De ‘Kwantumsprong’ en andere voorstellen om de grendels af te schaffen (deel 3 – rechtzetting en aanvulling)
Dat de grondwet volledig een grendelgrondwet is, klopt niet. Maar evenmin klopt mijn eerdere reactie dat de grendels in de grondwet op één na onbestaande zijn. De met grendels voorziene bepalingen staan wel in andere wetten, maar er wordt in de grondwet zelf bepaald dat die wetten alleen kunnen goedgekeurd worden, niet alleen met een twee derden meerderheid, maar bovenop met een meerderheid van de stemmen in elke taalgroep. Dat is dus zoveel als dat de grendels in de grondwet zelf staat. Dat geldt voor bijna dertig grondwetsartikelen op 198. Hierna een rechtzetting en een aanvulling.
In het artikel De ‘Kwantumsprong’ en andere voorstellen om de grendels af te schaffen (deel 1) ging het er ondermeer over dat Jean-Pierre Rondas de herziene grondwet in 1970 een grendelgrondwet noemde: “Deze herziening van de grondwet, van de hand van vader Gaston Eyskens, voorzag in speciale meerderheden om diezelfde grondwet te kunnen wijzigen…. er zouden twee taalrollen zijn, en de grondwet zou alleen kunnen gewijzigd worden door een meerderheid in elke taalgroep apart en een twee derde meerderheid in het gehele parlement, en dit in Kamer en Senaat.”
Ik schreef toen dat dit niet helemaal juist is, omdat er geen ‘grendelgrondwet’ bestaat waarvan alle artikels alleen zouden “kunnen gewijzigd worden door een meerderheid in elke taalgroep apart en een twee derde meerderheid in het gehele parlement, en dit in Kamer en Senaat.” Verder was het echter niet helemaal exact, wanneer ik schreef: “De grendels in de grondwet zijn, op één na onbestaande. Ze staan allemaal in andere wetten, wat hun macht als grendel natuurlijk niet vermindert.” ….. en verder schreef ik:
“Artikel 4 bepaalt dat België vier taalgebieden omvat: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied, en elke gemeente van het Rijk deel uitmaakt van een van deze taalgebieden. Dit is het enige artikel in de grondwet waar er sprake is van een meerderheid in elke taalgroep, en wel om de grenzen van de vier taalgebieden te wijzigen. Dat moet gebeuren ‘bij een wet, aangenomen met de meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen samen twee derden van de uitgebrachte stemmen bereikt.’
Verder staat er nog in artikel 43 dat voor de bij de Grondwet bepaalde gevallen de gekozen leden van elke Kamer in een Nederlandse en een Franse taalgroep worden ingedeeld op de bij de wet vastgestelde wijze. Maar verder is er geen grendel in de grondwet zelf. Alle grondwetsartikelen, behalve dus art. 4, kunnen gewijzigd worden wanneer ten minste twee derden van de leden aanwezig zijn in de verenigde Kamers, en een verandering ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen (art. 195 lid 5). De eigenlijke grendels staan dus niet in de grondwet.”
Zover wat ik toen schreef. De waarheid is echter iets ingewikkelder.
Via de website van Democratie.Nu, de actiegroep voor directe democratie met bindende referenda, kwam ik uit op een voetnoot onder een artikel over artikel 195 van Hendrik Vuye, professor staatsrecht aan de universiteit van Namen, eerder verschenen in De Morgen van 16-02-2012 (‘GRONDWETSFRAUDE OMTRENT ARTIKEL 195’). Die voetnoot verwijst naar een ‘Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 195, tweede tot vijfde lid, van de Grondwet (Ingediend door Vincent Van Quickenborne)’, 20 maart 2003. Van Quickenborne was van 1999 tot 2003 senator voor VU-ID (eerder lid van Amada, dan van ID21 van Bert Anciaux, daarna kort bij Spirit om in 2003 over te stappen naar de VLD en meteen staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging in de Federale Regering Verhofstadt II te worden). – Zijn Wetgevingsstuk 2-1546/1 werd niet aangenomen. Hij wou artikel 195 wijzigen, in die zin dat een grondwetswijziging binnen dezelfde legislatuur zou kunnen doorgevoerd worden, terwijl nu de beide Kamers van rechtswege ontbonden zijn nadat ze aanwijzen welke bepalingen van de grondwet kunnen herzien worden. Pas na verkiezingen kunnen de leden van de nieuw samengestelde Kamer en Senaat al of niet de aangeduide grondwetsartikelen wijzigen. Met zijn voorstel zou men binnen één legislatuur de grondwet kunnen wijzigen. Hij wijzigt niets aan de bepaling dat ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig moet zijn en een verandering alleen dan aangenomen is, indien zij ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen. Hij voegt er een voorwaarde aan toe dat de Grondwet slechts definitief gewijzigd is, niet reeds nadat de tekst door beide Kamers werd aangenomen, maar slechts na een geheime stemming in een referendum, voor zover minstens 10% van de kiesgerechtigden het initiatief tot een referendum neemt. Indien dus geen 10% van de kiesgerechtigden het initiatief tot een referendum neemt, is de grondwetswijziging definitief na de goedkeuring in Kamer en Senaat. Hoe die 10% zich moet organiseren, en eender welke verdere precisering, staat er niet in zijn voorstel. Dat zou later bij wet moeten uitgewerkt worden.
