De ‘Kwantumsprong’ en andere voorstellen om de grendels af te schaffen (deel 2)
Brecht Arnaert en Jean-Pierre Rondas stellen voor alle grendels ten voordele van de Franstaligen af te schaffen. Zijn de grendels op zich een probleem, of eerder hun omvang? Zijn de grendels niet slechts een afgeleide van het basisconflict binnen België? Kan men, eerder dan ze allemaal af te schaffen, ze niet beter beperken tot die zaken waarbij twee autonome naties afspraken maken? De staatsinrichting zo wijzigen dat ze veel meer in overeenstemming is met de al toegepaste principes van een confederatie? Gerolf Annemans en Steven Utsi gaan niet in op grendels, maar stellen een tweestappenplan voor naar Vlaamse onafhankelijkheid.
(Een uitgebreide bespreking)
I. De drie voorstellen
1. Brecht Arnaert
Brecht Arnaert schreef het essay ‘De Kwantumsprong – de wet breken om recht te halen’. Uitgeverij Lulu.com, juli 2011.
Zijn analyse
“op 18 februari 1970 is een staatsgreep gepleegd. Dat etiket is geen overdrijving. Een staatsgreep is die politieke handeling waarbij een kleine groep de bestaande rechtsorde omverwerpt en een nieuwe machtsbalans installeert. In 1970 heeft de toenmalige "Groep van Achtentwintig" onder leiding van Gaston Eyskens net dat gedaan: tegen alle natuurrechtelijke principes in heeft men van een democratisch meerderheidssysteem een dictatuur van de minderheid gemaakt.
Ook het etiket dictatuur is geenszins overdreven. Een politiek systeem waarin een minderheid de macht grijpt kan niet anders worden genoemd. Maar de Belgische dictatuur is speciaal. Ze werd niet met geweld ingevoerd, maar slechts geleidelijk. Net zoals ouders te dicht bij hun kinderen staan om te zien dat ze groot worden, zagen de Vlamingen ook niet dat de principes die ze in 1970 aanvaard hebben gradueel hun zelfstandigheid ging inpalmen, en dit zowel op het wetgevende, het uitvoerende als het rechterlijke vlak.
Op wetgevend vlak werd aanvaard dat er taalgroepen zouden worden geïnstalleerd. Aan Vlaamse kant werd dit uitgelegd als een overwinning, want een voorafspiegeling van eigen Vlaamse verkozenen. Maar in feite was dit een van de eerste dammen tegen de tot dan toe immer groeiende Vlaamse politieke macht: terwijl de Vlamingen voor 1970 met een eenvoudige meerderheid via wetgeving zelf het land naar hun hand hadden kunnen zetten, was vanaf 1970 de instemming nodig van minstens enkele leden van de andere taalgroep om te doen wat men vroeger alleen kon.”
“Daarom is een andere strategie onafwendbaar. Onderhandelen is onzinnig, want om een onderhandeling te kunnen voeren, moet worden vertrokken van een gedeeld principe. En dat is er niet. Ook verkiezingen zijn onzinnig, want zelfs al verdubbelen alle Vlaamsgezinde partijen hun score, het punt blijft dat de sleutel van het hele juridisch kader — en dus ook van de besluitvorming — in handen ligt van de Parti Socialiste.”
Zijn oplossing
“Nergens op de planeet bestaat een land waarvan een bevolkingsgroep die zelf de meerderheid van dat land uitmaakt secessie wil plegen. Secessie is bij uitstek een minderheidsstandpunt. De meerderheid vraagt niet naar secessie, maar bestuurt het land. In België bestuurt het land de meerderheid. Niet het uitroepen van de onafhankelijkheid is de eerste prioriteit, maar het uitroepen van de soevereiniteit van de Vlamingen binnen de Belgische constructie. Geen feest dus in het Vlaams Parlement, maar een boude actie in dat parlement waar de staatsgreep veertig jaar geleden plaats gevonden heeft: het Belgisch parlement.
Dat kan met een eenvoudige resolutie. Het volstaat dat een gewone meerderheid van de Kamerleden van de Nederlandse Taalgroep een "Plakkaet van Verstotinghe" aanneemt waarbij alle blokkeringsmechanismen ongegrond worden verklaard. Ongegrond wil zeggen: niet gegrond in de werkelijkheid. Gebaseerd op een leugen. Irrationeel. Ondemocratisch. Immoreel.
