19 juli 2009

“Joke, Joke, haal ‘t spinrag uit je haren, Joke, Joke, trek je witte jurkje aan !”

Misschien is een “onmondige” cultuurminister wel een verademing
Zonet liep Koningin Paola weer langs bij kunstschilder Luc Tuymans n.a.v. diens tentoonstelling in Brussel “Against the day”. Tuymans verzorgt zijn public-relations, dat is het minste wat men kan zeggen. Maar het is natuurlijk ook een statement: de Commandeur in de Leopoldsorde associeert zich hier (opnieuw) openlijk en expliciet met het Belgisch ancien régime waar in Vlaanderen nauwelijks nog een draagvlak voor is. Paola, die het nooit verder bracht dan een krakkemikkig Nederlands, is bovendien een vergeeld symbool van macht uit een tijd toen knechten nog werden opgeknoopt als ze appels stalen uit de boomgaard van de Heer. Dat kan tellen. Hoe briljant Tuymans als penseelridder ook moge wezen, politiek leeft hij op Mars, en is zijn kunst louter decorum. Ze schurkt zo dicht aan bij de bovenbouw en de machtssymbolen, zonder de minste vorm van ironie zelfs, dat ze elk systeemkritisch moment ontbeert.

Want laat dit nu net dé bestaansreden van het creatieve proces in de moderniteit zijn: wat mij interesseert in de kunstenaar, is de mate waarin zo iemand het collectief onderbewuste naar boven kan brengen: hoop, verlangen, frustraties, gevoelens van onbehagen die in een samenleving gisten en die moeizaam een uitweg zoeken. Slechts de meest gevoelige antennes en de sterkste handen kunnen die signalen detecteren en opwerken tot een zinnig, leesbaar icoon. Kunst is in se marginaal, middelpuntvliedend, dissident. De verhouding met de macht kan daarom niet anders dan problematisch zijn: waar de politiek onrust tracht te bezweren, roept de kunstenaar ze op. Waar de kunstenaar vragen opwerpt, verwondering uitlokt, wil de politiek vereenvoudigen en beheersen.

In dat opzicht is “cultuurpolitiek” een pervers fenomeen. Het idee dat een staat, een regime, de culturele dynamiek steunt, superviseert, regisseert, kan alleen begrepen worden vanuit een poging om kunst en de kunstenaar zoveel mogelijk onschadelijk te maken en onder te brengen in een bureaucratisch stelsel van subsidies, projecttoelagen, prijzen, jury’s, commissies, etc. Men kan dat zonder meer een vorm van chantage noemen: het politiek establishment steunt cultuur maar koopt vooral goodwill, en creëert een cultureel establishment. Daartoe moet kunst geïnstitutionaliseerd worden en gekanaliseerd in beheersbare structuren die naadloos aansluiten op de bestaande officiële administraties. De overheid wil vooral met grote theatergezelschappen en kunstencentra zaken doen, niet met kleine, oncontroleerbare garnalen die in de marge af en toe toch stoute dingen doen zoals performance-kunstenaar Benjamin Verdonck (die nu overigens ook om den brode onderdak zocht bij het Toneelhuis).

Via een perverse ratio combineert deze kunstbureaucratie een hemelbestormende esthetica met platte boekhouderslogica. Men moet in dat opzicht “Courant” eens ter hand nemen, het driemaandelijks magazine van de Vlaamse theatersector, je gelooft je eigen ogen en verstand niet meer. In duizelingwekkende volzinnen broeden cultuurapparatsjiks er de geloofsleer uit die kunst een schijn van relevantie moet geven. Bij nader toezien is het een taal die uitsluitend naar zichzelf verwijst, het esoterisch discours van een elite die zich afdekt en tegelijk één oog op de subsidiepotten gericht houdt. Want daar gaat het in laatste instantie over,- al de rest is pretext-: over centen (“middelen”), rekeningen, budgetten. De Vlaamse kunstensector heeft het parasitisme zelf tot kunsttak verheven.

