14 september 2005

Rood-groene «meerderheid» in Noorwegen (Hoegin)

Ironie van het lot: net diegenen die in 2000 in Noorwegen zo hard schande riepen dat George W. Bush president werd hoewel Al Gore meer stemmen had gehaald, krijgen vandaag op exact dezelfde manier de regeringsmacht in handen.

Wie herinnert het zich nog: Al Gore haalde wel meer stemmen, maar George W. Bush kreeg een meerderheid van kiesmannen achter zich en werd daarmee president. Intellectueel links schreeuwde uit dat het een absolute schande, een democratie onwaardig, ook in Noorwegen. Vooral in de kringen van SV en de Centrumspartij kon men zich daar behoorlijk over opwinden. (Dat plus dat er geen hertelling mocht gehouden worden in een aantal niet toevallig uitgekozen kiesdistricten.)

Vandaag blijkt dat rood-groen in Noorwegen een meerderheid aan zetels in handen krijgt, hoewel het minder stemmen haalde dan blauw. Nadat in 432 van de 433 gemeentes de stemmen geteld waren, stond de teller voor de Arbeiderspartij, SV en de Centrumspartij op 1.265.628 stemmen, terwijl de Vooruitgangspartij, Rechts, de Christelijke Volkspartij en Links samen 1.287.338 stemmen hebben, een verschil van 21.700 stemmen in het voordeel van blauw dus. Rood-groen haalt daarmee 87 zetels, terwijl blauw op 82 zetels strandt. Eerste Minister Kjell Magne Bondevik toonde zich echter een waardig verliezer door –correct– te benadrukken dat het aantal stemmen «niet belangrijk» was.

De oorzaak voor deze paradox is eigenlijk precies dezelfde die George W. Bush een meerderheid van kiesmannen bezorgde. In Noorwegen worden de zetels voor het Storting verdeeld per kiesdistrict (fylker, te vergelijken met provincies), waarbij het traditioneel gemakkelijker is een mandaat te halen in dunner bevolkte districten op het platteland dan in centrale dichtbevolkte gebieden. Een meerderheid in het Storting heeft daarom niet noodzakelijk een meerderheid aan stemmen uit de bevolking achter zich.

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>