24 december 2017

Radhabinod Pal

Koenraad Elst[1]


            Radhabinod Pal was een Indiase rechter die de geschiedenisboeken gehaald heeft met zijn uitzonderlijke stellingname als rechter tijdens het proces van Tokio tegen de Japanse oorlogsleiders in 1946-1948. Hieronder volgt een schets van zijn leven, zijn eigen houding en die van het Indiase volk tegenover de oorlog, en zijn rol tijdens het proces.

India tijdens en tegenover de Tweede Wereldoorlog: een achtergrondschets
India behoorde formeel tot het winnende kamp in de Tweede Wereldoorlog, maar de sympathieën van de bevolking waren allerminst solide aan de geallieerde kant, die vereenzelvigd werd met de Britse kolonisator. Op het militaire front heeft India een merkwaardig buitenbeentje geleverd aan de cast van Tweede-Wereldoorlogsterren: Subhas Chandra Bose, tot 1939 leider van de linkervleugel van het Indiaas Nationaal Congres en nadien oprichter van pro-Duitse en pro-Japanse collaboratielegers. In 1941 ontsnapte hij uit huisarrest in Kolkata via Kabul naar Moskou. De USSR was ondanks haar anti-koloniale retoriek niet met de Britten in oorlog, maar stuurde hem onder het Hitler-Stalin-pact naar Berlijn door.  Daar zegde buitenlandminister Joachim von Ribbentrop Bose een zekere diplomatieke steun voor de Indiase vrijheidsstrijd toe, en kreeg hij de toestemming om een Indiaas collaboratielegertje samen te stellen, gerekruteerd uit Brits-Indiase soldaten die bij Duinkerke en in Noord-Afrika in Duitse handen gevallen waren. Deze troep van maximaal drieduizend man was een tijdje in Nederland gelegerd en vocht tijdens de bevrijding tegen de geallieerden in Frankrijk.
Toen Adolf Hitler echter zijn steun aan de anti-koloniale strijd weigerde en er ook niets kwam van de plannen om het Midden-Oosten te veroveren en om vandaar naar India door te stoten, liet Bose zich begin 1943 per duikboot naar Japan overbrengen. Hij ronselde er ruim veertigduizend Brits-Indiase soldaten die zich bij Singapore aan de Japanners overgegeven hadden, en vormde het Azad Hind Fauz(‘vrij India leger’) of Indian National Army. Dit leger vocht met succes in Birma en stootte door tot in het Indiase grensgebied. Daar werd het door het Brits-Indiase leger gestuit, en terwijl de Japanse posities achter hen instortten, moest Bose de terugtocht bevelen. In 1945 kwam hij tijdens een vliegtuigongeval in Taiwan om het leven.
Subhas Bose is in India altijd razend populair gebleven. Toen zijn luitenanten in 1946 door de Britten wegens hoogverraad berecht werden, bood Jawaharlal Nehru, de latere premier en Bose’s vroegere tegenstander, aan om hen te verdedigen. Een luchthaven, sportstadions en andere publieke plaatsen zijn naar hem (of naar zijn titel Netaji, ‘leider’) genoemd, vooral in zijn thuisstaat West-Bengalen. De partij die hij, tegen de softe lijn van Mahatma Gandhi in, kort voor zijn vlucht uit India had opgericht, het Forward Bloc, zit tot vandaag in de door de communisten geleide linkse regeringscoalitie in de deelstaat West-Bengalen.
Indiërs letten daarbij niet op de Westerse associatie van de Asmogendheden met het absolute kwaad. Zij eren gelijkelijk Subhas Bose, die onder Duits-Japanse patronage tegen de Britten vocht, en Vinayak Damodar Savarkar, de hindoe-nationalist die de hindoes in september 1939 opriep om aan Britse zijde te strijden. Savarkars bedoeling was dat zij als soldaat krijgservaring zouden opdoen zodat de parate inheemse legermacht na de oorlog alleen al door haar bestaan de Britten tot vertrek zou manen (drie van de zeven hindoe-nationalistische samenzweerders in de moord op Mahatma Gandhi waren veteranen van de Brits-Indiase inzet in de Tweede Wereldoorlog).[2] Het Indiase volk waardeert de identieke wil van beide leiders om India met viriele middelen, afstekend tegen Gandhi’s weinig effectieve pacifisme, te bevrijden. Wat voor de nationale herinnering telt, is niet hun tegengestelde tactische keuze in een oorlog die uiteindelijk niet die van India was, wel hun gemeenschappelijke strategische visie om die oorlog te gebruiken als opstap naar India’s onafhankelijkheid.

