4 september 2013

Laten de echte Vlamingen eens opstaan



 

 

Hector Van Oevelen is naar eigen zeggen geen flamingant van huis uit, maar werd het wel toen hij als kind getuige was van het Belgisch repressiegeweld. ‘Wit’ tijdens de oorlog, ‘zwart’ erna, want solidair met de door de repressie mishandelde mensen. Die nauwe band tussen blijvende verontwaardiging over de naoorlogse repressie en engagement voor de Vlaamse zaak is hem blijven kenmerken tijdens zijn loopbaan als hofdichter van ’t Pallieterke en ook in zijn nieuwe boek: Sire, er zijn geen Vlamingen (Egmont, Brussel 2013, 201 blz.).

De schrijver heeft hier ook een ouderwets soort boek van gemaakt, met veel geciteerde gedichten, persoonlijke anekdotes en lofzangen. De algemene boodschap is echter niet zo positief: België wordt sedert 1830 gekenmerkt door allerlei onrecht tegen Vlaanderen, maar de Vlamingen verzetten zich slechts halfslachtig daartegen en zijn gemakkelijk omkoopbaar in de naam van verschillende ‘hogere waarden’. Toespelend op de 100 jaar oude brief aan de koning door Jules Destrée, met de veelgeciteerde uitspraak ‘Sire, il n’y a pas de  Belges’, stelt hij vast dat er meer Noord-Belgen dan Vlamingen zijn.

 

De repressie herbezocht

            De auteur besteedt ettelijke bladzijden aan het herkauwen van klinkende episoden van repressie-onrecht, waarvan er een aantal in de (gerechtelijk wel of niet bekrachtigde) dood van de betrokken flamingant eindigen. Die stonden lang geleden ook in ’t Pallieterke, destijds het lijfblad van de repressieslachtoffers waar het amateurisme van afdroop. Nu het ongemerkt een degelijk weekblad geworden is,schrijft het nauwelijks nog over de repressie. Want zelfs in de Vlaamse beweging is de amnestie-eis voor repressieslachtoffers verstomd.

Van Oevelens vraaggesprek met de weduwe van Reimond Tollenaere (één van de zelfverklaarde nazi’s, al sinds 1932, onder de VNV-leiders) in ’t Pallieterke, 20 augustus 2008, niet lang voor haar dood, kwam als een donderslag bij heldere hemel: nu een nieuwe generatie Vlaamsgezinden de gekoesterde herinnering aan de repressie van zich afgeschud had, was ze daar terug in volle glorie. Kritische lezers zullen in het vraaggesprek de afwezigheid van enige verwijzing naar de nationaal-socialistische misdaden opgemerkt hebben. Misschien moet men een hoogbejaarde weduwe (en een bejaarde interviewer) dienaangaande ontzien, maar deze houding is kenmerkend voor de hele omgang van de Vlaamse beweging met het oorlogsverleden. 

Laat het waar zijn dat de Vlamingen weinig of niets van het lot van de joden tijdens de oorlog wisten, ook onder de Duitsers zelf was er verzet tegen het nazisme: alleen al de afschaffing van de democratie was iets om nee tegen te zeggen, reeds in 1933. Laat het waar zijn dat zij de vijandige staat België bezetten, zij hebben evengoed Vlaanderen bezet. Niemand minder dan Joris Van Severen had de Duitse inval in België veroordeeld; het belette sommige van zijn volgelingen niet van te collaboreren (anderen gingen in het verzet). De Duitsers hebben, in tegenstelling met hun  voorzaten tijdens de eerste bezetting, niets voor een zelfbesturend Vlaanderen gedaan. Tijdens de eerste bezetting eigenlijk ook niet, maar de perceptie in Vlaanderen was toch dat een Duitse eindzege tot een onafhankelijk Vlaanderen zou geleid hebben. Alleen hadden zij in 1940-44 de verdienste, de Belgische taalwetten te doen naleven, wat de wetsontduikende Franstaligen al een schandaal vonden, en mede het anti-Vlaamse karakter van de repressie verklaart.

De lezer die het niet meegemaakt heeft, en zelfs menigeen die het wel meegemaakt heeft, zal vinden dat het repressieleed bij Van Oevelen buitensporig veel aandacht krijgt. Dat dient blijkbaar om de stelling te onderbouwen dat België geen ‘vaderland om lief te hebben’ is. De fixatie op de repressie met negeren van de hele bredere context, zoals het lijden van allerlei opposanten onder het Duitse bewind, is een onaangename trek van veel Vlaamse bewegers. Zij leven als het ware onder een stolp.

Datzelfde geldt trouwens voor de belgicisten, die natuurlijk uit hetzelfde hout gesneden zijn. Het gekrijs over de rampen die een splitsing van België zouden betekenen weet blijkbaar niets van de fluwelen scheiding van Tsjechoslovakije. De gedachte van links dat nationalisme iets rechts is, heeft dus nooit gehoord van de linkse nationalisten in Ierland, Baskenland of Catalonië. De Franstalige bewering dat de zeer slappe Vlaamse maatregelen ten gunste van de eigen bevolking in de Rand de mensenrechten schenden, is niet op de hoogte van de draconische taalwetten in Québec. Maar niets daarvan is een geldige verontschuldiging voor het falen van de flaminganten in het bewustzijn van een bredere context.

