27 januari 2007

Het niet-kozijnshuwelijk


Zoals beloofd na het artikel van Moestasjrik een korte schets van wat mij is opgevallen bij de studie van de in het Westen totstandgekomen familaal-sociale structuren, waardoor de beschaving van het christelijke Westen vrij sterk van andere grote beschavingen verschilt.

Op de eerste plaats werd en wordt in het Westen de exogamie bevorderd (de kerk heeft die tendens duidelijk versterkt door verregaande incestverboden en huwelijksbeletselen, zodat men ook verplicht werd buiten de clan te huwen). Dit staat tegenover de sterke endogamie in meerdere andere beschavingen. Dochters of zusters werden dus ook "gegund" aan andere mannen dan die van de eigen clan - wat een veel grotere vrijheid van partnerkeuze meebracht dan in endogame beschavingen.


Vervolgens wordt aan de afstamming in vaderlijke en moederlijke lijn in beginsel een even groot belang gehecht (bilateraal of bilineair systeem). Anders gezegd: de vrouwen verschaften aan hun kinderen in beginsel evenzeer als de mannen afstamming , eer en bezit (zowel in het romeinse recht als dit van de latere europese landen hadden zonen in beginsel hetzelfde erfrecht als dochters (weliswaar met op en neer, maar duidelijk de dominante tendens); ook bleef de vrouw deel uitmaken van haar eigen familie, behalve in het romeinse manus-huwelijk, dat echter in de loop der eeuwen ook verdrongen werd door het huwelijk sine manu.

Dat alles heeft tot gevolg heeft dat de verwantschapsgroep bij elke generatie een verschillende samenstelling krijgt en niet continu dezelfde blijft zoals in een patrilineaire samenleving of een clan-samenleving (in een andere bijdrage zal ik eens ingaan op de consequenties die dit hefet voor het begrip etniciteit, dat bij ons vaak gebruikt wordt met algehele miskenning van de typisch Westerse verwantschapsstructuur en in een betekenis die past bij de clansamenleving die het Westen al vele eeuwne niet meer is).

Weliswaar zijn er ook in het Westen bepaalde elementen van patrilineariteit. Traditioneel dragen kinderen een patroniem of vaderlijke familienaam; deze kwam overigens pas in zwang vanaf de 11e eeuw. Vanaf de 11/12e eeuw nam het belang van de patrilineaire lignage (of adellijk "huis") toe in de adel, met als gevolg het doorgeven van een meer stabiel patrimonium aan grondbezit bij deze families, en de versterking van het eerstgeboorterecht (versterkt erfrecht van de oudste zoon). Dit heeft de bilaterale afstammingsstructuur en de betekenis van het paar in het Wetsen echter nooit echt verdrongen. Overigens is de patronime geen discirminatie van de vrouw maar een techniek waardoor vrouwen hun mannen voor hun verantwoordelijkheid plaatsten ten aanzien van de kinderen: aangezien die de vaders naam droegen was die verantwoordelijkheid publiek.

Om even terug te komen op de basisstelling van daarnet dat vrouewen evenzeer als mannen aan hun kinderen afstamming , eer en bezit kunnen verschaffen: dit heeft tot gevolg dat het huwelijk van een zoon zowel als een dochter met iemand van een andere familie, zeker wanneer dat tot nakomelingen leidt, een aanwinst is voor béide families en niet slechts voor één van beide. Dit heeft ook tot gevolg dat dochters in het Westen niet minderwaardig zijn aan zoons.

Zo zien we dat het paar of koppel van man en vrouw reeds vanaf de romeinse tijd de dominante familiale structuur is in het Westen (in plaats van de patrilineaire clan, die bv. in de beschavingen van het Midden-Oosten een belangrijke rol bleef spelen). In het begin was het romeinse recht nog sterk patrilineair: de familia in enge zin (familia proprio iure) bestond uit al wie onder het gezag staat van dezelfde pater familias; de gehuwde vrouw ruilde de patria potestas van haar vader voor de manus van haar echtgenoot. Wettige kinderen behoorden tot de familie van de vader, andere tot die van de moeder. De familia in ruime zin (familia communi iure) bestond oorspronkelijk uit alle agnatische verwanten (dus verwanten langs vaderszijde). Maar zoals gezegd verdrong het huwelijk sine manu later het manus-huwelijk, en werden ook de cognaten (verwanten aan moederszijde) als verwanten beschouwd. Reeds rond het jaar 200 nC schreef de jurist Modestinus dat "nuptiae sunt coniunctio maris et feminae et consortium omnis vitae, divini et humani iuris communicatio" - de nadruk op het koppel in plaas van de clan is duidelijk. De hier afgebeelde 3e-eeuwse romeinse grafzuil, waarin man en vrouw duidelijk in gelijke rang zijn afgebeeld, kan dit mooi illustreren (ouderpaarpijler van Neumagen, Landesmuseum Trier). Maatschappelijk bleef de familia of clan natuurlijk wel nog een grote rol spelen, zeker politiek.