In de toelichting bij zijn voorstel kan men ondermeer lezen:
‘Wij verwijzen in dit verband naar de bijzondere meerderheid die in artikel 4 van de Grondwet is opgenomen en oorspronkelijk slechts tot doel had om de wijzigingen van de provincies (oud artikel 1), de taalgebieden (oud artikel 3bis), de uitvoering van de gewestvorming (oud 107quater) en de bevoegdheid van de cultuurraden (oud 59bis) op een beperkende wijze te regelen. Het werd door dezelfde constituante ingeschreven in de Grondwet bij de herziening van 1968-1971. Deze bijzondere meerderheid wordt thans gehanteerd in 27 artikels van de huidige Grondwet. Waar de bijzondere meerderheid vroeger alleen ter sprake kwam in aangelegenheden inzake de staatshervorming, werd de techniek de jongste jaren uitgebreid. “Steeds meer wordt echter op de techniek een beroep gedaan voor aangelegenheden die niet rechtstreeks samenhangen met de verhouding tussen de twee taalgemeenschappen (zie bijvoorbeeld artikel 41, 77, 142, 151 van de Grondwet). Volgens Alen (Handboek, 78; Compendium, 202) gebeurt dit om te ontsnappen aan de strakke procedure van de Grondwetsherziening met haar automatische parlementsontbinding (deconstitutionalisering). Men kan deze evolutie ook zien als de bevestiging van het paritaire, bipolaire en eigenlijk confederale karakter van de federale overheid.” (uit Grondwet Die Keure, 2002 onder redactie van Wouter Pas, Bruno Seutin, Jan Theunis, Geert van Haegendoren, Jeroen Van Nieuwenhove en Luc Vermeire, blz. 6).’
De truc met ‘Artikel 4, laatste lid’
Best veel eigenlijk, als in 27 op de 198 artikels die de grondwet omvat een bijzondere meerderheid wordt vereist om wetten goed te keuren en te wijzigen. Ik kwam maar op één. Maar bij lectuur van de opgegeven artikels in de toelichting van Van Quickenborne, stootte ik herhaaldelijk op de afsluitende zin van een grondwetsartikel die bepaalde dat details in een wet zouden worden opgenomen en nader gepreciseerd, en deze wet moest worden aangenomen ‘met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, …’.
En wat staat er in artikel 4, laatste lid?
‘De grenzen van de vier taalgebieden kunnen niet worden gewijzigd of gecorrigeerd dan bij een wet, aangenomen met de meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen twee derden van de uitgebrachte stemmen bereikt.’
Dus een bijzondere meerderheid, zonder ze bij naam te noemen, en dus een grendel, een veto voor de Franstalige minderheid.
Als ik de zoekwoorden ‘artikel 4, laatste lid’ ingeef, kom ik op een hele reeks grondwetsartikelen die bepalen dat wetten in uitvoering van de algemene principes van die grondwetsartikelen slechts met een bijzondere meerderheid kunnen aangenomen worden, en dus ook maar met een meerderheid in elke taalgroep kunnen gewijzigd worden. En het gaat om meer dan de zaken die rechtstreeks samenhangen met de verhouding tussen de twee taalgemeenschappen.
Enkele voorbeelden:
Vandaag zijn de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd voor een aantal wetten, maar weer kan alleen met een meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, die lijst aangevuld worden. Verder kunnen de deelgebieden zich niet vrij organiseren, maar hebben de Franstaligen een vetorecht op de organisatie van het Vlaams gewest, en omgekeerd. Want:
- de samenstelling en de werking van het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaamse Parlement genoemd, en een Parlement van de Franse Gemeenschap;
- de verkiezingen en de samenstelling en de werking van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen;
- e samenstelling en de werking van de Regering van de Vlaamse Gemeenschap en een Regering van de Franse Gemeenschap;
worden allemaal bepaald door de wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.