Geen belangenconflict, noch alarmbelprocedure, noch dubbele meerderheid kan aan een dergelijk politiek feit iets verhelpen. Daarmee doel ik in eerste instantie niet op het feit dat een resolutie juridisch-technisch niet kan worden gevat door de traditionele blokkeringen. Zelfs wanneer men dezelfde tekst in een wet zou gieten, dan zou ook dat een voldoende politiek feit zijn om de grondwettelijke regeling van 1970 met al zijn politieke mechanismen van dien, verbeurd te verklaren.”
“De Vlamingen moeten koster noch koning de goedkeuring vragen om hun soevereiniteit uit te roepen en de grondwettelijke regeling van 1970 ongegrond te verklaren…. Daarom: gedaan met onderhandelen. Je kunt niet blijven vluchten, soms moet je vechten, je tanden laten zien, zich man tonen. Weg met de pariteit in de regering: proportionele vertegenwoordiging is de enige democratische optie. Weg met het belangenconflict: politiek IS een belangenconflict. Weg met de alarmbelprocedure: democratie IS de procedure.
Deze oplossing is niet revolutionair. Er moeten geen grote verklaringen worden afgelegd, geen betogingen georganiseerd, noch offers gebracht. Kinderen kunnen blijven zwemmen, scholen gaan door, het land werkt. Geen enkele internationale waarnemer zal bovendien kunnen argumenteren dat het beëindigen van een ondemocratisch regime dat al veertig jaar aan de macht is, geen zaak van vrijheid is…. Het enige wat verandert is dat zij die zo hard hebben gepleit voor compromis, redelijkheid en democratie, die redelijkheid nu ten volle zullen beleven: verantwoordelijkheid komt voor solidariteit, en dat zal in de feiten ook zo omgezet worden. Men kan er donder op zeggen dat het federaal beleid dat de Vlamingen zouden voeren een stuk rationeler zou zijn dan het beleid dat de PS tegenwoordig bepaalt.”
2. Jean-Pierre Rondas
Zijn analyse
“In België is in het jaar 1970 de representatieve, parlementaire democratie bij wet afgeschaft. Alleen zo is de huidige schandalige impasse te begrijpen. Als de Franstaligen, al was het tegen honderd procent meerderheid aan Vlaamse zijde, met de hakken in het zand neen blijven zeggen, dan staat de staat stil. Als de Vlamingen op hun programma blijven staan, dan komt er niet eens een regering en dan kan dat de Franstaligen geen ene moer schelen. Sindsdien bestaat de taak van de Franstalige politici erin om standvastig elke poging tot wijziging van de machtsverhoudingen in Vlaamse meerderheidszin af te blokken. Ze hoeven slechts neen te zeggen in een situatie waarin de Vlamingen hen beleefd hun verzuchtingen moeten voorleggen, het hen “schoon moeten vragen”. …
Het gebrek aan alertheid en standvastigheid van de Vlamingen in 1970 – vlak na de overwinning van Leuven-Vlaams – wordt nu door de hele Belgische bevolking betaald in de vorm van deze schandaleuze impasse anno 2010 en 2011. Een impasse die nog altijd het gevolg is van het diepe misverstand bij de Franstaligen dat de staat hen toebehoort en dat ze dus menen meer privilegies te mogen genieten, meer macht te mogen uitoefenen, meer subsidies te mogen krijgen, beter bediend te worden, meer bescherming te krijgen, dan hen in een rechtvaardig bestel zou toekomen. Tweeledigheid met pariteiten en grendels als het hen uitkomt, drieledigheid met gewesten als het hen uitkomt, vierledigheid als het hen uitkomt, afschaffing van Vlaamse Gemeenschap als het hen uitkomt, instelling van een nieuwe Franstalige gemeenschap onder de vorm van WalloBrux als het hen uitkomt….”
“De volgende vraag is dan, of men het leuk vindt om als een gevaarlijke diersoort in een ondemocratische consensus- en compromiskooi te worden opgesloten. Deze grendels dienen duidelijk niet tot de bescherming van de minderheid (dan zou men ze nog in overweging kunnen nemen) maar tot blokkering van de meerderheid, en dat was de bedoeling van in het begin. In de bestaande afgrendeling zit geen enkel gaatje, en dat heeft men ons met genoegen ingepeperd bij de mislukte stemming tot splitsing van BHV….
Met deze uitschakeling van de meerderheid kan of mag een normaal land niet langer leven. De vergrendeling zelf moet uitgeschakeld worden, anders kan de staat België niet zo blijven voortbestaan, niet omdat het einde van België zo leuk zou zijn, maar omdat na 41 jaar het trage Vlaanderen heeft ingezien waartoe de genereuze geste van Vader Eyskens heeft geleid.”