Radhabinod Pal
Het sluitstuk van de oorlog speelde zich af op een ander front: de rechtszalen van Neurenberg en Tokio, waar de overwinnaars de verliezers aan hun vonnis onderwierpen. Op het proces van Tokio stal een andere Indiër de show, rechter Radhabinod Pal. Hij verraste de wereld door als enige de vrijspraak van de Japanse oorlogsleiders te bepleiten.
 Radhabinod Pal (spreek uit: ‘raadhaabinood paal’) werd op 27 januari 1886 geboren in het Bengaalse dorpje Salimpur, nu in Bangladesj. Na een leergang wiskunde aan het befaamde Presidency College te Calcutta (nu Kolkata) studeerde hij rechten aan het Law College van de University of Calcutta. Daar zou hij van 1923 tot 1936 ook zelf doceren. In 1941 werd hij rechter aan het Calcutta High Court, in 1944 rector van de University of Calcutta, tot 1946. Sinds 1927 was hij ook juridisch adviseur bij de Brits-Indiase regering, die hem in 1946 als rechter op het proces van Tokio benoemde. Zijn positie als dienaar van het Britse Rijk had hem overigens nooit belet om de gerapporteerde successen van Subhas Bose te bewonderen.
 Van 1952 tot 1966 was hij nog lid van de UN International Law Commission. Inmiddels probeerde hij nog carrière te maken in de deelstaatspolitiek van West-Bengalen. In 1952 dong hij voor de Congrespartij zonder succes naar de federale parlementszetel voor Calcutta-zuidoost toen die door de dood in gevangenschap van de hindoe-nationalistische partijvoorzitter Shyam Prasad Mookerjee vrijkwam. In 1955 werd hem gevraagd een onderzoekscommissie te leiden naar de niet geheel opgeklaarde dood van Subhas Bose, maar premier Nehru benoemde uiteindelijk een eigen vertrouweling. Pal kreeg ook India’s hoogste onderscheiding, de Padma Vibhushan.
In 1966 bezocht Pal Japan, waar hij openlijk verklaarde dat hij Japan sinds jonge leeftijd bewonderd had omdat het de enige Aziatische natie was die zich met het Westen durfde te meten. Keizer Hirohito verleende hem de Orde van de Heilige Schat eerste klasse. Pal stierf kort nadien, op 10 januari 1967.
 In 1973 schonk Japan aan de University of Calcutta een bronzen beeld van Pal, dat echter in een kelder opgeborgen werd tot het in 2006 ter gelegenheid van verwacht bezoek uit Japan weer tevoorschijn kwam. Hij wordt geëerd door Japanse nationalisten, die in 2005 een monument voor hem inwijdden in het omstreden Yasukuni-schrijn, het heiligdom voor de oorlogsleiders. Zij verwijzen volop naar zijn dissidente verdict, vaak in verdraaide vorm, om bijvoorbeeld op zijn gezag de (door hem nochtans erkende) Verkrachting van Nanjing te ontkennen.
Samen met de sage van Subhas Bose was Pal’s dissidentie een factor in de beslissing van Delhi om in het vredesverdrag met Japan van 1952 uitdrukkelijk af te zien van herstelbetalingen. Op 14 december 2006 verklaarde de Indiase premier Manmohan Singh tijdens een rede in het Japanse parlement:‘Het beginselvaste oordeel van rechter Radhabinod Pal na de oorlog herinnert men zich ook vandaag nog in Japan. Die gebeurtenissen tonen de diepte van onze vriendschap en onze wederzijdse steun tijdens kritieke ogenblikken in onze geschiedenis.’[3]
Tijdens zijn staatsbezoek aan India in 2007 trok de Japanse premier Abe Shinzo tijd uit voor een visite bij Pals zoon Prasanta (of Bengali: Proshanto) Pal.[4] In Japan, waar toen net een boek van Watanabe Shōichi over en pro Pals verdict ophef maakte, drukten de mainstream-media hun bezorgdheid uit over deze flirt met het oorlogsrevisionisme.[5] Plannen voor een film over Pals leven zijn voorlopig op de lange baan geschoven.

