beginperiode van de islam.

 

Wat dan wel gebeurd is, is de jongste dertig jaar in kaart gebracht door een groep Britse, Franse en vooral Duitse geleerden. We gaan het in de nabije toekomst vaker en in grotere bijzonderheid over hun werk moeten hebben, en ook een keertje over de voorspelbare tegenstand die zij vanwege het steeds pro-islamitischere academische bestel hebben moeten ondervinden. Maar dat laatste is sub specie aeternitatis een onbeduidende kanttekening bij een echte revolutie in ons begrip van de islamgeschiedenis. Hier slechts een samenvatting.

 

Arabieren dienden als huurlingen of hulptroepen voor zowel het Byzantijnse als het Perzische rijk in hun oorlog begin 7de eeuw. Na een lange reeks overwinningen werden de Perzen in 622 verassend verslagen en in 628 van de kaart geveegd. In 622 kwam de Levant in handen van de Arabische troepen omdat de Byzantijnen nog niet sterk genoeg waren om hun overwinning te verzilveren; samen met een groot deel van het verslagen Perzische rijk. Spoedig duiken vermeldingen op van een Arabische kalender beginnend in hun annus mirabilis 622; later omgeduid tot de islamkalender.

 

Plots in bezit van een rijk, herinneren de Arabieren zich dat het Byzantijnse en Perzische rijk een ideologische ruggengraat hadden, een staatsgodsdienst gebaseerd op een boek waarin een profeet centraal stond (de niet-Zoon Jezus respectievelijk Zarathoestra). Op basis van het anti-trinitaire christendom, dat dominant blijft onder het Oemmajadenkalifaat van Damascus, smeden zij zich een eigen religieuze identiteit die tot wasdom komt onder de Abbasidenclan, die vanaf 750 in Bagdad het kalifaat waarneemt.

 

Nog onvoldoende in kaart gebracht is de onmiskenbare invloed van de (dan al verdwenen geachte) Ebionieten: joden die in Jezus als niet-goddelijke messias geloven maar wel de joodse wet blijven volgen, waarvan we belangrijke trekken in de islamwet vinden, vooral de spijstaboes. Dat hielp alvast een identiteit te smeden die van het christendom verschilde. Een ander onchristelijk element zijn de seksuele zeden, te beginnen met de veelwijverij, die de Arabieren dierbaar was en een tegenstelling vormde met het Romeinse rijk, waar het christendom onder invloed van de bestaande heidense wet de monogamie gekozen had.

 

Een heilige steen wordt in 687 uit Petra naar het woestijndorpje Mekka overgebracht, en gaat vanaf het kalifaat van Bagdad de gebedsrichting bepalen. Het woord muḫammad wordt omgeduid tot een eigennaam, en na 750 duikt een geschiedenis van leven en werken van die Mohammed op, zelf de basis voor een wetstelsel. In de 9de eeuw vindt de islam zijn definitieve vorm.

 

Geschiedkundigen krijgen er een probleempje bij: als er geen profeet Mohammed bestaan heeft, wat is er dan waar van de verrassend realistische verhaallijn in zijn orthodoxe levensbeschrijving? Is dat overdracht van iemand (of meerderen) die wel bestaan heeft, of echt gewoon uitgevonden? Maar dat de nieuwe school van historici een veelbelovend spoor aangeboord heeft, is niet meer te negeren. Uiteraard blijven er bijzonderheden aan te vullen, maar dat de ontstaansgeschiedenis van de islam grondig verschilt van de officiële versie, is steeds zekerder.

 

Gevolgen voor de moslims? Argumenteren dat “Mo een schurk was”, kan de ogen van gelovigen en goedgelovige ongelovigen openen, maar wekt vooral weerstand op. Zeggen dat “Mo nooit bestaan heeft”, dus dat moslims vooral voor de gek gehouden zijn, zou hen de weg naar de uitgang kunnen wijzen.

Labels: , , , , , , , ,

Read more...