Zijn oplossing
“Hoe kunnen we de grendels afschaffen? We kunnen ze vervallen verklaren in het Vlaams Parlement, als ontoelaatbare en ondemocratische gemodifieerde meerderheden, als grendels op de democratie. De afschaffing van de grendels wordt dan de toetssteen of de Franstaligen nu echt met de Vlamingen willen blijven samenleven. Ik vrees ervoor. Ze zijn slechts in ons geïnteresseerd als er grendels bestaan die onder meer voor de jaarlijkse Ringelingschat zorgen. Ik vrees dat ze ons zonder grendels niet graag zien. Neem de grendels en de bijzondere wetten weg en het leven in België biedt hen niet meer dezelfde perspectieven als weleer. Schaf dus niet België af, schaf slechts de grendels af. En zie wat er gebeurt."
(De volledige tekst van de 11 julitoespraak 2011 van Jean-Pierre Rondas in het Stadhuis van Brugge op zondag 10 juli 2011: ‘Grendel is een monster in Beowulf’)
3. Gerolf Annemans en Steven Utsi
Arnaert en Rondas doen voorstellen tot herstel van meer democratie die (vooreerst) binnen het Belgisch kader blijven, door alle grendels ten voordele van de Franstaligen af te schaffen. Het boek ‘De Ordelijke Opdeling van België, Zuurstof voor Vlaanderen’ gaat meteen een heel andere weg op, zonder zich om eender welke grendels te bekommeren. (navolgende citaten uit de tweede, herwerkte druk, 22 dec 2010, uitgeverij Egmont). Erg kort samengevat komt het neer op het uitroepen van de Vlaamse onafhankelijkheid in twee stappen: eerst een soevereiniteitsverklaring afkondigen in het Vlaams Parlement, waarna in een overgangsfase binnen het raamwerk van een sterk gereduceerde Belgische constructie een boedelscheidingsverdrag wordt ontwikkeld. Dit mondt uit in de onafhankelijkheidsverklaring, de vorming van een constituante, de aanvaarding van een grondwet en de stichting van de nieuwe staat. Toch enkele citaten uit het omvangrijk studiewerk van meer dan 350 bladzijden:
“… de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring komt in onze ogen slechts in de tweede fase aan de orde, meer bepaald als noodzakelijk schietstoelscenario indien scheidingsonderhandelingen met de Franstaligen spaak lopen. Maar de ontwrichting van een Ordelijke Opdeling is dan te hunnen laste en versterkt internationaal onze aanspraken op onder meer Brussel, ofschoon we die al van rechtswege kunnen doen gelden op basis van het internationaal recht, in casu de combinatie van homogeniteit van het Vlaamse grondgebied en de UPI-methodiek (UPI = uti possidetis iuris, ita possideatis – zoals ge in rechte bezit, zo zult ge blijven bezitten).”
“Vandaar dat wij ervoor pleiten eerst een democratisch feit te creëren in het Vlaams Parlement door een soevereiniteitsverklaring en dan in een overgangsfase binnen het raamwerk van een sterk gereduceerde Belgische constructie een boedelscheidingsverdrag te ontwikkelen, dat bij welslagen kan uitmonden in de onafhankelijkheidsverklaring, de vorming van een constituante, de aanvaarding van een grondwet en de stichting van de nieuwe staat… Natuurlijk zou de uiteindelijke onafhankelijkheidsverklaring (annex grondwettelijke verklaring) niet afhankelijk worden gemaakt van het welslagen van de scheidingsonderhandelingen… Wanneer een nieuwe institutionele crisis uitbreekt of wanneer het sinds 2007 aanslepende conflict zich met hernieuwde intensiteit manifesteert of zich zou blijven herhalen - en bij uitstek wanneer een blokkering van het systeem zich zou aandienen in de vorm van een onmogelijkheid om nog een federale regering op de been te brengen - zou de soevereiniteitsverklaring in het Vlaams Parlement het proces op gang moeten brengen. Deze zou gelden ten aanzien van het rijksgebied benoorden de taalgrens, te weten het Vlaams Gewest én het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Met een bijzonder tweetalig statuut komt Brussel Vlaanderen toe, zoals gezegd, op basis van het internationale principe van de homogeniteit en de toepassing van het instrument UPI. Daarover mag geen twijfel bestaan…”
“Een Vlaanderen dat op zijn zaak let, stelt heel duidelijk dat het territorialiteitsbeginsel de basis vormt van alle verdere gesprekken en niet het personaliteitsbeginsel. Een soeverein Vlaanderen dat dus uiteraard de Vlaamse Rand, maar even vanzelfsprekend tevens Brussel omvat, is de belangrijkste zet op het schaakbord die de Vlaamse Regering moet doen.”