Het proces van Tokio
Talloze rechtsgeleerden, toen en later, hebben veeleer negatief geoordeeld over de juridische correctheid van het Neurenberg-proces. Die twijfels zijn geformuleerd door buitenstaanders, vaak ook pas lang na de gebeurtenissen. Het proces van Tokio, officieel het Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten, van april 1946 tot december 1948, werd echter tijdens de zittingen zelf reeds bekritiseerd door één van de zetelende rechters.
De rechtbank was samengesteld uit telkens één vertegenwoordiger van Canada, Nieuw-Zeeland, Australië (voorzitter William Webb), China, de USSR, de Verenigde Staten, Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Filippijnen en India. Vanaf het begin van de procesgang viel de Indiase rechter Radhabinod Pal uit de toon door elke morgen een beleefde buiging te maken naar de Japanse beschuldigden. Op de dag van de voorlezing van het vonnis was hij één van de vijf rechters die een aparte opinie bekendmaakten.
De Filippijnse rechter Delfin Jaranilla, een overlevende van de Bataan-dodenmars, vond de straffen niet streng genoeg: een aantal officieren ontsnapte immers aan de doodstraf en zou in 1958 worden vrijgelaten.[6] Voorzitter Webb en de Franse rechter Henri Bernard protesteerden tegen de Amerikaanse beslissing om keizer Hirohito niet te dagvaarden (op aandringen van bezettingsgouverneur Douglas McArthur, die een bloedige volksopstand verwachtte in geval van Hirohito’s afzetting of vernedering), daar het Duitse staatshoofd Karl Dönitz in Neurenberg wél gevonnist was. De Nederlandse rechter Bernard Röling vond dat complexe feitelijke vragen, bijvoorbeeld wie juist op welk ogenblik de vrede verbrak en de oorlog begon, onvoldoende uitgeklaard waren. Later zou hij in een nabeschouwing instemmen met oorlogspremier Tōjō Hideki’s protest dat het om “overwinnaarsrechtspraak” ging, althans op sommige punten.[7]
Rechter Pals minderheidsrapport, 1235 bladzijden, bevatte veel fundamentelere kritiek en de publicatie ervan werd de volgende zeven jaar door de VS-bezettingsmacht verboden.[8] Inhoudelijk valt het uiteen in twee argumentatielijnen: één over de feiten en één over de wettelijkheid van het proces.
Inzake het feitelijke relaas van de oorlogsgebeurtenissen gaat Pal een aantal keer uit de bocht met vergezochte witwasconstructies. Hij erkent bijvoorbeeld dat oorlogsmisdaden zoals de ‘Verkrachting van Nanjing’ plaatsgevonden hebben, maar vervolgens betwijfelt hij de schuld van de bevelvoerders, die achteraf immers maatregelen hadden genomen om herhaling van zulke ongedisciplineerde uitspattingen te voorkomen. In ieder geval behoorden zulke wreedheden volgens Pal tot de oorlogsmisdaden van klasse B of C, terwijl de 25 beschuldigden van het Tokio-proces terecht stonden voor misdaden van klasse A, namelijk de nieuwe categorieën ‘misdaden tegen de vrede’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid’.
Net als de andere rechters behandelt hij vooral de mishandeling van de krijgsgevangenen, die hij echter minimaliseert door deze af te wegen tegen de imperialistische schuld van hun respectieve landen. Daarbij veronachtzaamt hij dat Japan niet alleen gevangen Chinese, Britse of Amerikaanse soldaten mishandelde, maar veel meer nog de burgerbevolking van niet-imperialistische landen zoals China. Aan de zieligste slachtoffercategorieën, zoals de vele duizenden (vooral Koreaanse, maar verder onder meer ook Nederlandse) seksslavinnen of ‘troostmeisjes’, besteedde hij geen woord, maar het officiële vonnis deed dat evenmin.