3 februari 2022

Het debat over de Oerheimat

 

Het debat over de Oerheimat 

 (Doorbraak, 13 januari 2022)


Vandaag en volgende week gaan we nader in op een debat onder vakgeleerden dat eigenlijk alles heeft om centraal te staan in het modieuze dekolonisatievertoog. Toch wordt het daar vermeden omdat het tot onvoorziene contradicties leidt. Vandaag behandelen we vooral de Europese poot van het debat, volgende week de Indiase.

 

In 1767 zond Gaston-Laurent Coeurdoux, Frans jezuïet in India, een "mémoire" naar de Parijse Académie waarin hij de verwantschap van de Noord-Indiase en de belangrijkste Europese talen aantoonde. Hij onderkende de talloze lexicale en structurele gelijkenissen van Sanskrit met Grieks en Latijn; en met Perzisch, Germaans, Keltisch, Slavisch, en uiteindelijk ook met Baltisch, Albanees en Armeens. Aldus Sanskrit dva voor “twee”, Grieks en Latijn duo. De gelijkenis wordt groter naarmate men verder in het verleden teruggaat, bv. het klassieke Sanskrit woord rātri heeft geen verband met nacht, zijn Nederlandse vertaling, maar in de oudere Ṛg-Veda vinden we daarvoor nog het woord nakta.

 

Deze "Indo-Europese" taalfamilie werd internationaal op de kaart gezet door William Jones, Brits rechter in Kolkata, in 1786, die het Sanskrit prees als volmaakter dan Latijn en Grieks. Deze vertonen immers al een aantal vereenvoudigingen, bv. verlies (behoudens enkele restanten) van het tweevoud en van 2 of 3 van de 8 naamvallen. In dit beginstadium vereenzelvigde men de oertaal, de gemeenschappelijke grootmoeder van alle Indo-Europese talen, nog met het Sanskrit. Het stamland van de taalfamilie werd dan ook in India gelegd.

 

De eerste die er culturele implicaties aan verbond, was Voltaire. Hij schreef  in 1775 dat de oorsprong van de Europese beschaving aan de oever van de Ganges lag (wat voor hem vooral betekende: lekker niet in de Bijbelse wereld). Hij was heel representatief voor degenen die uit Coeurdoux' tekst afleidden dat de "oerheimat" van de taalfamilie in India lag. Zo ook Immanuel Kant, Johann Herder, Jules Michelet, en, in zijn invloedrijke boek Sprache und Weisheit der Indier (1808), Friedrich Schlegel. Deze gebruikte als synoniem voor “Indo-Europees” het woord “Arisch” (van Sanskrit ārya, in de Veda’s “volksgenoot, wij”, later “edel”). Dat onze talen uit India kwamen, of wat tegenwoordig de Out-of-India Theory (OIT) genoemd wordt, was een consensus tot omtrent 1840.

 

In 1834 stelde August Schlegel (broer van) echter de Kaukasus voor als Oerheimat. Tot dan had “Arisch” een louter taalkundige betekenis, ter aanduiding van een taalgemeente die deels blank en deels bruin van huid was. Onbedoeld droeg Schlegel met deze situering echter bij aan de raciale associaties die het Arische vertoog vanaf ca. 1860 zullen beduvelen, want de geleerde Christoph Meiners had in 1785 de Kaukasus aangewezen als het stamland van het blanke ras (vanwaar het Amerikaanse gebruik van “Caucasian” voor “blank”). Later zullen andere gebieden buiten India volgen, zoals de Duits-Poolse vlakte of Anatolië, om uiteindelijk de jongste decennia opnieuw tot een consensus te komen: de steppen ten noorden van Kaukasus. Daar bevond zich in het 4de-3de millennium v.C. de Jamnaja- of putgrafcultuur, en de meeste bronnen hieromtrent zullen je dan ook vertellen: “De Indo-Europese talen zijn gevormd in de Jamnaja-cultuur en vanaf een 3700 v.C. naar oost en west uitgezwermd.”

