15 maart 2015

De vrije meningsuiting als middel om het ergste te voorkomen






 

(Debat Delta-stichting over de vrijheid van meningsuiting, Blandijn, Gent, 18 oktober 2014, 13u30)

 

De vorige keer dat we het onderwerp “vrije meningsuiting” behandelden, op het Delta-congres van 2001, sprong ik in voor de aangekondigde spreker Pim Fortuyn, die zich ziek gemeld had. Achteraf leverde het ongecorrigeerde bericht dat hij in Antwerpen ging spreken, hem nog een commentaar op in Vrij Nederland: alsof hij in de jaren ’30 in Berlijn ging spreken! Ja, Antwerpen had wereldwijd een zeer aangebrande reputatie. Gelukkig zijn we deze keer in Gent.

Het boek dat toen uit onze lezingen gebrouwd is, heeft het Gouden Lampje gewonnen, de prijs van de Leuvense Werkgroep Literatuur. Maar de ideologisch gemotiveerde moord op Pim Fortuyn in 2002, en dan in 2004 die op filmmaker Theo Van Gogh, doen vermoeden dat onze oproep tot vrijheid  van meningsuiting niet door iedereen even positief onthaald is.

De informele of formele bestraffing van meningsuitingen is een element binnen de bredere machtsverhoudingen in het opinielandschap. Daarom zullen we hier regelmatig over de grenzen van de formele censuurproblematiek gaan en de bredere ideologische machtsstrijd behandelen. De overzijde past soms censuur toe om zijn macht te laten voelen, maar uiteindelijk is censuur slechts een middel naast andere om de openbare sfeer te domineren.

 

 

Media

Veel is er niet veranderd sedert 2001. De media zijn nog steeds stevig in handen van de overzijde. Zij gaat verder dan ooit in het culpabiliseren van het “abjecte Westen” (Bert Croughs) en zijn inboorlingen. Aldus trekt zij enkele lijnen verder die in 2001 al zichtbaar waren. Geen omwenteling dus, maar we zullen wel enkele signalen aanstippen van de voortschrijdende stille evolutie.

Er zijn dankzij het internet echter nieuwe media bijgekomen. Destijds was men nog de mogelijkheden van het internet aan het aftasten, en was dit nog een medium voor bevoorrechten, vandaag bereikt het nagenoeg de hele wereld en is er een hele waaier van onafhankelijke en doorgaans spotgoedkope internetmedia voorradig. De prijs die men hiervoor betaalt is het verlies aan privacy, en dat kan wel eens tegen je gebruikt worden, zoals N-VA-minister Theo Francken pas ondervonden heeft, toen van hem verontschuldigingen geëist en verkregen werden voor een oude facebook-status.

Toch hebben de nieuwe media niet echt de machtsverhoudingen gewijzigd. Zij worden door het Bestel gebruikt als kanaal voor “repressieve tolerantie”. Nu kan de gewone man eindelijk eens lekker zijn gedacht zeggen, zonder bang te moeten afwachten of zijn lezersbrief door de poortwachters van de opiniebladzijde ongewijzigd aanvaard is. Maar het maakt voor het uiteindelijke beleid nog steeds geen verschil. Een populair communicatiekanaal is het echter wel geworden, en dat is een groot verschil met een kwarteeuw geleden.

De elitaire en antidemocratische mediacraten houden alles bijeen niet zo van deze nieuwe media en de alternatieve kanalen voor burgerjournalistiek. Zij zetten hen weg als amateuristisch en onbetrouwbaar. Dat is vaak terecht, en zij beklemtonen liefst de voorbeelden van slechte internetjournalistiek om juist de goede nieuwsverspreiding en meningvorming op het internet door associatie zwart te maken. Deze negatieve beeldvorming moet bv. rechtvaardigen dat deskundige websites gewijd aan de islam (Middle East Forum, Jihadwatch, Secularislam, Faithfreedom) doodgezwegen worden, ook en vooral wanneer zij de duiding van de gewone media in het vizier nemen. Het lag de despotische aard van het multiculturalisme beter toen mediawerk nog louter eenrichtingsverkeer was, van een gezalfde oppermachtige groep mediacraten naar een onmondige massa mediaverbruikers. Binnen die media van het oude type weten zij alvast hun bijna-monopolie te handhaven.

 

 

Koketteren met de underdogpositie

Toch doen de letterknechten van het Bestel zich graag als underdogs voor, en doen zij kritiek op de islam, op immigratie, op multicultuur, op positieve discriminatie, op de EU, op het dogma van klimaatwijziging door menselijk gedrag, en op andere heilige huisjes, af als de “nieuwe politieke correctheid”. Het Franse weekblad Marianne is zelfs gespecialiseerd in het wekken van een rebels gevoel bij lezers die geestelijk in feite de gebaande paden volgen. De Morgen presenteert zich tegenwoordig zelfs als “tegendraads”, als “zalm die tegen de stroom opzwemt” (ontleend zonder bronvermelding aan een oude verkiezingsleuze van meeloperpartij Agalev: “Alleen dode vissen zwemmen met de stroom mee”).

DM-hoofdredacteur Yves Desmet beweert al zeker tien jaar dat “de politieke correctheid snel van links naar rechts evolueert”. Maar het volstaat om te zien waar de geldstromen en de benoemingen naartoe gaan, naar voor- of tegenstanders van deze heilige huisjes, en omgekeerd wie er door ontslagen en disinvitaties getroffen wordt, om vast te stellen dat dit gewentel in de slachtofferrol volkomen leugenachtig is. Een illustratie van Desmets these zou zijn, dat linkse politici zich plots als rechts beginnen te profileren omdat dat profijtiger zou zijn. Totdat hij daar een voorbeeld van kan geven (en zelfs totdat dat een brede trend geworden is), heeft hij gewoon ongelijk.