“Wij willen hier toch nog even inzoomen op de precieze werking van wat wij noemen 'de tweetrapse aanpak'. Een soevereiniteitsverklaring is van een andere aard dan een onafhankelijkheidsverklaring. Onmiddellijke onafhankelijkheid, zonder de federale staatsstructuur te verwerken in een strategie volgens dewelke het land overlegd en ordelijk uit elkaar wordt gehaald, behelst een feitelijk moment van afscheiding, van 'se-cessie' dus in de strikte staatsrechtelijke zin van het woord. De tweetrapse aanpak biedt met andere woorden een aantal voordelen waar we niet zonder meer afstand van mogen doen. Immers, door die aanpak maakt het weinig uit wie de knoop tot ontbinding als eerste doorhakt, vermits de soevereiniteitsverklaring de bereidheid impliceert om op het oude forum de boedelscheiding te regelen.”
En Brussel hierin?
“Steeds moeten we in het achterhoofd houden dat Vlaanderen zich niet kan (dus ook: niet mag) laten verjagen uit Brussel. Brussel is onze hoofdstad en de Vlamingen willen in de toekomst bestuurd worden vanuit Brussel. We vatten binnen het bestek van dit boek deze twee 'bovendrijvende' statuten hier samen.
Mogelijkheid nummer 1: Brussel, Vlaams tweetalig hoofdstedelijk stadsgewest. Dit heeft de absolute Vlaamse voorkeur… Het enige bestuurlijk-administratieve verschil tussen Brussel en andere Vlaamse steden zal dan het volledig tweetalige statuut van Brussel zijn. In de rest van Vlaanderen schaft de Vlaamse Regering de faciliteiten voor Franstaligen in rand- en taalgrensgemeenten af. Vlaanderen ratificeert het 'Kaderverdrag inzake de bescherming van de nationale minderheden' voor Brussel...”
Zover over een ‘ordelijke opdeling van België’. Verder gaan we hier niet op in. Het standpunt is duidelijk, het doel evenzeer, en ook de weg naar het doel wordt systematisch uitgewerkt, tot en met over meer dan honderd bladzijden een ‘inventaris van de federale (in-)boedel en een ontwerp van zijn opdeling’.
Verder beperken we ons tot de bespreking van de voorstellen van Brecht Arnaert en Jean-Pierre Rondas.
II. Eerste bedenkingen
Brecht Arnaert stopt in zijn essay bij een voorstel van een resolutie, waarbij ‘een gewone meerderheid van de Kamerleden van de Nederlandse Taalgroep een "Plakkaet van Verstotinghe" aanneemt waarbij alle blokkeringsmechanismen ongegrond worden verklaard.’ Verder gaat hij niet, ook al is het een essay van meer dan 70 bladzijden (welliswaar in een boekje op een kleiner formaat dan A5, en met een lettertype voor slechtzienden, maar toch). Die resolutie zou voor hem ‘een voldoende politiek feit zijn om de grondwettelijke regeling van 1970 met al zijn politiek mechanismen van dien, verbeurd te verklaren.’ Dat lijkt mij wel heel simpel. Hoort daar niet minstens enige inschatting bij van de mogelijke gevolgen van die resolutie? Wat denkt hij hiermee te bereiken in de Kamer vooreerst, maar ook in het ruimere kader van de Belgische politiek? Wat gebeurt er als die resolutie, zoals zoveel andere resoluties van parlementairen, dode letter blijft, en het juridisch land verder doet alsof er niets is gebeurd?
Jean-Pierre Rondas gaat eveneens niet verder dan een voorstel de grendels op te zeggen, door ze vervallen te verklaren in het Vlaams Parlement. Hij gaat ook niet in op de mogelijke gevolgen, behalve, zoals Arnaert, dat de Franstaligen dan België zouden kunnen opgeven. Het verschil met Arnaert is dat het bij Rondas niet om een essay van meer dan zeventig bladzijden gaat, maar om een elfjulivoordracht. Daarbij houdt hij het bij een (uitvoerige) beschrijving van de grendels, om als ‘apotheose’ op de vooravond van elf juli voor zijn toehoorders te stellen dat het Vlaams Parlement die maar vervallen moet verklaren. Applaus verzekerd, maar hoe moet het dan verder, na zo een resolutie?