De Japanse ‘misdaden tegen de vrede’ wuift hij allemaal weg. Nederland en het Britse rijk kwamen in oorlog met Japan omdat ze het zelf de oorlog verklaard hadden na Pearl Harbor. De aanval op Pearl Harbor was volgens Pal het resultaat van tergende Amerikaanse provocaties, zoals het olie-embargo, gerechtvaardigd als een protest tegen de Japanse agressie in China maar ‘eigenlijk’ gewoon een poging om een industriële concurrent te fnuiken. Volgens Pal zou zelfs Monaco aan de VS de oorlog verklaard hebben als het een dreigement van dezelfde strekking zou hebben ontvangen als het Memorandum van Secretary of State Cordell Hull (de ‘Hull Note’) dat het State Departmentkort vóór Pearl Harbor naar de Japanse regering had gestuurd. De inval in China verklaart hij als een noodzakelijke zet tegen de Sovjet-penetratie van China. Niet dat hij iets tegen communisme had, maar in dit verband beschouwde hij de USSR vooral als opvolger van het in 1905 door Japan verslagen tsarenrijk: een ‘blanke’ mogendheid. Die uitleg was weinig overtuigend: als Japan de Russen of het communisme had willen bestrijden, dan zou het in juni 1941 de Duitsers vervoegd hebben in hun invasie van de USSR, een project met veel betere zegekansen dan de aanval op de VS in december 1941. Duitsland toonde zich na Pearl Harbor wél solidair met Japan door tegen zijn eigen belang in de oorlog te verklaren aan de VS.
Veel sterker is het tweede luik van rechter Pals argumentatie: dit proces was een farce, concreet omdat allerlei rechtsnormen genegeerd of overtreden werden, en principieel omdat het ‘overwinnaarsrechtspraak’ betrof. De rechten van de verdediging werden geschonden; advocaten van de verdediging hadden slechts beperkte toegang tot de dossiers; niet-Engelssprekende verdachten en getuigen moesten verklaringen in het Engels ondertekenen; bekentenissen of getuigenissen ten laste van medegevangenen werden afgedwongen onder foltering of met valse beloften; de criteria voor geldigheid van bewijsmateriaal waren streng voor de verdediging, laks in het geval van het dossier ten laste. En vooral: er werd vervolgd op grond van retroactieve wetten. Toen de Japanse oorlogsleiders hun besluiten namen en hun bevelen gaven, bestond er niet zoiets als ‘misdaden tegen de vrede’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid’, dus hun bestraffing schond het rechtsbeginsel nullum crimen sine lege. In een Amerikaanse rechtszaal zouden zulke procedurefouten ruim voldoende zijn om een beklaagde van vervolging te doen vrijstellen. Pal bepleitte daarom effectief de vrijspraak voor alle beklaagden.
Tenslotte, dit proces was overwinnaarsrechtspraak omdat er aparte normen golden voor overwinnaars en overwonnenen. De geallieerde legers functioneerden evengoed volgens het principe: ‘Befehl ist Befehl’, maar hun officieren werden niet vervolgd voor daden die slechts de uitvoering waren van een bevel van hogerhand. Japan was niet vertegenwoordigd onder de rechters, en geallieerde oorlogsmisdaden werden niet vervolgd. Rechter Pal was de enige die de Atoombommen op Hiroshima en Nagasaki ter sprake bracht: zelfs al zouden zij onrechtstreeks vele mensenlevens gered hebben, zoals men vaak beweert, dan nog beantwoordden zij onmiskenbaar aan de definitie van ‘oorlogsmisdaad’, namelijk omdat zij bewust burgerdoelwitten viseerden.
Sinds de Vrede van Westfalen (1648) was er hard gewerkt om het verschijnsel oorlog te humaniseren en om het recht van de sterkste door een echt internationaal rechtssysteem te vervangen door middel van  het sluiten van onder meer de conventies van Den Haag en Genève en door de onpartijdige werking van het Rode Kruis. De processen van Neurenberg en Tokio markeerden geen verdere stap voorwaarts in deze ontwikkeling, maar juist een breuk, zelfs een stap achteruit. Volgens Radhabinod Pal vormden zij een ‘barbaars wraakritueel’, een cynische gerechtelijke façade waarmee de overwinnaars brutaal hun wil oplegden en zichzelf een extra rechtvaardiging voor hun eigen oorlogsmisdaden verschaften.