Nog steeds zien we opportunistische politici hun huik naar de progressieve en multiculturele wind hangen, zelfs nadat Angela Merkel, David Cameron en zelfs Yves Leterme lippendienst aan de opdringerige werkelijkheid bewezen hebben door het multiculturele experiment “mislukt” te verklaren. Dat is slechts een schaamlap gebleken om des te beter het oude beleid te kunnen voortzetten: De instemming van de bevolking is hun duidelijk minder waard dan de goedkeuring van de opiniemakers: de dominante media hebben eventjes gedaan alsof zij allang van die mislukking nota genomen hadden, eveneens om des te feller dezelfde lijn als voorheen aan te houden. De hegemonische ideologie van 2001 is nog steeds aan de macht en geniet nog steeds de volle steun van het Bestel.

Waarom dat valse gekoketteer met de underdogpositie? Ten eerste behoort het tot de normale beroepseer van de duider, non-conformistisch te zijn en tegen de heersende meningen in te gaan: “speaking truth to power”. Je wil geen louter luidspreker van de gevestigde machten zijn, dus wie dat wél is, probeert dat te verdonkeremanen of anders voor te stellen. En vandaag, althans in ons land, heeft dat zelfs een kern van geloofwaardigheid: met de N-VA aan de macht (of althans aan het bewind, want macht betekent het vermogen om de zaken naar eigen inzicht herin te richten, terwijl de N-VA zich juist naar het status-quo plooit), kunnen haar tegenstanders lekker de rebel uithangen.

Ten tweede hebben wij hier nu juist met de ‘68-generatie te maken, die de media beheerst of die op de heersende cultuur zodanig haar stempel gedrukt heeft, dat ook volgende generaties zich aan hun normen aanpassen. Voor die generatie, die nog echt een revolte heeft meegemaakt, en voor wie links zijn ooit inderdaad tegendraads was, is het een mentale gewoonte geworden, zichzelf als contrair en opstandig te zien.

Dat heeft bovendien het voordeel, de machtige motor van links, het geheim van zijn macht, draaiende te houden: zijn grenzeloze haat. De ervaring leert dat haat veel motiverender werkt dan eender welke positieve overtuiging. Welnu, het is moeilijk om een underdog te haten, zeker als je jezelf ook nog eens rebels wil voelen. Daarom is het beter voor je geweten als je jezelf inprent dat je vijand de te kloppen man is, de frontman van de gevestigde macht. Een machtige mag je ongebreideld haten, zoiets kan je verkocht krijgen.

[Naschrift, 12 maart 2015: een uitstekend voorbeeld vinden we in The Economist van 10 januari 2015. Over de anti-islamiseringsbetogingen van de Pegida-beweging in Duitsland titelt het blad: The uprising of de decent, “de opstand van de fatsoenlijken”. Daarmee worden echter niet de geweldloze fatsoenlijke betogers bedoeld, die op eigen initiatief en met eigen middelen tegen het islamfaciliterend beleid van de overheid betogen, wel juist de onfatsoenlijk gewelddadige tegenbetogers, die de volle steun van het Bestel genieten. Zoals het blad zelf op 20 december 2014 gemeld had, waren de betogingen echt geweldloos, maar hebben kanselier Merkel en justitieminister Heiko Maas hen “een schande voor Duitsland” genoemd. De tegenbetogers fungeren als de herdershonden van de machthebbers om de schaapjes af te schrikken en onder controle te houden.-- KE]

Maar soms ook spreidt de progressiviteit onbeschaamd haar hegemonie ten toon. Bijvoorbeeld, omdat zij in de faculteiten voor menswetenschappen een totale controle uitoefent, nu ook in de ooit “rechtse” katholieke zuil, kunnen alleen ideologisch welgevallige figuren daar carrière maken (hoogstens kunnen ideologisch ongeprofileerde figuren binnen geraken die zich op een later tijdstip tot “reactionairen” ontpoppen), dus wordt daar volop de factor academische status uitgespeeld: een dissident die geen positie binnen het Bestel heeft, noemt men smalend een “buitenstaander”, een “amateur”, een “part-time scholar”. Ook de geafficheerde minachting van beroepsjournalisten jegens de financieel goedkopere (maar inhoudelijk soms betere) internetmedia volgt dit patroon. Wie om democratische redenen protesteert tegen de eenzijdigheid en soms zuivere valsheid van de officiële versie, heet een “Calimero”, een gefrustreerde minkukel. Alsof het binnen geraken in de bevoorrechte posities een kwestie van kwaliteit zou zijn en niet van ideologische conformiteit.

Een merkwaardig verschijnsel van die orde is nog dat media die in hun duiding alles doen om de islam zo onschuldig mogelijk voor te stellen, tegelijk fulmineren tegen de andere media omdat die “vooroordelen” en “misvattingen” over de islam zouden verspreiden, hoewel die aan de nieuwsberichten over de islam precies dezelfde witwassende draai geven. De reden is ten eerste weer diezelfde waardering voor het originele en gedurfde, zodat media er in elk geval aanspraak op moeten maken, “anders dan de anderen” te zijn. Dus zelfs met een volstrekt banaal standpunt als het afschermen van de islam tegen kritiek beweert men alleen te staan en iets stoutmoedigs te doen.

Verder kan men er, als kern van waarheid, op wijzen dat het publiek na nagenoeg elk nieuwsfeit aangaande de islam weer een beetje negatiever tegenover deze religie blijkt te staan. Natuurlijk, alleen blozende chiro-meisjes zijn voldoende goedgelovig om bij alle berichtgeving over ontvoeringen, slaafnemingen en onthoofdingen toch nog het vertrouwen in de islam te bewaren. Hoezeer de media zich ook uitputten in verfraaiende inkleding van de wapenfeiten van de islam, de meeste mensen trekken toch nog het voor de hand liggende besluit uit het rauwe nieuws, dat de media noodgedwongen moeten bekend maken vooral ze het met hun duidingsmachine te lijf kunnen gaan. Met enige “islamofobie” op de redacties heeft dat niets te maken. Wel met het hoopgevende feit dat desinformatie, hoewel invloedrijk, toch niet oppermachtig is.

 

Muilkorfwetten

De muilkorfwetten, die (in strijd met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens) het opiniedelict invoeren, zijn nog altijd in voege. Zij zijn principieel onverenigbaar met de democratie, want zij scheppen twee ongelijke klassen binnen de samenleving: degene die alle meningen kent, en degene die haar eigen oordeel moet vormen zonder alle meningen of alle beschikbare informatie te kennen. Democratische meningvorming veronderstelt een volledige toegang tot alle informatie en standpunten. Een muilkorfwet verdedigen of toepassen is per definitie antidemocratisch.

