14 november 2022

Is boeddhisme opium?

Volgens onze vriend 0Sid Lukkassen is het boeddhisme een dwaallicht (‘Mindfulness en meditatie zijn de nieuwe opiaten voor het volk’, DB 30/04/2022). Aanleiding schijnt het recente heengaan van de Vietnamese monnik Thich Nhat Hanh (1926–2022) te zijn, die na een jeugdige poging om de Vietnamoorlog vreedzaam op te lossen bij het regime in ongenade viel, naar het Westen trok, en in één moeite de ‘mindfulness’-discipline meebracht. Die is hier inmiddels zeer populair geworden. Té populair zelfs, vindt dr. Edel Maex, de psychiater die deze discipline in eigen land verspreid heeft, maar sindsdien vreemd is gaan opkijken bij al wat tegenwoordig onder die naam verkocht wordt. Dat er aanleiding tot kritiek is op deze levensbeschouwelijke mode, is mij dus wel bekend. Maar het is niet de kritiek die we van Lukkassen te horen krijgen. Vooraf (om de openingsfrase bij wetsvoorstellen in het Britse parlement te ontlenen): I declare my interest. In de lange herstelperiode na mijn harttransplantatie (2007) heb ik zelf de hier gebruikelijke acht weken durende opleiding Mindfulness gevolgd. Anders dan de meeste deelnemers was ik niet zo verwonderd, want ik wist waar het allemaal vandaan komt: van de boeddhistische meditatievorm Vipassana, waarvan ik vroeger al retraites had meegemaakt, onder meer in het Birmees klooster in het Indiase Sarnath, de plaats waar de Boeddha 25 eeuwen geleden zijn leer lanceerde. Mindfulness is daarvan een fluwelen versie. Vipassana, letterlijk ‘het uiteen-zien’, betekent ‘nauwkeurig waarnemen’ en wordt als beste benadering vertaald met ’aandachtsmeditatie’, of door luie geesten als ‘mindfulness’. Daarbij tracht men niet één gedachte of aandachtspunt vast te houden (wat men wel doet in de andere belangrijke meditatievorm, de Samatha, ‘kalmte’, vastheid van aandacht, focus). Men blijft gewoon aandachtig aanwezig bij alle gewaarwordingen die zich spontaan voordoen: lichamelijke, gevoelsmatige, geestelijke, maar waarbij men afstand neemt van die gewaarwordingen en voortdurend het onderscheid maakt met de waarnemen instantie. Oorspronkelijk geldt Vipassana eerder als voorbereiding op Samatha, zelf de laatste fase voor het Nirvana, het ‘uitblazen (van de vlam van het verlangen)’, het eigenlijke doel van het boeddhisme. Maar tijdens de reis naar het Westen is het centraal komen te staan, allicht omdat het de westerse consument beter ligt: softer, minder inspannend. Morgenland Lukkassen vat Thich aldus samen: ‘De mensen moeten dichterbij zichzelf komen: in jezelf. Dat is waar je wilt zijn, waar je vrij bent, waar je altijd naar op weg dient te zijn.’ Tot daar geen probleem. Maar dan. Niet iedereen is wild van de boeddhistische levensbeschouwing, alleen duidt Lukkassen dat in aardrijkskundige termen: het heet ‘typisch een denkwijze van het Morgenland’, namelijk ‘het idee dat je de zon inloopt en dan ophoudt te streven — just be.’ Tegenover het dromende Azië staat het ontwakende Europa, aldus oude schoolboeken. Dus hier: ‘Maar wij, Europeanen, zijn niet zo. Als kinderen van het Avondland ligt dat niet in onze aard. Wij zijn faustisch, voortdurend rusteloos strevend — wij moeten zaken in de wereld teweegbrengen, dingen buiten onszelf realiseren om inwendig onszelf te kunnen zijn.’ Of dat inzicht van Oswald Spengler een eeuw geleden nog verdedigbaar was, laat ik hier in het midden; maar vandaag is het dat zeker niet. Het boeddhisme stelt weinig belang in wereldse kennis en welslagen, maar het is dan ook slechts het wereldvreemdste lidmaat van een breed beschavingsgamma, zowel in zijn heimat India als in boeddhistische ‘kolonies’ zoals China en Japan. Buiten de kloostermuren was er heel wat economische, technologische en wetenschappelijke bedrijvigheid. Twee millennia vóór Rome had Harappa al een rioolstelsel. Zeshonderd jaar voor Leibniz en Newton kenden de Chinezen al de differentiaal- en integraalrekening. Vóór de koloniale tijd hadden India en China samen 55% van het wereldwijd BNP. Het verschil tussen Oost en West? ‘Het Noord-Europees klimaat dwingt tot een voortdurend vooruitdenken en vooruitplannen. (…) wie niet op tijd zaait, verhongert in de winter.’ Dat kan enigermate het verschil tussen Noord en Zuid verklaren, waarom onze gejaagdheid naar de Middelandse-Zeegebied en dan naar Afrika toe gestadig minder wordt. Maar het Gele-Stroomgebied dat de Chinese beschaving voortbracht, heeft hetzelfde klimaat waaraan wijzelf gewend zijn. India wat minder, maar dat heeft China niet belet om het boeddhisme in te voeren, en wel toen de afstand in dagreizen tot India veel groter was dan die tussen Oost en West vandaag. Wel waren er altijd verschillende opvattingen over de boeddhistische levensopvatting, ongeacht het klimaat. De Boeddha zelf, op zoek naar de ultieme Bevrijding, liet vrouw en kind in de steek en kan geen model staan voor de fameuze gezinswaarden. Volgens tijdgenoten parasiteerde zijn monnikenorde zowel biologisch als economisch (bedelen) op de omgevende samenleving. Lukkassens tegenwerping dat die eenzame meditatie tegen ‘s mensen sociaal instinct ingaat (‘wij hunkeren naar verbinding met anderen, omdat dit deel is van onze aard’), werd ook ginds gemaakt. De meditatie kreeg een waaier van duidingen. Oorspronkelijk was de geestelijke weg van de Boeddha alleen voor voltijdse monniken bedoeld, die éénpuntig het Nirvana nastreefden. In China hechtten de confucianen erg aan maatschappelijke verantwoordelijkheid, en ze vonden boeddhistische ideeën als de wedergeboorte maar bijgeloof, en het Nirvana wat hoog gegrepen. Maar ze zagen wel de waarde van de meditatiepraktijk in, dus in de 11de eeuw ontwikkelden ze het ‘zuiver zitten’ (jingzuo), een eenvoudige meditatie die ze elke morgen een uur of zo deden vooraleer zich aan maatschappelijke taken te wijden, als het ware om vóór een optreden hun instrument te stemmen. Iets dergelijks was trouwens al gedaan door de oud-Griekse stoïcijnen die ‘s morgens een uur aan ‘in het nu verblijven’ deden. En door hedendaagse westerlingen die het met aandachtsmeditatie proberen. De westerse samenleving kan er maar wel bij varen als meer mensen meditatie gaan beoefenen, zeker als de vandaag waarneembare toename in kwaliteit en authenticiteit doorgaat. Japan, Thailand en andere landen hebben het boeddhisme goed in hun eigen cultuur geïntegreerd en in zogenaamd faustische samenlevingen kan dat evengoed. Of eerder: is dat stilaan aan het gebeuren. Gewaarzijn Tenslotte nog een politiek bezwaar: de verdenking dat inkeer subtiel aangemoedigd wordt als vrijbrief voor aspirant-dictators. Aldus: ‘Wie zijn of haar wensenlijstje van het leven steeds kleiner maakt, zal er vrede mee hebben dat de machthebbers zijn of haar keuzemogelijkheden en bewegingsvrijheid toenemend inperken.’ Tijdens de christelijke tijd hoorden we dat verdovingsargument al tegen godsdienst überhaupt, en tijdens de ontkerstening kwam dat bezwaar terug tegen de zoektocht naar spirituele alternatieven. Zo publiceerde de Amerikaanse socioloog Edwin Schur in 1977 het boek Gewaarzijn, een Rage, dat meditatie ontmaskert als een truc van het kapitalisme om de massa braaf te houden. Hier wordt een uitspraak van Thich Nhat Hanh in dezelfde zin in stelling gebracht. Een boeddhist kiest voor ‘kleinschaligheid, rust, overzicht en geborgenheid scheppen’, namelijk ‘binnen je eigen ziel en dan hooguit in je eigen huishouden’. Je moet ‘aanvaarden dat je de turbulente wereld niet kunt bijsturen en jezelf terugplooien op je eigen kiem’. Dat zal niet elke boeddhist en zeker niet elke oosterling bijtreden, maar er is iets van: het boeddhisme appelleert aan mensen met minder wereldse ambitie, in navolging van de Boeddha die een toekomst als staatshoofd aan zijn yogische roeping opofferde. Goed, maar niet iedereen is verplicht om boeddhist te zijn: in Europa evenmin als in Azië. We besluiten dat we het niet met Sid Lukkassen eens zijn waar hij schrijft: ‘Dit toont aan dat het faustische boven het boeddhistische staat: we zullen moeten handelen en streven om de wereld actief te beïnvloeden (...) Dus stop met mediteren en ga in plaats daarvan handelend scheppen.’ Talloze kunstenaars in heel Azië bereidden zich voor op hun grootse scheppingen juist door te mediteren.