“Zie wat er dan gebeurt,” besluit Rondas. Dat willen we hier en nu al eens bekijken:
II. 1. Wat met de Franstalige partijen en politici?
Beide auteurs geven slechts één mogelijk gevolg op hun voorstel om de grendels af te schaffen: de Franstaligen kunnen België willen afschaffen, resp. Wallonië onafhankelijk verklaren.
Arnaert: “Het staat de Franstaligen overigens ook volledig vrij zich niet akkoord te verklaren met deze democratische omwenteling. Indien dit niet overeen zou komen met de marxistisch geïnspireerde setting van de Waalse politiek, dan verhindert niets of niemand hen om zelf de onafhankelijkheid van Wallonië uit te roepen en dat arbeidersparadijs meteen te stichten. Maar dan wel op eigen kosten. Geen flamingant die hen zou tegenhouden.”
Rondas: “Als nu zou blijken dat de Franstaligen geen België zonder vergrendeling willen, en bereid zijn België daarom op te geven – omdat België dan voor hen de moeite niet meer is – dan zal België daarop dus barsten. Dat weten de Franstaligen allang. Ik help u alleen wat mee om het eveneens onder ogen te zien. Het is waar: grendels willen afschaffen komt er waarschijnlijk op neer België te willen afschaffen. Dat alleen al maakt België onverdraaglijk.”
2. Wat is de bedoeling?
Brecht Arnaert is duidelijk, hij wil dat de Vlamingen hun ding kunnen doen, binnen België, als een soevereine natie: ‘De Vlamingen moeten koster noch koning de goedkeuring vragen om hun soevereiniteit uit te roepen en de grondwettelijke regeling van 1970 ongegrond te verklaren.’ Het gaat hem dus om meer dan ‘de democratie herstellen’ in België, hij wil dat de Vlaamse meerderheid België bestuurt. Ook Rondas denkt aan een Vlaamse meerderheid die moet hersteld worden: ‘Deze grendels dienen duidelijk niet tot de bescherming van de minderheid (dan zou men ze nog in overweging kunnen nemen) maar tot blokkering van de meerderheid, en dat was de bedoeling van in het begin.’
Beiden denken dus in functie van twee groepen binnen België: de Vlamingen die aan banden gelegd worden, en de Franstaligen die de Vlamingen aan banden leggen. Als men wil komen tot meer democratie, waar elke stem gelijkwaardig is, dan mag men op Belgisch niveau niet werken met taalgroepen die een minderheid of een meerderheid uitmaken. Het gaat beiden duidelijk niet om een herstel van de gelijkheid van elke Belg, waarin eender welke grendel geen plaats heeft, maar om het (her)overen van een Vlaamse meerderheid. Terwijl bij één man, één stem een regeringsmeerderheid mogelijk is en moet kunnen die niet steunt op een meerderheid in elke taalgroep, zoals we dit nu trouwens al voor de tweede keer kennen met een federale regering die steunt op een minderheid aan Vlaamse kant. Zelfs bij het afschaffen van alle grendels is een regering met een eenvoudige meerderheid, ook al is dat dominant Franstalig, volstrekt democratisch en legitiem.
III. Verdere bedenkingen
Noch in de Nederlandse taalgroep van de federale Kamer, noch in het Vlaams parlement zou men vandaag een gewone meerderheid vinden om de grendels eenzijdig op te zeggen. Het blijft dus vandaag een minderheidsstandpunt. Bovendien zou het beter niet een gewone, maar een tweederdemeerderheid zijn om een dergelijke opzeg voldoende kracht te geven. Betekent de opzeg van alle grendels niet ook dat alle voorkeurbehandelingen van de Vlamingen in Brussel mee opgezegd zijn? De Franstalige partijen hoeven dan de bijzondere wetten ten voordele van de Brusselse Vlamingen niet eens op te zeggen, dat zouden de Vlamingen voor hen gedaan hebben. Blijft de vraag welke gevolgen een dergelijke opzeg op het wettelijk land zou hebben. Beslissingen die alleen door een Vlaamse meerderheid zouden genomen worden, in gevallen waar er een meerderheid in beide taalgroepen nodig is, zouden zonder pardon vernietigd worden door het Grondwettelijk Hof. Dan zitten we natuurlijk in een escalatie van onwettige handelingen, een bananenrepubliek waardig. Een eenzijdige opzeg van de grendels, het lijkt simpel. Maar wat meer denkwerk over een vervolgscenario lijkt toch wel nog nodig.