Een petitie van talloze Franse historici in 2006 tegen de vier wetten die van staatswege een bepaalde versie van de geschiedenis verplicht stellen (niet alleen over de Holocaust, maar ook de slavernij, de Armeense genocide en de kolonisatie) heeft de wetgeving niet kunnen beïnvloeden. In de landen waar de holocaustontkenning en vermeende uitingen van of oproepen tot racisme verboden waren, zijn zij dat nog steeds. De liberale politici die in vraaggesprekken gezegd hebben dat de Belgische negationismewet van 1995 moet opgeheven worden (onder meer de goede vrienden Jean-Marie Dedecker en Karel De Gucht), hebben daar in het parlement geen initiatief toe genomen.

Die wet is vooral in het nieuws gekomen door het proces van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding tegen de Vlaamse holocaustbetwijfelaar Siegfried Verbeke, die uiteindelijk een jaar celstraf kreeg. Na het vonnis, in 2008, verklaarde Centrum-advocaat Paul Quirijnen dat het eigenlijk de boodschap meegaf: “Liegen mag niet.” Zo, dat zullen de kleuters wel begrepen hebben: kindertjes mogen niet jokken. Alleen: liegen mag wél, onze politici doen het heel de tijd. Een gedrag mag dan strijdig zijn met de algemene moraal of met levensbeschouwelijke codes, maar dat maakt het nog niet onwettig of strafbaar.

Bovendien is er geen aanwijzing dat negationisten “liegen”. Zich als negationist uiten is onder moslims de gewoonste zaak, maar elders maak je jezelf daarmee volstrekt persona non grata. Zich via een schokkend leugentje even interessant maken en daar levenslang een dermate hoge prijs voor betalen, dat doen maar zeer weinigen. De anderen belijden het negationisme omdat ze er nu eenmaal in geloven. Al vertellen zij onwaarheid, zij liegen niet, want zij geloven oprecht wat zij zeggen.

Maar het Centrum denkt niet in termen van waarheid: meningen worden om andere redenen veroordeeld. “Het minimaliseren van de Holocaust wordt niet langer geduld uit respect voor de talloze slachtoffers van deze zwarte bladzijde uit de wereldgeschiedenis”, argumenteert Paul Quirynen. Zo, dus het respect voor slachtoffers laat zich afmeten aan het instellen en afdwingen van een muilkorfwet?  Wel, dan heeft Quirijnen geen respect voor de slachtoffers van de Armeense genocide, noch voor die van de Rwandese genocide, want hij noch zijn opdrachtgever vraagt om een wet tegen de minimalisering daarvan. Is uw familie in de Goelag omgekomen?  Quirijnen spuwt op u.  Hebt u nipt de Cambodjaanse knekelvelden overleefd? Centrumvoorzitter Jozef De Witte veegt zijn voeten aan u! 

Misschien zal één van die vuige CGKR-negationisten voor deze consequentie terugschrikken en beweren dat hij heus wel respect heeft voor slachtoffers van andere genocides.  In dat geval heeft hij zelf gezegd dat het mogelijk is om slachtoffers van massamoorden te respecteren zonder te hunnen gerieve een muilkorfwet in te stellen. Wat dan metterdaad zal moeten bewezen worden door de wet van 1995 af te schaffen.

Een verschil in omstandigheden is er wel: de wetten tegen holocaustontkenning zijn nagenoeg zonder voorwerp geworden door het afsterven van de ontkenners of door hun bekering. Inderdaad, de generatie die de Tweede Wereldoorlog nog zelf heeft meegemaakt, daardoor belang stelde in zijn geschiedschrijving en daar zelfs offers voor wou brengen, is nagenoeg uitgestorven. En hoewel nog steeds verketterd, zijn enkele belangrijke zogenaamde revisionisten van gedacht veranderd, m.n. de Deense oriëntalist Christian Lindtner en vooral de Britse historicus David Irving. Hoewel de linkerzijde hem wel een “holocaustontkenner” zal blijven noemen, levert hij nu het sterkst mogelijke dossier tegen de holocaustontkenning.

Anderzijds is er aan Joodse zijde een gewijzigde prioriteit: het toenmalige animo tegen het rechts-nationalisme is naar de achtergrond verschoven door de toegenomen bezorgdheid over de islam. Ook is er bij hen een gewijzigde houding tegenover de wenselijkheid van een negationismewet: toen Tony Blair zulke wet in het Verenigd Koninkrijk wilde invoeren, was het juist de Joodse gemeenschap die hem zulke illiberale maatregel uit het hoofd praatte (zij nam genoegen met een jaarlijkse  Holocaust Remembrance Day). Eigenlijk had dat als rechtvaardiging kunnen dienen om de negationismewet in eigen land op te heffen, maar zoals al vastgesteld: niemand heeft daartoe het initiatief genomen.

Integendeel, het begrip “negationisme” is sindsdien ook op andere betwiste onderwerpen toegepast geworden. Wie twijfelt aan de hypothese dat de mens de opwarming van de aarde veroorzaakt heeft en dat menselijke maatregelen die klok kunnen terugdraaien, heet een “klimaatnegationist”. De implicatie is niet meteen dat er op die twijfel een wettelijk verbod moet ingevoerd worden, maar toch dat zo’n klimaatnegationist van het debat moet uitgesloten worden, want ofwel boosaardig ofwel gek. Het openbare debat over allerlei belangrijke onderwerpen is vergiftigd door de aanname dat er verboden meningen bestaan.

 

Racismewet

Komt de negationismewet maar zeer uitzonderlijk in het nieuws (en nooit tegen de echte, onbeschroomde holocaustontkenners, want die zitten in het bevoorrechte moslimmilieu), de racismewet is regelmatig de aanleiding tot processen.