(gepubliceerd als aflevering in een reeks over merkwaardige rechters, in het in Nijmegen uitgegeven rechtskundig tijdschrift Ars Aequi, september 2010, p.636-640)

[1] Dr. K. Elst (°Leuven 1959) is oriëntalist, ondermeer bekend om zijn onderzoek over het raakvlak tussen religie en politiek in het subcontinent. Recent publiceerde uitgeverij Aspekt zijn boek Mahatma Gandhi, een evaluatie van Gandhi’s politieke loopbaan aan de hand van een ontleding van de zelfrechtvaardiging die diens moordenaar tijdens zijn proces uitsprak.
[2] Meer details hierover in K. Elst, De Moord op de Mahatma, Leuven: Davidsfonds 1998, tweede ed.: Mahatma Gandhi, Aspekt, Soesterberg 2008, hf. 4.2.2. en 4.2.8.; en K. Elst, Return of the Swastika, Voice of India, Delhi 2006, hf.2.
[3] M. Singh, Prime Minister’s Speech to the Japanese Diet on December 14, 2006, Embassy of India in Japan.
[4] Onishi, Norimitsu: “Decades After War Trials, Japan Still Honors a Dissenting Judge”, The New York Times, 31 augustus 2007, zie: www.nytimes.com/2007/08/31/world/asia/31memo.html (laatstelijk geraadpleegd op 27 juni 2010).
[5] S. Watanabe, Radhabinod Pal’s Judgment, Tokio 2006.
[6] De dodenmars van Bataan, april 1942, was de geforceerde mars van 75.000 Amerikaanse en Filippijnse krijgsgevangenen, die zich na de Slag bij Bataan op de Filippijnen na belofte van correcte behandeling overgegeven hadden, over 98 km naar een kamp. Naar schatting 10.000 gevangenen overleefden de wreedheden van hun bewakers niet, en een nog groter aantal stierf in het kamp aan de gevolgen.
[7] B. Röling, A. Cassese (red.), The Tokyo Trial and Beyond: Reflections of a Peacemonger, Polity Press, Cambridge UK, 1993, p.87. Rölings bijdragen aan en nabeschouwingen over het proces van Tokio worden in ere gehouden door de Röling Foundation: http://www.rolingfoundation.org/tokyo.htm.
[8] R. Pal,‘Judgment’, in: B.V.A. Röling & C.F. Rüter (red.), The Tokyo Judgment: The International Military Tribunal for the Far East (IMTFE) 29 April 1946 - 12 November 1948, Amsterdam: APA-University Press Amsterdam, 1977. In Japan apart gepubliceerd als R. Pal,  In Defense of Japan's Case 1 & Case 2, Kenkyusha Modern English Readers 17, Tokyo, Japan: Kenkyusha Syuppan Co.

Labels: , , , , ,

1 Comments:

At 25/12/17 16:34, Anonymous Marc Huybrechts said...

De heer Pal lijkt me een typisch geval van een nonwesterling die gemotiveerd werd door racistische westenhaat, maar die wel handig gebruik maakte van Westerse rechtsnoties die enkel zinvol kunnen zijn binnen een democratisch politiek bestel en zeker niet toepasselijk kunnen zijn in de context van een overlevingsstrijd gelijk een meedogenloze wereldoorlog waarin er totalitaire bestellen participeren. Zijn “witwasconstructies” m.b.t. belangrijke feitelijkheden van het oorlogsgebeuren in wo2, en zijn incapaciteit om redelijke oordelen te vellen omtrent de disparate natuur of aard van de politieke bestellen die in oorlog met mekaar waren, getuigen van een moreel relativisme dat nog meer verderfelijk is als de “overwinnaarsrechtspraak” die hij aanklaagt. In de hedendaagse context van de strijd tegen het islamofacisme zijn er natuurlijk ontelbare voorbeelden van gelijkaardige gevallen - gelijk Pal - die Westerse rechtsnoties misbruiken, zowel onder (naief-linkse westerlingen) als onder nonwesterlingen.

Het relaas van de heer Elst is interessant, evenwichtig in presentatie, en met gedetailleerde informatie. Echter, met zijn conclusie omtrent een vermeend “sterker tweede luik” in de argumentatie van Pal kan ik niet akkoord gaan. De notie zelf van een oorlog te kunnen “humaniseren” is naief. Oorlog is bij definitie inhumaan, maar is wel reeel. In oorlog komt het er opaan van allereerst zelf te overleven. Post-conflict rechtspraak gaat altijd en onvermijdelijk “overwinnaarsrechtspraak” zijn, een reden te meer dat de ‘goeden’, of de ‘minder slechten’, er best aan doen van proberen te winnen. Het is een redelijke veronderstelling dat de morele natuur of kwaliteit van een politiek bestel zich doorgaans (maar niet in alle individuele gevallen) zal reflecteren in de morele kwaliteit van zowel individuele soldaten als van militaire besluitvoering. Men kan redelijkerwijze veronderstellen dat hetzelfde zal gelden voor onvermijdelijke post-oorlog “overwinnaarsrechtspraak”. Internationale tribunalen zijn in principe gevaarlijk, omdat echte “oorlogsmisdadigers” best beoordeeld en veroordeeld moeten worden door/onder ‘eigen mensen’, dus op eigen nationaal niveau, door mensen die direct betrokken waren en die zelf zware kosten hebben moeten dragen, en niet door gemakzuchtige ‘salongeneraals’ die zelf van op afstand geen enkele vinger hebben moeten uitsteken. Maar, in ondemocratische politieke bestellen is dat doorgaans een onrealiseerbaar ideaal. En wereldoorlogen zullen steeds enkel gevolgd kunnen worden door specifieke (en tijdelijke) ‘internationale’ overwinnaarstribunalen voor ‘berechting’.




 

Een reactie posten

<< Home

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>