 

Weg met de Vlaamse beweging!

De centrale boodschap van Van Oevelens boek kunnen we ophangen aan een citaat van IJzerbedevaartvoorzitter Paul Daels uit 1968, die toen een droom had: ‘De Vlaamse mens zal zich ooit in eigen land ten volle kunnen uitleven en zijn kinderen zullen van de Vlaamse Beweging verlost zijn, omdat het land door en voor de eigen mensen wordt bestuurd, bezorgd om de eigen mensen’ (p. 90).

Mij is die uitspraak werkelijk uit het hart gegrepen: een einde maken aan de Vlaamse beweging door de communautaire betwistingen te beëindigen. Volkeren die met de strijd om zelfbestuur bezig zijn, missen de serieuzere debatten die onder volwassen volkeren woeden; zoals een gezonde mens met van alles bezig is maar een zieke alleen met pogingen tot genezen van zijn ziekte. Aangezien nationalisme zeer uit de gratie is, zou men massaal tegen België moeten zijn, want het is België als vierkant draaiende staat dat het Vlaams-nationalisme steeds weer nieuw voedsel geeft. Hier komt geen eind aan tenzij we België splitsen. Dan zullen de Vlamingen zich met ernstiger zaken kunnen gaan bezighouden dan met zelfbestuur, omdat  zelfbestuur dan een vanzelfsprekendheid zal zijn.

Maar daarop volgt Hector Van Oevelens commentaar, ontmoedigd dat er zo weinig verwezenlijkt is van wat 45 jaar geleden al zo duidelijk beseft werd, en wel als gevolg van de Vlaamse verdeeldheid en wankelmoedigheid: ‘De Vlaamse droom begint hoe langer hoe meer op een nachtmerrie te gelijken. Sire, er zijn geen Vlamingen.’ (p. 90)

Het zijn inderdaad de staatshervormingen, bedoeld als waarmakingen van die Vlaamse droom, die steeds opnieuw op Vlaamse nederlagen uitgedraaid zijn. Vaak ook was de Volksunie betrokken partij bij de uitvoering.  In die zin is de Vlaamse nachtmerrie inderdaad recht voortgekomen uit de Vlaamse droom. Het was een droom die niet gedragen werd door een vastbesloten kritische massa met karakter. Vooral was het een droom die geen strategie achter zich had.

Als we de instellingen gelaten hadden zoals in 1968 en ons geconcentreerd op concrete Vlaamse vooruitgang, spectaculair zoals Leuven Vlaams of langzaam maar zeker zoals de economische ontplooiing van Vlaanderen, dan hadden we nu veel verder gestaan. Dan was bijvoorbeeld Brussel niet volledig aan de Vlaamse controle ontsnapt door een derde gewest te worden.

 

Besluit

De falende flaminganten zijn heel typisch voor het lauwe en wankelmoedige natiebesef van de Vlamingen. Vroeger streefden die naar de hemelse zaligheid (‘God zal het u lonen’, zeiden onderpastoors als ze je gratis voor de parochie wilden doen werken), nu naar de schouderklopjes van de media,-- niet begrijpend dat status in en zelfs toegang tot de media van de gewenste politieke standpunten afhangen, waaronder tegenwoordig meer dan ooit het anti-flamingantisme. Ook die mediafiguren, ook de anti-Vlaamse politici in Vlaanderen, zijn Vlamingen. Zij zagen vrolijk de tak af waar zij op zitten. Hector Van Oevelen suggereert dan ook 28 december, feest van de onnozele kinderen, als nieuwe nationale feestdag voor Vlaanderen (p.161).

Maar de Vlaamse beweging acht zich althans in dit opzicht verheven boven het vulgus: zij is tenminste politiek bewust. Tja, ook op dat politiek bewustzijn bij de verklaarde flaminganten valt wat af te dingen. Zo blijkt Vlaams parlementsvoorzitter Jan Peumans tot verbazing van de auteur meer wakker te liggen van de onafhankelijkheid van Tibet dan die van Vlaanderen (p.160). Nu is dat toch wel te begrijpen: niet alleen is Peumans een soort boeddhist, hij ziet ook terecht dat er voor de Tibetanen veel meer op het spel staat, namelijk het naakte overleven, dan voor de Vlamingen. Overigens heeft Peumans de verdienste zich in een vraaggesprek toch uitgesproken te hebben voor de onafhankelijkheidseis van zijn partij, daar waar andere partijtenoren veel halfslachtiger uit de hoek gekomen zijn (bijvoorbeeld door de vaststelling dat er nu eenmaal geen ‘draagvlak’ voor de Vlaamse onafhankelijkheid is). 

Maar goed, het beantwoordt wel weer aan het algemeen patroon dat Vlamingen altijd een andere zaak dringender vinden dan de Vlaamse onafhankelijkheid. En daarom, Sire, zijn er geen Vlamingen. Of althans, zijn er onder de Vlamingen zo weinig Klauwaards.



(De Bron, 2 sep. 2013)

Labels: , , , ,

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>