De Nederlandse ziener (of luchtfietser) Jozef Rulof, gestorven in 1952, is bijvoorbeeld het voorwerp geweest van een hilarisch antiracismeproces. Het CGKR beschuldigde zijn uitgever er namelijk van, racistisch gedachtengoed te verspreiden. Net als Rudolf Steiner, wiens scholen in Nederland wegens “racisme” in opspraak gebracht waren, meende Rulof dat rassen een zeker belang hebben, bv. dat de tropische rassen een lager stadium in de mensheidsontwikkeling zijn dan het Europese ras. Die opvatting was helemaal in de tijdsgeest, en de meeste denkers uit de twee eeuwen vóór 1945 kunnen op dergelijke “racistische” opvattingen betrapt worden. Aldus bv. Charles Darwin, wiens baanbrekende werk uit 1859 de titel droeg: On The Origin of Species by Means of Natural Selection, or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life ("Over de oorsprong van soorten door middel van natuurlijke selectie, of: het behoud van begunstigde rassen in de strijd om het bestaan").  

Zulke meesterdenkers hadden en hebben ontzaglijk veel meer invloed dan de marginale occultist Rulof, dus had het CGKR na gunstig vonnis zeker ook hun boeken moeten doen verbieden. De boekverbranding door de nazi’s in 1933 viel in het niet bij wat het georganiseerde antiracisme ons (met overheidsmiddelen) bereidde. Gelukkig voor onze overheid, die zich onsterfelijk belachelijk dreigde te maken, verloor zij het Rulof-proces. Na een uitgesproken boekenverbod in eerste aanleg in 2003, werden het werk en de uitgever van de ziener in 2007 in beroep vrijgesproken. Dat benam het CGKR de lust om, in navolging van de creationisten, het werk van Darwin voor de rechter te slepen.

Zelfs een verbod op een politieke partij is, na op maat gemaakte veranderingen in de wetgeving en zelfs de grondwet, door deze muilkorfwet mogelijk gemaakt, nl. op het VB, dat zichzelf onder een minder gunstig gesternte moest herstichten. Dat deed zelfs N-VA-bestuurslid prof. Matthias Storme opmerken dat het nu een morele plicht geworden was, voor het VB te stemmen. Zo geschiedde: bij de volgende stembusgang verhief 24% van de Vlaamse kiezers zijn stem tegen de muilkorf. Een sterk gebaar, maar het Bestel was niet onder de indruk: noch aan het beleid noch aan het bestaan van vrijheidsberovende wetten (die hier ook het Recht op Vereniging bleken te treffen) veranderde iets.

Een zilver lijntje in de donkere wolk van de zogenaamd antiracistische muilkorfwet is dat het nu bij implicatie ook verboden is, iemand racist te noemen, althans zolang hij niet wegens racisme veroordeeld is. Racisme is nu namelijk “geen mening maar een misdaad”. Het is uiteraard wél een mening, en deze leuze liegt, maar wettelijk is het wel degelijk een misdaad. Anderzijds, iemand zonder grond (d.i. zonder vonnis door een volwaardige rechtbank) van een misdrijf beschuldigen, is zelf eveneens een misdrijf. Dus als een linkse debater je uit gewoonte “racist” noemt, zoals men in die kringen inderdaad pleegt te doen wanneer men zichtbaar zonder argumenten zit, dan kan je hem wegens laster en eerroof aanklagen. Alleen zal dat niet gauw gebeuren, ten eerste omdat vrijdenkers tegen de kosten en zorgen van een proces opzien (en zo heeft de juridisering van de meningvorming door het instellen van een racismewet wel degelijk een afschrikeffect), en ten tweede omdat zij racisme en dus ook de beschuldiging daarvan nog steeds als een mening opvatten, en dus als vrij, ondanks de bestaande muilkorfwet. 

 

 

Nieuwspraak

De cultuurmarxistische beheersing van de openbare mening, te vergelijken met het gebas waarmee herdershonden de schaapjes in het gelid houden, strekt zich sinds decennia ook uit tot het taalgebruik. Daarin gaat hun lange mars verder. Zo rukt in het Engelse taalgebied het voornaamwoord “she” op, ter vervanging van “he”, wanneer een algemeen onderwerp van onbepaald geslacht vermeld wordt: “Every child has a right to know her father.” Terwijl het feminisme enorme kaakslagen te incasseren krijgt door de toename van sluierdwang, verkrachtingen en seksuele uitbuiting door moslimbendes, het als “hoer” naroepen van Westers geklede vrouwen, en vrouwenbesnijdenis, kijkt het met zulk tijdverdrijf stoer de andere kant op.

Een welbeschouwd veelzeggende ontwikkeling is het in zwang gekomen gebruik van de term “wit” waar ooit “blank” gezegd werd. Het Engels heeft deze keuze niet, maar het Nederlands maakt het onderscheid tussen “blank” en “wit”. Blanken zijn namelijk niet wit. Toch dringen de media dit sociologenjargon op, deels ontleend aan de letterlijke vertaling van Amerikaanse bronnen (er schuilt veel Amerikaans imperialisme achter allerlei revendicatiebewegingen), deels als bewuste keuze voor de lijfelijker, meer biologische term “wit”, die het debat op strikt biologisch niveau brengt.

De keuze van de multiculturalisten om de discussie zoveel mogelijk in termen van biologisch racisme te voeren, is strategisch. Zij willen van het aureool van Martin Luther King, Nelson Mandela en andere strijders tegen biologisch racisme profiteren. Ook willen zij vanuit het eigen Hitlercentrisme (hun geest is niet alleen bekrompen maar ook vunzig) voor eeuwig de verhoudingen van rond 1940 oprakelen, toen biologisch racisme nog volop leefde en de inzet van politieke strijd was. Inzake de islam is dit het duidelijkst: die discussie heeft volstrekt niets met ras te maken, en bouwt slechts voort op een islamkritiek die al begon met Mohammeds eigen stamgenoten en die nu talloze kleurlingen (onder wie vooral islamafvalligen, ervaringsdeskundigen dus) telt. Toch promoten de media termen als "anti-islamitisch racisme" en "witten en moslims".