 

Vanuit een Oerheimat buiten India kunnen de “Ariërs” maar in India terechtgekomen zijn door een invasie (tegenwoordig ook preuts-geweldloos doch onrealistisch een “immigratie” genoemd), getimed rond 1500 v.C. Daarom heet die hypothese in India de Aryan Invasion Theory (AIT). In de beginjaren werd zij fel bestreden door OIT-getrouwen, zoals Mountstuart Elphinstone, die er onder meer op wees dat de Veda’s geen enkele aanwijzing voor een buiten-Indiase oorsprong bevatten (daar waar de recentere Scandinavische Edda wel nog een herinnering aan een immigratie bevat). Dat argument hoort men vandaag nog steeds, met de toevoeging dat er echter wel emigraties uit India naar het noordwesten in vermeld worden.

 

Spoedig won de AIT echter het pleit, zodat de OIT tot recent in winterslaap ging. Het wetenschappelijk doorslaggevende argument was dat ook Sanskrit niet de “Proto-Indo-Europese” oertaal had kunnen zijn. Men kon bijvoorbeeld aantonen dat Sankrit aṣṭa (“acht”) al wijzigingen had doorgemaakt sedert zijn oervorm, die beter bewaard was in Latijns-Grieks okto. Uit “Sanskrit was niet de oertaal” leidde men dan, niet geheel logisch, af: “dus India was niet de oerheimat”. De culturele achtergrond die de verschuiving van India naar Oost-Europa in de hand werkte, was de aan gang zijnde demotie van India: van een rijk raadselachtig land in de verte naar een louter kolonie. Dat de studie van de taalfamilie nu niet meer berustte bij westerse in India verblijvende geleerden, maar voortaan gedirigeerd werd vanuit Berlijn en Oxford, verklaart mede het toenemend eurocentrisme. 

 

De inmiddels voortschrijdende racialisering van het taalkundige begrip “Arisch” (tevergeefs bestreden door de oriëntalist Friedrich Max Müller) leidde tot het zoeken en “vinden” van raspassussen in de Veda’s. Het sterkste voorbeeld is het Vedische verslag van de “Slag van de Tien Koningen”, waar de vijanden als asiknī viśa beschreven worden. Men vertaalde dat als “de zwarte stam”, dus zie je wel: de donkere oerbewoners! Nochtans wordt elders in betreffende tekst duidelijk gezegd dat zij van de vallei van de Asiknī komen, de “Zwarte (rivier)”, de huidige Chenab in Pakistan: de Asiknī-stam. Zo werd elke geïnteresseerde westerling op het verkeerde, geracialiseerde been gezet.

 

De raciale duiding viel bij de Britse kolonisator wel in de smaak. 1. De dynamische blanken veroveren het land van de indolente donkerhuidigen. 2. Bekommerd om hun raszuiverheid stellen zij het kastestelsel in als een soort raciale Apartheid. 3. Helaas trad toch een zekere rasvermening op, waardoor de Ariërs degenereerden. 4. Gelukkig voor hen werden zij gezegend met een orde-brengende kolonisatie door hun raszuiver gebleven kozijns, de Britten.

 

Die evolutie zou culmineren in het nationaalsocialistische wereldbeeld, dat in de AIT zijn volmaakte illustratie vond. In Adolf Hitlers eigen woorden: “We weten dat de hindoes een mengvolk zijn van de edele Arische inwijkelingen en de donkere oerbewoners, en dat ze tot vandaag de gevolgen dragen: het is een slavenvolk dat er bijna als een tweede jodendom uitziet.” (Warum sind wir Antisemiten?, 1920)     

 

Zo: de Arische-Invallen-Theorie, in onschuld geboren, werd spoedig ingepalmd door kolonialisme en nazisme. Dat zou voor het “dekoloniale” en antiracistische woke volkje toch vanzelfsprekend een neer te halen boeman moeten zijn? Wel, nee, het zijn eerder de critici van die AIT die door uitsluiting en doodzwijgen getroffen worden. Want het Indiase luik van het debat maakt de zaak wat ingewikkelder.