IV. Les Flamands nous ont pris la Flandre
In deze context is het interessant te wijzen op ‘Le Centre d’étude des francophones en Flandre (CEFF) - Het Studiecentrum Franstaligen in Vlaanderen (SFV)’. Opgericht in februari 2008, wijdt het zich uitsluitend aan het multidisciplinaire wetenschappelijke onderzoek van Franstaligen (in al hun taalkundige diversiteit) binnen de grenzen van het huidige Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijke Gewest doorheen de tijd tot op de dag van vandaag. Céline Préaux en Chantal Kesteloot hebben in het tijdschrift van het Studiecentrum twee interessante artikels gepubliceerd over de taalkwestie sinds de Belgische onafhankelijkheid, in het herfstnummer 2011. ‘FrancoFonie 3, herfst 2011 - Identiteit(en) / Identité(s)’ (link naar een PDF-bestand)
Onderaan dit artikel staan wat ruimere eigen vertaalde uittreksels, hier beperken we ons tot een veel kortere samenvatting. Céline Préaux maakt een onderscheid tussen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’. Bij de stichting van België geloofden de Vlamingen in de leefbaarheid van de Belgische Gesellschaft. Ze hadden een burgerlijke visie op het nationalisme en ze sloten zich aan bij de Franstalige katholieken en vrijzinnigen tegen een protestants en autoritair Nederland om België te stichten. De Vlaamse beweging wordt geboren in een context van enthousiasme van de Revolutie van 1830, en is voor alles een Belgische unitaristische beweging. De eerste militanten van de Vlaamse beweging dragen ruim bij tot de vorming van een nationaal Belgisch gevoel, doorheen hun kunst en cultuur die ze ontwikkelen in een vaderlands perspectief. Voor hen moet de Belgische identiteit bevestigd worden, waarvan de bijzonderheden zijn, die ze onderscheidt van de Franse identiteit, de tweetaligheid en de vermenging van het Germaans met het Latijns karakter van het Belgisch volk. De eerste flaminganten gaan voor de unie van de twee gemeenschappen die volgens hen België vormen. Voor een goed functioneren van de natie, en conform de vereisten van een civiele maatschappij waarin de gelijkwaardigheid van de Gemeinschaften moet gelden waaruit de Gesellschaft bestaat, moet het Nederlands net als het Frans erkend worden als officiële taal. Maar de Gesellschaft, waarin de Wallinganten domineren, heeft daar geen oren naar. Ze leggen het Frans op, vanuit hun perspectief dat taalculturele homogeneïteit noodzakelijk voortvloeit uit een moderne gecentraliseerde staat. Hierin moeten Gemeinschaft en Gesellschaft overeenstemmen.
In een volgend artikel beschrijft Chantal Kesteloot het vervolg, vanaf het einde van de 19de eeuw. In zijn beruchte Brief aan de Koning uit 1912 komt Jules Destrée ertegen in opstand dat de Vlamingen hen (de eentalige Walen) Vlaanderen hebben afgenomen:
“ils nous ont pris la Flandre, d’abord. Certes, c’était leur bien. Mais c’était aussi un peu le nôtre […] ils nous ont pris notre langue. Plus exactement, ils sont occupés a nous la prendre. Qu’est-ce à dire ? Ils revendiquent la première place pour le flamand.”
De Waalse beweging blijft tot in de jaren ’20 van de vorige eeuw tweetaligheid in Vlaanderen en absolute eentaligheid in Wallonië eisen. Omdat ze er niet gerust in is dat de vele Vlaamse inwijkelingen in Wallonië taalrechten zouden opeisen in de administratie en in het onderwijs, legt de Waalse beweging zich uiteindelijk neer bij eentaligheid van beide landsdelen.
V. Ten gronde: conflicterende principes
Dat werd bezegeld in het 'compromis des belges' tussen de socialisten Camille Huysmans en Jules Destrée in 1929: we houden op Vlaanderen te verfransen en Wallonië te vervlaamsen. Daarna kwam de taalgrens van de jaren 1930 tot stand, die vooral moest verhinderen dat het Nederlands in Wallonië rechten kreeg. Tot vandaag blijft het Franstalig grondstreven vanaf de Belgische onafhankelijkheid echter overeind: zoveel mogelijk hun eentaligheid behouden - tweetaligheid is voor de Vlamingen - en nog steeds proberen meer gebied te verkrijgen waarin de Franstaligen eentalig kunnen blijven: Brussel uitbreiden, waarbij de taalwetgeving in Brussel zelf volledig uitgehold wordt, de faciliteiten zijn een eeuwig recht, via een hoofdstedelijke gemeenschap waarvan alle gemeenten van Waals- en Vlaams Brabant per bijzondere wet lid zullen moeten zijn proberen het gebied waar Frans kan gesproken worden, ook met de administratie, alsnog fors uit te breiden, enz..