In dat licht moet men ook de kunstmatige rel rond Zwarte Piet begrijpen. Deze figuur stamt van lang voor de biologische rassenverhoudingen waarnaar het debat verwijst: zowel de negerslavernij van de laatste eeuwen als de Moorse slavenhalers (die je in de zak meenemen en van de roe geven) kwamen te laat om de reeds bestaande folklore rond Zwarte Piet geschapen te hebben, ook al hebben ze die tijdelijk wat gekleurd. Het begon bij Wodan en het Wilde Heir en is dan gekerstend door de figuur van de Byzantijnse 4de-eeuwse bisschop Nicolaas; en Piet is zwart, of althans donker, omdat hij oorspronkelijk het duistere geestenrijk belichaamt en later ingevuld is als schoorsteenspeleoloog. Maar antiracisten zijn zeer kortzichtig en duiden alles doorheen de lens van hun geliefde speeltje, het veel recentere rasbegrip.

 

 

Haat

Vele westerse landen hebben het begrip “haat” in hun wetgeving ingevoerd. Men zou geredelijk zeggen dat haat een emotie is en geen voorwerp van een wettelijk verbod kan zijn. Zo zal een normaal mens aan een slachtoffer van verkrachting wel niet het recht ontzeggen, de dader te haten. Maar het verplichte eenheidsdenken verwijdert zich steeds verder van de normaliteit.

Het is dus, via de wet, via de statuten van verenigingen of de reglementen van organisaties, op steeds meer plaatsen verboden, “haat te verspreiden” jegens een gemeenschap van mensen. In beginsel zijn deze voorschiften geldig erga omnes, gelijk voor blanken, bruinen en zwarten, of gelijk voor christenen, vrijzinnigen en moslims, maar in de praktijk bevoordelen zij bepaalde uitverkoren “kansengroepen”.

Het feitelijke voorbeeld voor al deze nieuwe maatregelen tegen “haat” is India. Daar bestaat al van in 1927 een wet (Penal Code art. 295A, geconcretiseerd door Criminal Procedure Code art. 153C) die het opwekken van haat jegens een groep verbiedt. Deze wet is door de Britse kolonisator ingesteld nadat een hindoe schrijver de islam gehekeld had en door een moslim vermoord was. De dader werd goed en wel veroordeeld (de Britten lustten geen heibel in hun mooie kolonie), maar het slachtoffer werd met terugwerkende kracht eveneens veroordeeld: zijn soort publicatie werd buiten de wet gesteld. Hoewel de wet bedoeld was om de islam tegen kritiek af te schermen, werd hij zo geformuleerd dat hij alle religies tegen “belediging” beschermde.

Dat was dan het verschil met de islamwereld, waar blasfemiewetten alleen de islam beschermen. Toch had de bij uitstek partijdige Organization of Islamic Cooperation, die alle moslimstaten overkoepelt, in 2005 de euvele moed om het begrip islamofobie te lanceren, als middel om vrij denken over de islam ook buiten de islamwereld te verbieden. De term behoort tot het psychiatrische jargon en beduidt een irrationele vrees, zoals agorafobie of arachnofobie. Een mening wordt dus buiten het debat gesloten zonder ze te hoeven aanhoren, want ze is “geen mening maar het symptoom van een stoornis”. Bovendien wordt islamofobie in onze media vertaald of “geduid” als moslimhaat; niet vrees maar haat. Allerlei media en politici, ook bv. vrijheidsheld Karel Degucht, hebben de term inmiddels overgenomen en gepopulariseerd. Van straatagitatoren tot EU-mogols, een breed front tracht nu via de term islamofobie de wetenschappelijke islamkritiek te criminaliseren.

 

 

Eigen ervaring

Tijdens de Rushdie-zaak en nadien werd ik door een aantal politieke verenigingen als spreker gevraagd. Dat begon in de lente van 1989 met verschillende afdelingen van het kommunistische Masereelfonds (want links was toen nog kritisch tegenover elke religie, dus ook tegenover de islam), dan afdelingen van wijlen de Volkunie, geledigen van de christelijke zuil, en de studentenafdelingen van de VLD en Agalev. Dat verliep allemaal rimpelloos, zelfs in het Agalevdebat met twee moslims (onder wie de UCL-prof en bekeerling Jean/Yahya Michot) en een aula vol moslims in Leuven. Er ontstond echter enige commotie toen ik inging op de uitnodiging van enkele VB-prominenten in juni 1992.

Zij vertegenwoordigden toen nog niet de dominante partijlijn, want die zou pas echt de islam tot doelwit nemen rond 1997. Integendeel, zoals de feedback vanuit het publiek mij leerde, werd de partij toen nog gedomineerd door de nostalgici van damals, die de joden als de hoofdvijand en de moslims als bondgenoten zagen. De weinigen die commentaar gegeven hebben op mijn standpunten daar, van links (Lucas Catherine, Patrick Stouthuysen) zowel als van rechts (Marc Joris), hadden de tegenstelling gemerkt tussen het toenmalige VB-partijstandpunt, dat nog om terugkeerbeleid draaide, en mijn zienswijze, die op assimilatie gericht was.

Inhoudelijk had ik het vooral over de haatdoctrine in de Koran, maar of ik nu dat behandeld had danwel uit het telefoonboek voorgelezen, dat was voor de media precies hetzelfde. Voor hen telde enkel dat ik de boycot van het VB verbroken had. Daarom noemde De Morgen mij "VB-ideoloog", maar vooral het daarop volgende braaksel en haatproza vanwege allerlei linkse intellectuelen was akelig. De levensbelangrijke islamproblematiek werd genegeerd vanuit een kleingeestige partijpolitieke bekommernis, blijkbaar het hoogste waartoe progressieve geesten in staat zijn.

Vanaf dat ogenblik heb ik van een aantal vrienden en kennissen niets meer gehoord. Behalve een vrouw die me zei: "Ik vind het vreselijk wat je gedaan hebt", en me vervolgens voorgoed de rug toekeerde, verkozen zij om mij gewoon te vermijden en uit hun leven te verwijderen. Disinvitaties als spreker werden regelmatig mijn deel, ook vanwege mensen of instellingen die mij anders gunstig gezind waren: "U hebt gelijk, maar u begrijpt dat wij de goede naam van deze instelling niet omwille van u kunnen riskeren." De conformistische en bange burgerij is een noodzakelijk verlengstuk van de haatcampagnes van links. De burgerman is werkelijk de schuld, want zonder zijn medeplichtigheid hadden de linkse haatpropagandisten vruchteloos aan de kant staan roepen.

