10 oktober 2013

Het Indo-Europese wereldbeeld

 

Er is op zich niets bijzonders aan de Indo-Europeeërs, behalve dat ze als taalgroep de helft van de wereldbevolking uitmaken en dat hun talen sinds tweehonderd jaar het voorwerp uitmaken van grondige studie, zodat een zeer volledig beeld van deze taalfamilie ontwikkeld is. Hun wereldbeeld is interessant, maar dat is dat van andere gemeenschappen ook, en allemaal behoren ze tot één stamboom. Het ongewoon belang van het Indo-Europees ligt vooral op politieke vlak, in de moderne geschiedenis van zowel Europa als Iran en India.

De oudste taalwetenschap richtte zich trouwens op een andere taalfamilie, het Oeralisch (Fins-Ests-Hongaars-Samojeeds), waarvan de talenstamboom reeds in de 18de eeuw in kaart gebracht was. In 1786 merkte Sir William Jones in Kolkata, waar hij rechter voor de East India Company was, de verwantschap op tussen Sankrit, Perzisch (Iraans), Grieks, Latijn (Italisch), Gotisch (Germaans) en Keltisch. Hoewel er al van in de 16de eeuw dergelijke vermoedens waren, geldt dat als de officiële begindatum van de Indo-Europese filologie.

Lijsten van kernwoorden in de verschillende talen illustreren deze verwantschap, bv. eka/heis/unus/één, dva/duo/duo/twee, tri/treis/tres/drie, catur/tettares/quattuor/vier, pañca/pente/quinque/vijf, enz. Behalve de genoemde talen kwamen daar nog Albanees, Armeens, Baltisch en Slavisch bij, en werden sporen van uitgestorven takken ontdekt, waaronder het Anatolisch (Hittitisch, Trojaans) en het Tochaars.

 

Thuisland

Het eerste geponeerde thuisland waar het Proto-Indo-Europees gesproken zou zijn, en waar alle Indo-Europese talen vandaan komen, was India (1808). Spoedig werd deze optie verlaten, en tegen 1830 was de overtuiging verankerd dat Midden- of Oost-Europa het thuisland vormde. In uitbreidingsgebieden zoals West-Europa zou een kleine minderheid van Indo-Europeessprekenden door hun maatschappelijk en cultureel prestige de inheemse meerderheid vanaf ca. 4000 v.Chr. ertoe gebracht hebben, de nieuwe taal over te nemen. De ontleningen aan verschillende inheemse talen zouden het snelle uiteenvallen van het Indo-Europees in taalgroepen verklaren. In de jaren 1990 kreeg Colin Renfrew’s theorie van een Anatolisch thuisland wat steun, waarbij de verbreiding van de landbouw het voertuig van de Indo-Europese expansie zou geweest zijn. Taalkundige overwegingen maken dat echter onwaarschijnlijk, bv. de massa (inheemse) leenwoorden in het Anatolisch, het gebruik van het inheemse Hatti als liturgische taal, en de nagenoeg volledige overname van inheemse familietermen (omdat de Hittieten als krijgsbende het land veroverd hadden). Een thuisland op de Russische steppen wordt door bijna alle westerse geleerden aanvaard, en alleen uitgedaagd door een hernieuwde Indiase thuislandtheorie. Het Indo-Europees bevat alle termen uit de veeteelt, daar waar termen uit de landbouw vaak door de dochtertalen aan substraattalen ontleend zijn, wat beantwoord aan het scenario dat zij als veetelers binnenkwamen bij een bevolking die reeds de landbouw kende.

Enkele overwegingen. Algemeen wordt aangenomen dat het thuisland ergens in het midden van zo een groot taalgebied moet liggen, bv. de Wolga tussen Portugal en Bengalen, tussen IJsland en Lanka. Maar de meeste talen die zich uitbreiden, doen dat vanuit een uithoek, in één richting, bv. de Bantoe-talen (van West-Afrika zuidoostwaarts, Oostkaap), de Austronesische taalfamilie (ca. van Taiwan zuidwaarts, Nieuw-Zeeland), de Amerindische supertaalfamilie (van Canada zuidwaarts, Tierra del Fuego), Russisch (van ca. Kiëv oostwaarts, Alaska), Turks (van de Altai westwaarts, Balkan), Arabisch (van Arabië westwaarts, Marokko). Het zou dus eerder aan de regel beantwoorden dan een uitzondering vormen als het Indo-Europees vanuit India westwaarts gegaan was tot aan de Atlantische kust.

De Oeralische taalfamilie bevat honderden leenwoorden uit het Indo-Europees, vooral uit de Iraanse taalgroep. Mocht dit betekenen dat het Indo-Europees zich op de steppe als buur van het Oeralisch ontwikkeld heeft vooral naar Iran en India af te zakken, dan zouden er ook Oeralische leenwoorden in tenminste deze Indo-Europese talen voorkomen. Maar in werkelijkheid was deze uitwisseling zuiver éénrichtingsverkeer. Dat betekent dat er Iraniërs naar de Russische steppen gekomen zijn (de Skythen, ca. 500 v.C.), woordenschat meegedeeld hebben maar de ontleende Oeralische leenwoorden niet naar het thuisland in Zuid-Azië doen komen.