Labels: , , , , , ,

Read more...

Ulrich Libbrechts allerlaatste woorden

(Doorbraak, 13 november 2022) In 2008 richtte de gemeente Kluisbergen in de Vlaamse Ardennen een huldefeest voor Ulrich Libbrecht (1928-2017) in ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag. De emeritus sinologieprofessor en stichter van de School voor Comparatieve Filosofie Antwerpen (met filiaal te Utrecht) stelde er zijn jongste en bedoeld laatste boek voor: Met dank aan het leven. Ik kocht er een voor mijn moeder, eveneens van bouwjaar 1928 (deze zomer op haar 93 gestorven) en zij vond het prachtig. Maar een afscheidswerk werd het niet: er zouden vóór zijn heengaan nog zes boeken volgen. En nu, vijf jaar na zijn heengaan, nog een: Mijmeringen in de Schaduw. Laatste Geschriften. Het gaat wel degelijk om mijmeringen: oeverloze meditaties over allerlei onderwerpen. Maar elk op zich zijn ze wel pakkend. Cursiefjes en essays behandelen technische onderwerpen zoals het opzet van zijn eigen hoofdwerk, het vierdelige Comparatieve Filosofie; of het verschil tussen de groots georganiseerde maar minder populaire wijsbegeerte van Arthur Schopenhauer, tevens één van de eerste echte kenners van de Aziatische denkscholen, en de al te losse fragmenten van de gekwelde “wijsgeer met de hamer”, Friedrich Nietsche, een dilettant op dat gebied. Of over de bevruchting van zijn eigen ecologisch engagement (als stichter van De Wielewaal) door de daoïstische wijsbegeerte. Libbrecht was meer dan gedacht betrokken in de hedendaagse wijsgerige debatten. Hij was bijvoorbeeld een wakker hekelaar van de postmoderne golf in het Westerse denken. Ik hoor het hem in de jaren 1980 nog schamperen: “Heel Leuven deconstrueert.” En in dit boek vinden we die kritiek terug: “Aan de postmodernistische schervenfilosofie kan niemand een bruikbare levensfilosofie ontlenen”. (p.128) Terwijl westerse denkers enerzijds steeds meer de andere denktradities ontdekken, verwijderen ze zich anderzijds steeds verder van het Algemeen Menselijk Patroon (term van de Nederlandse historicus Jan Romein) om in de bij uitstek westerse gekunstelde rariteiten van het postmodernisme en nu van het woke-denken te vervallen. Maar anderzijds zijn er overpeinzingen over het leven en over de loop van zijn eigen leven. Titels en maximen zijn vaak in het Latijn. Ik herinner me zijn emeritaatszitting in 1993, waar zijn jongere collega Urbain Vermeulen van Arabistiek de laudatio hield: “U spreekt geen Arabisch en ik spreek geen Chinees, maar we houden allebei van het Latijn”— waarop hij een lang Latijns citaat debiteerde, dat Libbrecht vlot mee kon opzeggen. Erg roerend-persoonlijk maar tevens realistisch is zijn mijmering Quoniam advesperascit, “omdat het avond wordt” (p.138-139). Hij spreekt er zijn afgunst uit op die denkers en geleerden die van jongs af in een intellectueel stimulerend milieu opgegroeid zijn. Zijn vader liet hem als primus in de boerenschool uiteindelijk Grieks-Latijnse doen, wat toen als voorbereiding op het seminarie gold: “Ik voel een late pijn wanneer ik aan mijn hoge ouderdom bedenk hoe het had kunnen zijn als de omstandigheden mij gunstig gezind waren geweest, maar wellicht is dat alleen maar hoogmoed en wrok omdat ik niet het gevoel heb dat ik geslaagd ben.” Twijfelen aan het eigen levenswerk, en dan nog eens twijfelen aan het recht om te twijfelen. Net als tijdens de laatste rede die ik van hem hoorde, tijdens een huldezitting in het Oudenaards stadhuis, was hij zich scherp bewust van zijn vergankelijkheid en gering belang: “Misschien is de mens nu eenmaal een wezen om na het de mortuis nihil nisi bene [van de doden niets dan goeds] zo snel mogelijk te vergeten.” Zo hadden wij het nog niet bekeken. Wij zullen onze thesispromotor alvast niet vergeten. Hij heeft wellicht geen Nobelprijs gekregen, maar hij heeft zijn stempel zeker gedrukt op zijn favoriete vakgebied, de Vergelijkende Wijsbegeerte. Met name zijn wetenschappelijke vorming (hij was eerst wiskundeleraar, en zijn doctoraat ging dan ook over het hoogtepunt van de Chinese wiskunde in de Song-periode, ca. 12de eeuw) behoedde hem voor de softe praatjes en vrije associatie die daar zo welig tieren, zodat hij een structurele basis schiep waarop anderen sindsdien voortbouwen. Op dat vlak blijft zijn naam in steen gebeiteld. En niet iedereen krijgt een wandelpad naar zich genoemd, de Ulrich Libbrecht-wandeling in en rond Kluisbergen, gepunctueerd door opschriften met zijn eigen diepzinnige vondsten, genre: “De weg is wijzer dan de wegwijzer.” Dit boek bevat dan ook evengoed cursiefjes van een positievere strekking waarin hij juist zijn dankbaarheid uitspreekt. Ulrich Libbrecht: Mijmeringen in de Schaduw. Laatste Geschriften, Milinda Uitgevers 2022, ISBN 978 90 6271 167 3 | NUR 730, 272 blzn.

Labels: , ,

Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>