Jobsollicitaties werden hopeloos, en zelfs op relationeel gebied had het zijn impact: de geschetste marginalisering werd op termijn een factor in mijn echtscheiding. Maar laat ons die episode van de goede kant zien: er kwamen tenminste geen ernstige doodsbedreigingen. Salonsocialisten en kaviaarlinksen hebben, huns ondanks, iets gemeen met de Vlaamse Leeuw, over wie Guy Spitaels zei: "Il rugit, mais il n'a pas de dents."

Ik heb er ook iets mee geleerd over het verschil tussen arbeiders en intellectuelen. Voor zogenaamd laaggeschoolden ben en blijf ik gewoon degene die zij zelf ervaren hebben. Verhaaltjes in de krant, als ze die al lezen, maken daarin geen verschil. Voor intellectuelen daarentegen is het geschreven woord heilig. En als de krantenversie niet met hun ervaringswerkelijkheid overeenkomt, dan kan dat alleen betekenen dat ik mij anders voorgedaan heb dan ik wérkelijk ben. Het is de krant die de ware toedracht over mij onthuld heeft, en ik die hen, gewoon door mezelf te zijn, bedrogen heb.

Een verdienste van de krant is dat zij haar verhaal toch niet al te ver van de werkelijkheid wil laten afwijken. In 2011 gaf ik een interview aan Russian TV, en het bericht daarover in De Morgen situeerde mij niet bij het VB (wat het bij de minste schijn van juistheid daarvan zeker zou gedaan hebben), maar noemde mij een “nieuwe-rechtse” denker. Nou goed. Terwijl dus sommige medialui verstandig genoeg zijn om in hun verdraaiingen toch wat met de tijd mee te gaan, zijn hun kijkers of lezers in de ooit opgelepelde misvattingen bevroren. Meer dan twintig jaar later krijg ik het mediaverhaal van destijds nog regelmatig voorgeworpen, vooral vanwege schaapjes uit de christelijke zuil. Daar heeft men de aloude zuilgewoonte van het heilige conformisme wat aan de tijdsgeest aangepast: vroeger geloofde men gedwee de Kerk, nu hengelt men vroom naar schouderklopjes van de progressieve media.

Dit relaas vereist dat ik even zeg wat ik dan wel van het VB denk. Wie met ideeën bezig is, laat zich bezwaarlijk in simplistische partij-etiketten vangen; alleen al daarom zou ik de omschrijving “VB-ideoloog” als een belediging moeten opvatten. Maar goed, er viel destijds genoeg op het VB aan te merken om me er zeker niet bij aan te sluiten. Desalniettemin heeft de partij de verdienste, als eerste het islamprobleem centraal te gesteld te hebben. De manier waarop, daar valt dan weer wat op aan te merken, maar in het grotere verband gezien zijn dat details. Ook de fouten van destijds zullen vergeten worden in de schaduw van een veel belangrijker feit: terwijl de andere partijen het islamprobleem zijn blijven ontkennen, heeft het VB het onder ogen durven zien.

Wie vindt dat het VB de zaken verkeerd aanpakt – en dat is natuurlijk een legitiem standpunt – heeft een uitstekend alternatief: zelf een betere oplossing voorstellen. Laat de centrumpartijen gerust zelf een islambeleid bedenken, tegen dat van het VB in; maar laat ze tenminste het probleem openlijk onderkennen. Willen overleven, onze beschaving aan onze kinderen willen doorgeven, daar is niets “extreemrechts” aan, dat is een zaak die iedereen ter harte mag nemen.     

 

 

Besluit

Ondanks enkele symbolische overwinningen kunnen we niet veel vooruitgang melden. Het gezond verstand heeft gezegevierd in enkele marginale zaken als het Rulof-proces, en leidende politici erkennen met woorden dat het multiculturele experiment mislukt is en dat muilkorfwetten fout zijn. Alternatieve media hebben iets meer ruimte voor dissidentie en onwelgevallige meningsuitingen geschapen. Maar het beleid blijft ongewijzigd en een veralgemeende retour à l’évidence valt nergens aan de horizon te bespeuren. Tenzij dan dat de wolken samenpakken voor een storm, namelijk een burgeroorlog die het soort ruige omstandigheden levert waarin het niet langer aangewezen is, de schijn op te houden.

Het oordeel over al de politici en medialui die het parler vrai over de zich ontspinnende islamproblematiek verboden of genegeerd hebben, zal hard zijn. Gelukkig voor hen of hun nagedachtenis zullen we dan dringender zorgen aan ons hoofd hebben. 

Ik hoop dat ik ongelijk krijg en dat zulke confrontatie vermeden kan worden, maar wie ben ik? Als de ellende waar onze mediacraten en politici met open ogen op aansturen, zich materialiseert, dan zal tenminste één gunstig neveneffect te vieren vallen. Dan zal, wettig of niet, trendy of niet, de waarheid wel gezegd worden. Overigens ook nogal wat slordige uitspraken en regelrechte onwaarheden, net als nu, maar men zal er niet beschroomd om zijn, en de werkelijkheid zal de leugenaars meteen tot de orde roepen. Dat is dan een bescheiden rechtzetting, maar ik hoop nog altijd op het alternatief: dat men tijdig tot zijn zinnen komt en deze confrontatie door een herstel van de eerbied voor de waarheid kan afwenden.

 

 

Naschrift, vrijdag 13 maart 2015

Inmiddels zijn Mohammed-cartoonisten in Frankrijk en Denemarken weer dramatisch in het vizier genomen door djihaadstrijders, met de aanslag in Parijs op Charlie Hebdo en die op een Kopenhaags debat over uitgerekend de vrije meningsuiting. Beide aanslagen gingen gepaard met een nevenaanslag op een joods doelwit, en er vielen in totaal negentien doden. Te veel om met de mantel der liefde te bedekken, dus werd er juist zeer opzichtig en op grote schaal gereageerd. Allerlei politici en medialui stapten op in een postume solidariteitsbetoging te Parijs, of beweerden via een badge: “Je suis Charlie!”