De Oerheimat in India

 

(Doorbraak, 23 januari 2022)

 

Nadat de Britten de Arische-Invallentheorie (AIT) ingevoerd hadden, aanvaardden vele Indiërs ze, hoewel hun eigen literatuur geen melding van een buitenlandse oorsprong maakt. Dat omdat ze hen tot verwanten van de Britse heersers verklaarde, of gewoon uit kritiekloos ontzag voor de westerse wetenschap. Sommigen voegden er eigen argumenten aan toe: Balagangadhara Tilak, onafhankelijkheidsstrijder, duidde Vedische zinnetjes over dag en nacht als verwijzingen naar de poolnacht, vandaar zijn boek Arctic Home in the Vedas (1903). Ook Indiase nationalisten dus: de stichtingsmythe van zo veel naties begint met een immigratie of verovering, dus waarom geen Arische invasie? Anderen (Sri Aurobindo, Bhimrao Ambedkar) verwierpen de AIT maar konden tegen het gezag van de westerse academici niet op. Pas in 1982 zouden nieuwe inzichten de Out-of-India Theory (OIT, term van de Amerikaanse oriëntalist Edwin Bryant, 1997) nieuw leven inblazen.

 

De wereld was inmiddels veranderd. In 1865 schreef Charles Darwins leerling Thomas Huxley: "Tenzij filologen het anders kunnen aantonen, vergt een verandering van taal ook een verandering van bloed." De volgende decennia werd de Indo-Europese taalkunde overwoekerd door raciale interpretaties, synchroon met de opkomst van schedelmetingen in de antropologie. Die bereikten begin 20ste eeuw een hoogtepunt bij Gustav Kossina, die het Noord-Europese type als de "echte" Ariërs aanwees, zodat donkerblanke en bruine Ariërs rasgemengde geassimileerden van de zegevierende noorderlingen moesten geweest was. Na 1945 raakte deze uitdrukkelijke vereenzelviging van taal met ras echter in onbruik. Maar.

 

De mentaliteitswijziging die in Europa op de implosie van het nationaalsocialisme volgde, ging aan India voorbij. Bijvoorbeeld, Winston Churchill, hier als verzetsleider tegen de nazi's verafgood, blijft in India gehaat wegens zijn openlijk racisme en medeschuld aan de Bengaalse hongersnood van 1943. Dat de vrijheidsstrijder Subhas Chandra Bose (alias Netaji, "Führer") zich bij de Asmogendheden aansloot, is nooit een bezwaar geworden: Kolkata noemt een luchthaven naar hem, en zijn politieke partij is na 1945 blijven bestaan als coalitiegenoot van de Communisten is het Bengaalse deelstaatbestuur. De gelukbrengende swastika, elders taboe geworden, siert er onverminderd de tempelmuren en bruiloftsaankondigingen. Het begrip "nationalisme" werd hier door het Duitse beroep daarop negatief geconnoteerd, terwijl zowel de Congrespartij als de hindoe-activistische partijen zich onbeschroomd nationalist blijven noemen. India voelde zich niet betrokken bij de Europese oorlogsthema's.

 

Het rasdenken over de Indo-Europese kwestie ging onverminderd door. De officiële geschiedenisversie is tot vandaag onder uiteenlopende regeringen in de geschiedenisboeken (en officiële websites) hernomen. De implicaties van de AIT voor India waren nochtans verdelend: de “inheemse” Dravidiërs, lagere kasten en tribalen tegen de “Arische” Noord-Indiërs, hoge kasten en niet-tribalen. Ze staat centraal in elk separatistisch of oproerig vertoog. Het AIT-wereldbeeld is de bestaansreden van enkele partijen, maar leeft ook in de Congrespartij. In 2015 riep fractieleider Mallikarjuna Kharge in het parlement tegen Noord-Indiase kabinetsleden: "Jullie Ariërs horen niet thuis in India!" Behoorlijk ongerijmd: mensen het burgerschap weigeren omdat hun voorouders 4000 jaar geleden elders woonden. Maar in India is het bittere ernst.

 

In onafhankelijk India werd de AIT alleen maar belangrijker en schadelijker. Toch heeft, in tegenstelling tot wat je vaak hoort, de regerende BJP (Indiase Volkspartij), doorgaans als "Hindoe-Nationalistisch" omschreven, helemaal niets ondernomen om de AIT te counteren, niets geïnvesteerd in onderzoek, noch de geschiedenisboeken herschreven. Nochtans is daar aanleiding toe: de AIT prikkelt tot diverse separatismen, terwijl nieuwe gegevens de AIT tegenspreken.