Onbevlekt ontvangen
In dat opzicht is de aanstelling van CD&V-politica Joke Schauvliege een opportuniteit van formaat. Het feit dat een complete dilettante door de politieke loterij de post van cultuurminister werd toebedeeld, zou de sector in kwestie kunnen inspireren tot een aantal fundamentele, grensverleggende vragen.
Kunnen kunstenaars en cultuurmakers hun subversieve rol eigenlijk nog wel spelen, als ze compleet ingebed zijn in een logica van de vetpotten? Moet een administratie bepalen wat goed voor ons is en welk soort kunst, via een of andere betoelaging, aan het publiek mag geserveerd worden? Is een ‘cultuurminister’ eigenlijk wel nodig, tenzij men cultuur inderdaad reduceert tot een “sector” die het midden houdt tussen entertainment, volksverheffing en terapie voor schizo’s? Kan men dat departement niet beter afschaffen, en het infrastructuurbeheer aan de regie der gebouwen overlaten om kunst… gewoon kunst te laten zijn? In welke richting zou kunst van binnenuit veranderen, mocht ze de navelstreng durven doorknippen met het overheidsapparaat?

Maar daar schijnt de discussie helemaal niet over te gaan. Verontruste coryfeeën zoals Erwin Mortier en Tom Lanoye zijn vooral begaan met de vraag of mevrouw Schauvliege de regels van het spel wel begrijpt. Zou ze bijvoorbeeld “Courant” wel kunnen lezen, of legt ze het boekje na één bladzijde met een geeuw weg, vanuit een instinctief gevoel dat dit nergens over gaat? Ze is zo blank en onbeschreven, dat ze het normale betoelagingssysteem wel eens zou kunnen destabiliseren, onder het motto “jongens, ga elders spelen”. Het liefst hebben onze kunstbroeders eigenlijk normaalbegaafde, matig geïnteresseerde diensthoofden die de cash-flow van overheid richting kunstenbedrijf niet belemmeren (Erwin Mortier in de Morgen van 15/7: ” Stellen ze qua belangstelling voor hun beleidsdomein niet veel voor, dan zijn we best tevreden met hun budgetten”). Cultuur moet, volgens de heer Lanoye, als een ernstig-gecompliceerde materie beheerd worden, zoals economie, waarbij hij vergeet dat de “oikos” in het woord “economie” “haard” betekent. Alles is in wezen huishoudkunde, wisten de Grieken al, misschien moeten er juist wel méér huisvrouwen de staatskassen beheren, dat zou ons veel onzin en ergernis besparen.

Hun eis van “een mondige cultuurkenner als minister” (Tom Lanoye in DS van 19/7/09) verraadt bijgevolg vooral de vrees om aan een huismoeder-in-de-luiers te moeten uitleggen waarom kakmachines nodig zijn. De aanstelling van Joke Schauvliege is, behalve het resultaat van de normale koehandel en het reguliere postjesgeschuif, ook een cultuurschok. Toevallig, maar toch: een opportuniteit. Zoals ook mijn hond of een kind van vijf op de troon dingen kan veroorzaken die alles doen kantelen, het sprookje van de kleren-van-de-keizer, weet u wel. Kevers aan het plafond? Een toneelvoorstelling, bestaande uit halfnaakte vrouwen die met sla-olie overgoten worden? Zuilen die van hespen, voedsel dus, zijn gemaakt? Mja. Ik snap er niks van, ik wil het ook niet snappen. Misschien is het wel gewoon onzin, dure en onsmakelijke onzin die aan de markt van vraag-en-aanbod moet worden overgelaten: als er liefhebbers zijn die ervoor willen betalen, so be it.

De consternatie van de sector is dus gewettigd: een patronesse die interviews geeft met een baby op schoot, daarin te kennen geeft dat ze heel af en toe eens een amateurtoneelopvoering bezoekt en nooit een boek leest, daar druipt elk wereldvreemd discours vanwege het kunstengild van af als regen van een paraplu.
“Joke, Joke, haal ‘t spinrag uit je haren, Joke, Joke, trek je witte jurkje aan !”,- zo zong Jan De Wilde ooit. Misschien is een “onmondige minister” wel een verademing in Culturistan. Ik ben haar grootste fan, nu al.

“Koesteren” is haar geliefde woord, wat moeten we eigenlijk nog meer. De geest van J.J. Rousseau, de filosoof die besefte dat cultuur een mannelijke afwijking is, daalde eindelijk over Vlaanderen neer, met Joke wordt het perfect. Onwetende wijsheid en kennis die enkel vanuit het moederlichaam komt, zonder het fatale zaad van de mannelijke waan: sinds de Onbevlekte Ontvangenis hebben we het niet meer meegemaakt.

Lanoye en consoorten zullen deze subtiele ontlettering, waar we eigenlijk allen naar snakken, niet overleven. Weg met Paola en het geconsacreerde hoerendom. De afbouw van de kunstbureaucratie en de opgang van het nieuwe dilletantisme,- laat dit het eerste en enige programmapunt zijn van de laatste cultuurminister.

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>