Het werd een intens lachwekkend feest van de huichelarij; de gedode cartoonisten zouden zich volop hebben kunnen uitleven. De VRT-journalisten poseerden voor een groepsfoto featuring Björn Soenens, allemaal heel conform met de Charlie-kokarde. Net als Yves Desmet van De Morgen en ongeveer heel hun beroepsgilde beweerden zij evenzeer tot de geviseerde groep te behoren: perslui, voorvechters van de vrije meningsuiting. Tiens, waarom liepen zij dan geen gevaar en de Mohammed-cartoonisten wel?

De cartoonisten zijn nooit verontrust omdat zij in de media bedrijvig zijn of omdat zij  cartoons tekenden. Zelfs in de moslimwereld bestaan er tegenwoordig cartoonisten, en die konden tijdens al de heisa gewoon op post blijven: zij wisten dat zij niet tot de geviseerde groep behoorden. Nee, onze eigen cartoonisten werden bedreigd, aangevallen en een aantal van het gedood omdat zij de Profeet beledigd hadden.

Natuurlijk hebben rechtzinnige moslims het niet erg op de vrije meningsuiting begrepen, maar laten we hen nu niet onnodig demoniseren (zoals onze journalisten impliciet wel doen): niet elke soort mening is hun een moord waard. De  klokkenluiders van Wikileaks of van de NSA-afluistercampagne (“yes we scan”) hebben wel wat moeilijkheden met de VS-overheid gekregen, maar op de radar van de djihaadstrijders kwamen zij niet voor. De ontdekking dat de communicatie op Angela Merkels mobieltje door de Amerikaanse inlichtingendiensten gevolgd wordt, mag dan de voorpagina’s gehaald hebben, maar voor de islam is het van geen belang. De cartoonisten werden geviseerd omwille van één heel specifieke mening, namelijk iets wat neerkwam op de “belediging van de Profeet”. Daaraan zullen Soenens of Desmet zich niet schuldig maken.

Integendeel, al jaren zetten zij zich in voor de belastering en criminalisering van islamkritiek, zie bv. Desmets fatwa’s tegen wijlen de liberale politicus Achille Moerman en tegen islamoloog Urbain Vermeulen. De echte slachtoffergroep, degenen die echt hetzelfde misdrijf begaan als de getroffen cartoonisten, zijn nochtans de islamcritici. Zij zijn in de mediaberoering volgend op de cartoonaanslagen volstrekt niet aan bod gekomen. Integendeel, de schijnwerpers werden juist gericht op de dadergroep, de moslims, die als beklagenswaardige slachtoffers van de meningvorming na de aanslagen voorgesteld werd.

Nee, wij doen niet aan "schuld door associatie" (daar hebben we de linkerzijde voor), en moslims zijn niet medeplichtig louter omdat zij "toevallig" dezelfde categorie Arabische namen hebben als de terroristen. Zij zijn wel medeplichtig omdat zij de eerbied voor Mohammed doorgeven, degene die nu de djihaadstrijders tot hun terreurdaden inspireert. Voor alle duidelijkheid: ook onze politici die de inplanting van en het onderricht in de islam organiseren en financieren, zijn om dezelfde reden medeplichtig. Zij allen geven een gesloten doos met vergif door, de islam, en spelen dan de verraste onschuld wanneer een stoute zoon die doos durft openen en de islam ernstig begint te nemen, ook in zijn leer over de djihaad.

Een nieuwe ontwikkeling is dat de moslims zelf, of althans een mediatiek bekwamere voorhoede, steeds beter inspelen op de kuiperijen van de islamapologeten in ons opiniewezen. Zo vormden een twintigtal Noorse moslims een ketting rond een synagoge in Oslo, nadat hun geloofsgenoten pas een aanslag met een dodelijk slachtoffer gepleegd hadden tegen een synagoge in Kopenhagen. Dit was zogezegd om de joden te beschermen (nl. tegen moslims!), maar naar eigen zeggen vooral als gebaar tegen “vooroordelen jegens joden en moslims”. Vele kijkers vonden zo veel vertoon van huichelarij weerzinwekkend, zelf vind ik het vooral slim bedacht.

Want kijk eens aan, dit manoeuvre combineerde verschillende winstpunten voor de islamlobby:

