Pensioensparen is geen fiscaal voordeel, wel in tegendeel
De socialistische vakbond stelt voor het ‘fiscaal voordeel’ van het pensioensparen af te schaffen. Maar het is geen voordeel, want het wordt nu al te veel belast.
Midden januari stelde ABVV-topman Rudy De Leeuw voor het zogenaamde ‘fiscaal voordeel’ van het individuele pensioensparen af te schaffen, om hiermee gedeeltelijk het wettelijk pensioen te kunnen verhogen. Dat de pensioenen, behalve deze van vastbenoemde ambtenaren, laag, te laag zijn is voldoende bekend. Maar ze optrekken ten koste van het zogenaamde ‘fiscaal voordeel’ van het individuele pensioensparen is een voorstel dat alleen kan komen van iemand die zoveel mogelijk alles wil collectiviseren, zeg maar een communistisch idee.
Van het bruto inkomen worden eerst de bijdragen voor de sociale zekerheid afgetrokken om het belastbaar inkomen te berekenen. Daarna kunnen nog – veel te veel – aftrekposten het belastbaar inkomen verlagen (dienstencheques, sommige ecologiemaatregelen, verplaatsingskosten, enz, enz.). Op de bijdragen voor het wettelijk pensioen en voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering worden er dus geen belastingen geheven. Dat is niet het geval met het individuele pensioensparen. Dat wordt niet afgetrokken van het bruto inkomen om het belastbaar inkomen te bepalen, maar wordt behandeld via een aftrekpost, een post die min of meer aftrekbaar is van het belastbaar inkomen. Vooreerst is het bedrag dat als basis voor de aftrek dient geplafoneerd, momenteel op 940 euro per jaar per persoon (tien jaar geleden was dat slechts 610 euro). Van dit bedrag mag 30% in rekening gebracht worden als fiscale aftrek. Wie dus een gemiddeld inkomen heeft, zit al snel boven een belastingsvoet van 30%, en betaalt dus wel een belasting op zijn pensioensparen.
De banken en verzekeraars die pensioensparen aanbieden vergeten er in hun reklame meestal bij te vertellen dat men op 60 jaar een belasting van 10% moet betalen op het gespaarde kapitaal plus de interest, de zogenaamde ‘taks op het langetermijnsparen’. Bij een pensioenspaarverzekering wordt 10% ingehouden op de betaalde premies gekapitaliseerd tegen de gewaarborgde rentevoet. Bij een pensioenspaarfonds kan het echter meer dan 10% bedragen, want de fiscus kapitaliseert de nettopremies tegen 4,75%, ongeacht de onderliggende prestatie van het fonds. De fiscus gaat er dus van uit dat uw pensioenspaarfonds 4,75% opbrengt. Brengt het minder op, wat vandaag in de regel het geval is, dan wordt men toch op basis van 4,75% belast. Voor stortingen die gebeurden vóór 1 januari 1993, bedraagt de belasting zelfs 16,5%. (Om alle heffingen op 60 jaar op 10% te brengen hebben de banken en verzekeraars in de loop van 2012 op alle pensioenspaarcontracten een heffing van 6,5% moeten inhouden voor alle stortingen die vóór 01/01/1993 gedaan zijn, als een vervroegde belasting). Op die 16,5% resp. 10% wordt ook nog een gemeentebelasting geheven. Wie na 60 jaar, tot 65 jaar, verder aan pensioensparen doet, moet geen taks meer op het langetermijnsparen betalen, maar ziet zijn aftrek nog steeds beperkt tot 30%. In sommige gevallen, wanneer niet aan alle wettelijke bepalingen wordt voldaan, bijvoorbeeld opname van het kapitaal vóór 60 jaar, bedraagt de taks geen 10% resp. 16,5%, maar niet minder dan 33%, en voor premies van vóór 1.1.1992 worden ze zelfs aan het volledig progressief tarief belast.
Er is dus geen sprake van een ‘fiscaal voordeel’ voor wie aan individueel pensioensparen doet, maar in tegendeel van een fiscaal nadeel, in vergelijking met de behandeling van de verplichte afhoudingen voor de wettelijke pensioenen en de ziekteverzekering. Zoals deze laatsten zou dus het individueel pensioensparen volledig – met een eventueel plafond – aftrekbaar moeten zijn van het bruto belastbaar inkomen, en eveneens volledig moeten vrijgesteld zijn van belastingen.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home