 

Een handvol vorsers, meestal werkend buiten hun formeel domein, hebben zich ten persoonlijken titel op de kwestie gestort. De belangrijkste is Shrikant Talageri, recent gepensioneerd als klerk in een bank. In zijn werk The Rigveda, a Historical Analysis (2000), toont hij aan dat India’s oudste boek genoeg feitelijke gegevens bevat om een migratiegeschiedenis voor het 4de-3de millennium vC te reconstrueren. 

 

Hoofdpunten daarin: 1) de Vedische hymnen, later in heel India verspreid, waren oorspronkelijk een stamtraditie van de Paurava’s, gestart door hun koning Bharata en zijn hofpriester Bharadhvaj. 2) Hun perspectief verschuift van het Ganga-gebied westwaarts naar hun historisch hartland Haryana, dan westwaarts expanderend naar Panjab en soms penetrerend tot in Afghanistan; deze westwaartse gradiënt is tegengesteld aan de oostwaarts immigratie geponeerd door de AIT. 3) Hun centrale levensader is de Sarasvati-rivier, waarlangs de belangrijkste concentratie van steden uit de Harappa-beschaving (2600-1900 vC) gevonden is, maar die rond 1900 vC tot een beekje verschrompeld is. 4) De Paurava's verdrijven nauwverwante buurstammen naar Afghanistan: de Druhyu's, dan de Anava's. 5) De Anava's of Dasa's, wier nederlaag en vlucht beschreven wordt, zijn via hun namen en godsdienst herkenbaar als de Iraniërs; hun eigen verslag van de beslissende veldslag in de Avesta komt sterk met het Vedische verslag overeen.

 

De archeologie bevestigt dit scenario: de tijd van de geponeerde Arische inval vertoont geen nieuw type aardewerk of klederdracht of uitvaartgebruiken, in tegenstelling met Europa, waar de invasie vanop de steppen uit een volledige omslag in materiële cultuur blijkt. Ook het snel toenemende genetische bewijsmateriaal vertoont dit contrast: in Europa een heuse omvolking, in India continuïteit. 

 

In het taalkundige debat zijn de Indiërs praktisch afwezig, maar in de exacte wetenschappen schitteren ze. Aanvankelijke beweringen dat genetisch onderzoek een influx vanuit Centraal-Azië bewijst, zijn weerlegd door onder meer Abhijit Chavda en Raj Vedam. Het significantste gen hier, R1a1, kenmerkt de bevolking van Oost-Europa, de Altai-streek, en India, en schijnt verenigbaar met een migratie van Oekraïne naar India. Maar het gen blijkt ouder en gedifferentieerder in India. De genetica van begeleidende dieren blijkt nog duidelijker: muizen, die de kruimels van migrerende mensengroepen volgden, blijken deels uit India te stammen; en het vee in Oekraïne en Syrië heeft zeboe-voorouders.

 

Enzovoort: er beweegt iets in dit debat. Normaal zou dat ter linkerzijde geestdrift wekken: de "koloniale, racistische" AIT ligt onder vuur. Echter, de OIT-bis-bedenkers worden (bij sommigen ten onrechte, maar meestal verdedigbaar) tot "the Hindu Right" gerekend. Dat blijkt voor het woke volkje, hoogleraren inbegrepen, voldoende om deze hernieuwde theorie te verketteren en zo lang mogelijk dood te zwijgen. Verschillende westerse professoren (Joanna Nichols, Claus Peter Zoller) hebben taalkundige ontdekkingen gedaan die impliciet tegen de AIT pleiten, maar hebben onder druk van collega's hun bevindingen deels ingeslikt. Op dit ogenblik geniet de AIT de patronage van het woke Bestel en is de OIT het dissidente standpunt. Maar ook die slinger zwaait wel terug.


Labels: , , , ,

Read more...

<<Oudere berichten