  • Zij leveren hun mediavrienden eindelijk een tastbaar voorbeeld van hoe aanslagen op joodse doelwitten “niet alle moslims” betreffen en zelfs “niets met de islam te maken hebben”.
  • Zij bemachtigen aldus een mediabreed platform om propaganda te voeren, zich te dedouaneren en de schijn te wekken dat zij afstand nemen van onmiskenbaar islamitische aanslagen, zowel door islamitische daders als uit islamitische beweegredenen gepleegd. (Let wel, sommigen van hen menen het met dat afstand-nemen: deze “verdraagzamen” vinden dat de terreur slechts slapende honden wekt en dat de islam Europa vlotter en zonder gedoe langs demografische weg kan veroveren, waarop “de nieuwe meerderheid” de democratische procedures  kan gebruiken om de democratie af te schaffen. Maar over het doel van de verovering zijn zij het met de radicalen volledig eens.)
  • Zij zetten zichzelf in dezelfde hoek als de joden en onderbouwen daarmee hun propaganda als zouden “moslims steeds meer als de joden in de jaren 1930 behandeld worden”. Zijzelf zouden dat vertoog trouwens nooit bedacht hebben: in het islamitisch milieu geldt Adolf Hitler als een held en de joden als de boemannen. Maar hun progressieve bondgenoten zijn gepokt en gemazeld in het vereenzelvigen van hun vijanden met Adolf Hitler, en hoewel zij doorgaans antizionistisch zijn en in hun anti-Israël-vertoog regelmatig de grenzen van de jodenhaat overschrijden, gebruiken zij in die specifieke context de joden graag als vergelijkingspunt met hun moslimbondgenoten. De moslimvoorhoede ziet het beschuldiging effect van de antisemitismekreet op hun vijanden, en neemt die daarom over, althans in de gewenste context.
  • Door joden en moslims als gezamenlijke slachtoffers van vooroordelen te bestempelen, vooroordelen waarvan per definitie noch joden noch moslims de schuldigen kunnen zijn, leggen zij de schuld impliciet bij de anderen. Die anderen, dat zijn de autochtone christenen en vrijzinnigen: zij hebben weliswaar niets met deze islamitische aanslagen tegen joden te maken, behalve dat deze op hun grondgebied plaatsvinden en hun eigen maatschappij ontwrichten, maar met zulke léger de main krijgen zij toch de Zwarte Piet toegeschoven. Als uitdrukkelijke boodschap zou de bewering dat wij die aanslagen gepleegd hebben, op ongeloof en protest onthaald worden, maar de moslimvoorhoede weet intussen dat zij op haar mediabondgenoten kan rekenen om toch bij hun publiek een schuldgevoel in te lepelen. Bijvoorbeeld, in uitgerekend een boek over politieke cartoons (Paul Van Damme en Stijn Van de Perre: Zonder Woorden?, Pelckmans 2011, p.106) worden de dodelijke aanslagen door Palestijnen op joodse doelwitten in de Antwerpse Diamant, 1980-81, via een flou artistique de flaminganten in de schoenen geschoven. Men moet de arglistige leugenachtigheid van de linkerzijde nooit onderschatten. Maar merk de verschuiving: hun technieken van meningvorming via vertekening, halve waarheden en hele leugens wordt nu meer en meer overgenomen door hoofdzakelijke semi-islamitische lobby’s zoals KifKif en Movement X.
    Overigens werden de media erop betrapt, de hoax te verspreiden dat maar liefst 1.000 moslims aan deze synagogeketting deelgenomen zouden hebben. In werkelijkheid waren het er maar 20, terwijl 500 moslims in Kopenhagen hun solidariteit met de terroristen betuigden door aan de uitvaartplechtigheid van de “Deense” dader (die na een aanval op de politie doodgeschoten werd) deel te nemen. Blijkbaar waren dat moslims die nog niet in progressistische propagandatechnieken geschoold waren, want hun openlijke sympathiebetuiging voor een gevallen terrorist was slecht gecoördineerd met het georkestreerde medialawaai als zou de terreur “niets met de islam te maken hebben”.
    Vandaag bereikt mij juist het nieuws dat gisteravond in Gent een pro-islamitische betoging doorgegaan is onder het motto: “Tegen terreur en haat.” Voor dat motto wil ik meteen tekenen, maar het laat zich eerder vertalen als “tegen de islam”, die immers zowel in terreur als in haat uitblinkt. De linkse organisatoren hadden het echter “tegen de anti-islamiseringsbeweging Pegida” bedoeld. De Noorse truuk maakt duidelijk school, en weldra zullen mediabekwame islamwoordvoerders zich niet meer op al te duidelijke blijken van antidemocratische, anti-joodse of vrijheden-hatende standpunten laten betrappen. Althans tot zolang onze progressieven hun nut hebben als eerste aanvalslinie, want daarna zat de islamvoorhoede zich van deze nuttige idioten ontdoen, zoals zij het tijdens de Iraanse revolutie met haar linkse bondgenoten gedaan heeft.  
    Er zijn maar weinig manieren om deze opmars van de islam, voorafgegaan door het offensief van zijn progressieve hulpjes tegen onbevangenheid over taboe-onderwerpen als dus de islam, te stuiten. De vreedzaamste, die ik bepleit, is: niet bang zijn en aan de waarheid vasthouden. Als de plannen makende dief merkt dat men zijn bedoelingen door heeft, zal hij veelal van de geplande diefstal afzien. Daarom is openlijke islamkritiek zo belangrijk, en een verbod daarop of een taboeïsering daarvan zo schadelijk. Vrije meningsuiting kan het gevaar van ernstige conflicten afwenden, censuur daarentegen draagt op termijn bij tot het voortwoekeren van etterbuilen tot ze met veel geweld openbarsten. De vijand streeft zulk geweld na, wij daarentegen wensen het bij voorbaat te ontmijnen door onze vrijheid van meningsuiting uit te oefenen.    



Labels: , , ,

2 Comments:

At 15/3/15 23:53, Anonymous Marc Huybrechts said...

Een indrukwekkend overzicht van de culturele verloedering van journalistiek en politiek in recente dekaden in B. Akkoord dat alleen een herstel van het vrijemeningsuitingsrecht een toekomstige burgeroorlog gaat kunnen afweren.

Een detail. De verwijzing naar "Amerikaans imperialisme" dat zogezegd achter vele revendicatiebewegingen zou zitten is een beetje kleinzielig in deze context. Het feit dat al die linkse Europese academici en joernalisten hetzelfde sociologenjargon parroteren uit Engelstalige bronnen heeft niets te maken met "imperialisme". Trouwens de VS academie is ook overwegend links en denkt van anti-imperialistisch te zijn. Men zou al even absurdelijk van Europees imperialisme kunnen spreken omdat die linkse Amerikaanse academie haar linkse mosterd is gaan halen bij 'Europeanen' gelijk Marx, Sartre, Marcuse, etc....

De heer Elst is over de jaren ge-evolueerd van cultureel-links naar cultureel-rechts, maar dat anti-Amerikanisme is bij hem wat blijven hangen. De grootste externe bedreiging voor Westerse vrijheden vandaag zijn de islam en het staatskapitalisme (zowel de variante van het Chinese Politbureau als die van de Putin kleptocratie omwille van het nucleaire arsenaal). Het zijn alleen de islamisten en de erfgenamen van het communisme die baat kunnen halen uit Westerse verdeeldheid.





 
At 16/3/15 15:20, Anonymous An Oniem said...

Een kleine verbetering: het is Bart, niet Bert (Croughs).

Zijn boek uit 1995 ("In de naam van de vrouw, de homo en de allochtoon. Het geloof der intellectuelen") kan je hier gratis downloaden:
http://libertarischevraagbaak.nl/downloads/vrouw-homo-allochtoon.pdf

 

Een reactie posten

<< Home

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>