Alleen voor het Parlement en de regering van de Duitstalige Gemeenschap geldt een ‘gewone’ drievierdemeerderheid, en geen meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
De samenstelling, de bevoegdheid en de werking van het Grondwettelijk Hof wordt door de wet bepaald, met een meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, alsook de overige bevoegdheden van de Hoge Raad voor de Justitie die niet in de grondwet zelf zijn opgenomen.
Toen ik eerder schreef: “De grendels in de grondwet zijn, op één na onbestaande. Ze staan allemaal in andere wetten, wat hun macht als grendel natuurlijk niet vermindert,” was dat dus niet helemaal juist. Behalve één expliciete vermelding van een grendel (een ‘bijzondere meerderheid’) in de grondwet zelf (art. 4), staan de met grendels voorziene bepalingen in andere wetten, maar wordt in de grondwet zelf bepaald dat die wetten moeten goedgekeurd worden ‘met een meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid’. Dat is dus zoveel als dat het in de grondwet zelf staat.
‘Confederale karakter van de federale overheid’
Van Quickenborne haalt een citaat aan uit het boek ‘Grondwet’ (Die Keure) in verband met grendels: “men kan deze evolutie ook zien als de bevestiging van het paritaire, bipolaire en eigenlijk confederale karakter van de federale overheid.”
En zoals eerder geschreven, zouden, voor meer democratie, de grendels best beperkt worden tot die zaken waarover twee autonome naties afspraken maken. Tot regels die gelden in internatiionaal recht, niet in een democratische gemeenschap. De grendels volgen al de logica van een confederatie van onafhankelijke staten, helemaal niet deze van een unitaire of federale staat. We leven al tientallen jaren in een confederatie die haar naam niet durft uitspreken, maar zich nog steeds een federale staat blijft noemen. En met het Vlinderakkoord komen er nog een hele reeks grendels bij, te veel. Hoe meer grendels, hoe minder democratie. Een democratie kan in wezen geen grendels verdragen. Een democratische staatsinrichting zou dus veel meer in overeenstemming moeten zijn met de reeds vanaf 1970 toegepaste principes van een confederatie: alleen dat wordt nog samen beslist waarvoor grendels door beiden aanvaard worden, al de rest behoort tot de bevoegdheid van twee - zeer autonome - regio’s, waarin telkens een eenvoudige meerderheid volstaat om te besturen. Hierbij zal uiteraard een akkoord over het samen besturen van de gemeenschappelijke hoofdstad geen eenvoudige klus zijn.
Is er een alternatief? Zouden de Franstaligen aanvaarden dat elke Belg opnieuw een gelijke stem heeft voor alle zaken op Belgisch niveau? Duidelijk gezegd: dat alle grendels sneuvelen? Wanneer ze daar neen op zeggen, is een terugkeer naar een unitaire staat uitgesloten, en blijft alleen nog een of andere vorm van confederatie, om het democratisch principe van ‘één man één stem’ te herstellen. Het huidig hybride systeem was een door de Franstaligen gewenste vorm om zoveel mogelijk toch overal te kunnen over (mee)beslissen, maar op lange termijn doorstaat het niet de toets van een democratische samenleving.
Tekst van de Belgische grondwet
3 Comments:
Van Quickenborne is nooit lid geweest van AMADA, wel integendeel. De man was (toe hij student was) donkerblauw, doch heeft zijn denkbeelden (al dan niet voor de schijn) bijgesteld om voor zijn aanvankelijke politieke reisgezellen aanvaardbaar te zijn.
@ anoniem hiervoor
dan moet Wikipedia verkeerd zijn, want in de CV van Q staat:
'Tot 1998 was hij woordvoerder van TriAngel, een linkse unitaire groepering, die vooral nauwe banden had met het particratieloze FRoNT, de toenmalige politieke tak van de voor subsidiariteit 'vereenvoudiging' pleitende VoS-stichting. Daarvoor was hij lid van de links-extremistische partij Amada (Alle Macht aan de Arbeiders), de voorloper van de Partij van de Arbeid van België, maar ook van het LVSV en het KVHV (van deze laatste enkel als niet-actief lid). Hij was verbonden aan de Coudenberggroep, een Belgischgezinde federalistische denktank.'
En op de website van Knack staat op maandag 05 december 2011 een 'portret van van Quickenborne', met exact dezelfde info. Ongecontroleerd overgenomen van Wikipedia???
Mogelijk. Een andere mogelijkheid is dat deze informatie juist is en zijn politiek opportunisme nog verder gaat dan wat een weldenkend mens mogelijk acht.
Een reactie posten
<< Home