Met dit alles hangt natuurlijk ook de Westerse nadruk op monogamie samen. De polygamie is moelijk te verzoenen met de gedachte van bilineariteit en nog minder met de gelijkwaardigheid van man en vrouw.

Interessant om weten is ook dat het begrip “eer” in het Westen meer verbonden was en is met het bezit van dingen die men kan verkrijgen, zoals verworven titels, goederen (vroeger vooral onroerend goed) e.d.m.. Dit terwijl de eer in de beschavingen van het Midden-Oosten vooral afhing en afhangt van enerzijds de vaderlijke afstamming en anderzijds de controle over de daaraan ondergeschikte personen (vrouwen, kinderen, ...) en de daarmee samenhangende regels van sexualiteit (Zie voor dit kenmerk en de daarvoor genoemde kenmerken onder meer Pierre GUICHARD, Structures sociales "orientales" et "occidentales" dans l’Espagne musulmane, uitg. Mouton, Paris 1977, i.h.b. p. 81-97.)

Zo kan men bv. zeggen dat in het Westen de eer die voor een man voortvloeide uit zijn vrouw vooral afhing van de status van de vrouw zelf (zodat men de eigen status kon verhogen door een vrouw van hogere stand te huwen), in het Oosten van de controle die men over vrouwen (bij voorkeur in het meervoud) had.

Een ander gevolg is dat het vermogen in het Westen veel sterker gezien wordt als een individuele in plaats van een collectieve familiale eigendom (zij het bij echtgenoten wel vaak gemeenschappelijk aan beide echtgenoten, met de grote verspreiding van de idee van de huwgemeenschap - die niet bestond in het vroege romeinse recht, maar vanaf het late keizerrijk ook in Rome verspreid geraakte, naast het germaanse gewoonterecht).

Het is ook het gebrek aan allesoverheersende clanstructuren dat het mogelijk maakte ook andere sociale verhoudingen op te bouwen, onder meer verhoudingen gebaseerd op persoonlijke loyaliteit zoals in de feodaliteit (en in de particratie vandaag).

In het Midden-Oosten is de verwnatschapsstructuur tot op vandaag sterk patrilineair (de moederlijke familie maakt geen deel uit van de familie, de vrouw verlaat haar clan en wordt onderdeel van die van de man), en bovendien relatief sterk endogaam (men huwt zijn dochters enkel aan leden van dezelfde clan omdat ze anders verloren gaan voor de familie; omgekeerd zal de man vaak ook bijkomende vrouwen nemen buiten de eigen clan, vaak als teken van overwinning op hun familie (Vrouwen van lagere komaf huwen of erbij nemen is veel minder een oneer dan in de Westere cultuur)).

Waar in het Westen zoals hoger besproken het begrip “eer” meer verbonden werd met het bezit van dingen die men kan verkrijgen, is de eer in de beschavingen van het Midden-Oosten zoals gezegd sterk verbonden met conrole over vrouwen en kinderen en de daarmee samenhangende regels van sexualiteit. Zo kan men bv. zeggen dat in het Westen de eer die voor een man voortvloeide uit zijn vrouw vooral afhing van de status van de vrouw zelf (zodat men de eigen status kon verhogen door een vrouw van hogere stand te huwen), in het Oosten van de controle die men over vrouwen had. Meer in het algemeen neemt de omgang met het lichaam een zeer centrale plaats in de fiqh (de islamitische plichtenleer). Zoals Averroës reeds opmerkte staat het lichaam centraal in de fiqh, of nog precieser misschien: de 'ilm al-fiqh is de wetenschap van het lichamelijk handelen en zich gedragen van de mens (i.t.t. de ('ilm al-kalâm of geloofsleer en de 'ilm al-'akhlaq of deugdenleer die zich met de innerlijke houding van de mens bezighouden, maar blijkbaar veel minder belangrijk is). Volgens de fiqh heeft een moslim immers niet de vrije beschikking over zijn lichaam en zijn lichamelijk handelen maar is elk lichamelijk handelen onderworpen aan de Koranische waardenschaal (elk lichamelijk handelen is dus verplicht of aanbevolen of toegelaten of verboden).

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>