"La Belgique nous appartient" zegde Di Rupo in de TV-studio's van de RTBF en RTL-TVi op zondag 10 oktober '10. Die zin geeft duidelijk de gemoedsgesteldheid weer van de Franstalige politici bij onderhandelingen: ze beschouwen dit land als hun eigendom, en aanvaarden de Vlamingen alleen als hún (goed betalende) huurders.
Terug naar Brecht Arnaert en zijn inspiratiebron Ayan Rand. Rand definieert een compromis als volgt: “Een compromis is een aanpassing van conflicterende claims door wederzijdse toegevingen op basis van een gedeeld principe.”
Arnaert past dit toe op de Belgische situatie: “Om tot een ruil te kunnen komen, is het essentieel dat beide partijen akkoord gaan met een fundamenteel princiep dat als basis dient voor hun deal. Zo kan men bijvoorbeeld zijn woning proberen te verkopen tegen een bepaalde prijs. Na wat onderhandelen zullen koper en verkoper uiteindelijke een compromis sluiten over een som die ergens tussen de vraagprijs en de bidprijs ligt…. Mocht de koper bijvoorbeeld uitgaan van het principe dat men zich een woning kan toe-eigenen door de bewoners eruit te jagen, dan is er geen ruil, maar dwang. Dat is een heel ander principe, en kan niet dienen als basis voor een deal. Het is de overheersing van de één op de ander. Een compromis is dus niet zomaar elke wederzijdse toegeving, maar een toenadering die zich binnen een vooraf overeengekomen principieel kader afspeelt. Binnen een principe kan er dus ruil zijn, tussen principes niet.”
Arnaert past dit verder toe op de principes van de PS, die solidariteit voorop stelt, en van de N-VA, die responsabilisering voorop stelt als leidend principe: “De twee principes zijn onverzoenbaar in hun natuur. Als men uitgaat van het principe dat niemand armer mag worden, dan wordt er een oerbegrip buiten spel gezet: causaliteit.. Wie verantwoordelijkheid neemt, moet dus met andere woorden de gevolgen dragen. Als men echter vasthoudt aan de idee dat niemand armer mag worden – wat er ook gebeurt – dan betekent dit eigenlijk dat elke inspanning tot goed bestuur op voorhand al futiel is… Om die redenen zijn deze onderhandelingen, en alle volgende, noodzakelijk gedoemd te mislukken. Als een compromis een wederzijdse toegeving is op basis van een gedeeld principe, dan is het na dit kleine onderzoek al duidelijk dat er geen gedeeld principe is.”
Men kan dat echter uitbreiden tot tegengestelde principes over de staatsopvatting. Vanaf het ontstaan van België staan er twee principes diametraal tegen elkaar: deze van
- de Franstaligen, met een slogan als ‘La Belgique nous appartient’ die kernachtig hun standpunt uitdrukt, en met de eis dat maximaal ‘le droit des gens’ moet wordt toegepast, die tweetaligheid blijven weigeren, zoveel mogelijk proberen over een zeer ruime vetomogelijkheid te beschikken op alle beleidsgebieden, het gebied waar eentalige Franstaligen thuis moeten zijn uitbreiden, zo bijvoorbeeld met Brusselse Franstalige parketmagistraten die naar Halle-Vilvoorde ‘gedetacheerd’ worden "met het oog op het prioritair behandelen van Franstalige zaken", onder het hiërarchisch gezag van de immer Franstalige procureur des Konings in Brussel, enz.
- de Vlamingen die een plaats als volwaardige ‘Gemeinschaft’ vragen, maar ze niet krijgen.
Als een compromis een aanpassing is van conflicterende claims door wederzijdse toegevingen op basis van een gedeeld principe, moet men tot het besluit komen dat er geen compromis mogelijk is, gezien er geen gedeeld principe is. Wat voor een compromis doorgaat worden steeds weer toegevingen van de Vlamingen aan Franstalige eisen, zoals tot en met het Vlinderakkoord bewezen wordt. (Artikel: ‘Vlinderakkoord (2). Het blijft meer dan ooit: "La Belgique nous appartient")
VI. Het basisconflict oplossen
De kern van de zaak is niet de grendels, die zijn slechts een afgeleide van het basisconflict. Het basisconflict: tegengestelde opvattingen over de inrichting van de Belgische staat en de plaats daarin van de twee Gemeinschaften. Voorstanders van de grendels spreken van de bescherming van een minderheid, de twee besproken auteurs denken eerder aan de afschaffing zodat Vlaanderen kan doen wat het wil, zonder Franstalige veto’s. Wie wil er nog pleiten voor een terugkeer naar een unitair België, waar het zonder meer afschaffen van alle grendels wel in past, ook al is dit helemaal niet wat de twee besproken auteurs beogen? Het is duidelijk dat de Franstaligen zich zouden verzetten tegen zo een unitair België, zij die meer dan een halve eeuw eerder dan de Vlamingen, want reeds op het einde van de negentiende eeuw, opkwamen voor zelfbestuur.