Verschillende uitgestorven talen die taalkundig tot de westelijke takken van het Indo-Europees behoren, komen in of nabij India voor: Tochaars, Proto-Bangani en wellicht het gepostuleerde substraat in het Boeroesjaski en in het Soemerisch (Eufratisch). Dit bewijst dat ook de westelijke dialecten van het Indo-Europees uit India stammen.

De “taalkundige paleontologie” leidt uit de woordenschat van een taal haar oorspronkelijk leefmilieu af, ooit geduid als wijzend op een kouder klimaat. Echter, Indo-Europese basiswoorden zijn geïdentificeerd voor subtropische soorten als de olifant, luipaard en leeuw. India heeft ook dieren en planten uit het Indo-Europese lexicon die op een koud klimaat voor het Thuisland schenen te wijzen: de beer, de wolf, de otter, de berk. Van sommige soorten is de naam van betekenis veranderd: de bever/mangoest.

De Oost-Europese Thuislandtheorie impliceert dat het Iraans en het Indo-Arisch één taal en cultuur vormden, ergens in Centraal-Azië, en daarna in hun historische habitat aankwamen. In werkelijkheid wijst de Rg-Veda erop dat de Iraanse traditie later begonnen is dan de Indo-Arische, en een samenleven van de twee in India vooronderstelt, waarna de Iraniërs in bekende want beschreven omstandigheden naar het westen getrokken zijn. In Iran kwamen zij pas later, lang was Afghanistan het hartland van de Iraanse beschaving, waar ook Zarathoesjtra woonde. De Avesta bevat een lijst van zestien gebieden die voor Iraanse bewoning geschikt waren: die zijn de verschillende streken van Afghanistan, enkele gebieden in het noordelijke grensgebied, en twee ten oosten: Hapta Hendu, het “zevenstromenland” ofte Panjab, en Airiianam Vaejo, “het zaad van de Ariërs”, d.i. Kasjmir, dat volgens Indiase teksten het pre-Vedische stamland van de eerste Iraniërs was. 

Ook archeologisch is er nooit een bewijs gevonden voor de Ariërs die India binnendringen. Daarom is er vanaf ca. 1990 een nieuwe argumentatie voor een Indiase Thuislandtheorie opgekomen. Deze is door de meeste Indiase archeologen aanvaard en werd spoedig door het hindoe-nationalisme omarmd.

 

Politiek gebruik

De Oost-Europese Thuislandtheorie is ten volle politiek uitgebuit, eerst en vooral voor het kolonialisme: de Europeanen deden in India en elders maar wat de hindoes zelfs duizenden jaren geleden gedaan hadden. Een tweede gebruik was door het nazisme, bekend van het aan het Sanskrit ontleende maar volkomen fout geïnterpreteerde begrip “Ariër”. Perzië doopte zich in de jaren 1930 weer om tot Iran, “land van de Ariërs”. In India diende het om bevolkingsgroepen tegen mekaar op te zetten: de “inheemse” Dravidiërs tegen de “ingeweken” Indo-Ariërs, de “inheemse” lage kasten tegen de “ingeweken” hoge kasten, de “inheemse” tribalen (met een inheems uitziend koloniaal neologisme, de “adivasi’s”) tegen de “ingeweken” niet-tribalen. Zoals de kolonialist Winston Churchill zei: “Wij hebben zoveel recht om in India te zijn als eender wie daar, behalve misschien de laagste klassen, die de inheemse stam zijn.”

Wie de Indiase Thuislandtheorie afwijst omdat zij politieke connotaties heeft, moet de Oost-Europese Thuislandtheorie honderd keer afwijzen, want zij is in veel meer landen, voor veel langere tijd, met veel meer politieke macht, en met veel dramatischer gevolgen, gebruikt geweest.

 

Mythologie

De Indo-Europese mythologie kent vier generaties goden, vier tijdperken, een scheiding van hemel en aarde, een eindtijd, een verhaal van de mens die zijn tweelingbroer doodt/offert om de wereld te stichten/scheppen, en het verhaal van de drakendoder. Typisch is ook de driedeling, die bv. in de maatschappij de drie standen voortbrengt. Wij vinden er een spoor van terug in haar integratie in het christendom, nl. de Drievuldigheid. In de hindoe-wijsbegeerte staat zij centraal, maar ook in andere Euraziatische wereldbeelden komt zij in uiteenlopende vormen voor. Tot in de hedendaagse cultuur vindt men haar motieven op allerlei plaatsen terug.  

Labels: , , , , ,

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>