Om het basisconflict van België op te lossen hoeven niet alle grendels afgeschaft te worden, maar moeten ze beperkt worden tot die zaken waarbij twee autonome naties afspraken maken. De bijzondere wetten en grendels volgen al de logica van een confederatie van onafhankelijke staten, helemaal niet deze van een unitaire of federale staat. Eigenlijk leven we dus al tientallen jaren in een confederatie, alhoewel het nog heet dat België een federale staat is. De staatsinrichting moet dus zo gewijzigd worden dat ze veel meer in overeenstemming is met de reeds vanaf 1970 toegepaste principes van een confederatie. Alleen dat wordt nog samen beslist waarvoor grendels door beiden aanvaard worden, al de rest behoort tot de bevoegdheid van twee zeer autonome regio’s, waarin een eenvoudige meerderheid volstaat om te besturen. Hierbij zal uiteraard een akkoord over het samen besturen van de gemeenschappelijke hoofdstad geen eenvoudige klus zijn. Maar eerder dan alle grendels op te zeggen in de Kamer of in het Vlaams parlement, kan men wellicht beter onderzoeken welke grendels men verder aanvaardbaar acht, in een confederale optiek. Hebben niet zowel CD&V en VLD het confederalisme in hun partijprogramma? Waarop wachten ze om daar werk van te maken?
VII. In fine
Wellicht is een oplossing voor onze binnenlandse problemen een Schotse, zoals door Grammens beschreven in Journaal nr. 620 van 26 januari 2012. Geen volledige onafhankelijkheid, maar een bijna-onafhakelijkheid:
“De Scottish National Party (SNP) wil een derde mogelijkheid voorzien, buiten volledige onaf¬hankelijkheid en status-quo, namelijk de "grootst moge¬lijke onafhankelijkheid binnen Groot-Brittannië", waar¬mee wordt bedoeld: onafhankelijk minus buitenlandse zaken (wél grotendeels Europese zaken) en defensie, en zonder formele volledige onafhankelijkheid, dus ook geen zetel in de UNO en wat daar normaal nog bij komt kij¬ken…. het is een politiek geheim dat Salmond en zijn regering het liefst de weg zouden willen gaan van een maximale bevoegdheids¬overdracht. Dat heeft ook te maken met de dreiging van "Europa", dat in geval van een Schotse onafhankelijk¬heidsverklaring als gevolg van het referendum, onder Spaanse druk (Spanje vreest de voorbeeldfunktie van een onafhankelijk Schotland voor Catalanen en Basken) zal eisen dat een vrij Schotland een aanvraag voor lidmaat¬schap van de Europese Unie indient. Het behandelen daarvan kan jaren aanslepen (het moet door de parlemen¬ten van de 27 lidstaten worden besproken en goedge¬keurd, wat in het geval van Spanje twijfelachtig is) en ondertussen zou Schotland buiten de Unie staan, met alle kwalijke ekonomische gevolgen vandien.”
Toemaat: ‘de tirannie van de democratie’…
Volgens UCL professor grondwettelijk recht Marc Verdussen in een opiniestuk in La Libre, zaterdag 11 februari, verdraagt de Belgische federale staat de tirannieke visie van de democratie niet, waarbij de meerderheid kan beslissen. Proef de woorden: de tirannie van de democratie! (‘La bipolarité de l’Etat fédéral belge répugne à une vision tyrannique de la démocratie, où le groupe majoritaire profite de son poids électoral pour imposer sa volonté au groupe minoritaire.’). Hij draait alweer de zaken helemaal om: er werden al een hele reeks grendels toegestaan in bijzondere wetten, maar het is volgens hem niet meer dan logisch dat door te trekken naar elke wijziging van de grondwet. Letterlijk (eigen vertaling):
‘De bipolariteit van de Belgische federale staat is afkerig van een tirannieke visie van de democratie, waar een meerderheidsgroep gebruik maakt van zijn electoraal gewicht om zijn wil op te leggen aan de minderheidsgroep. Een oplossing zou er kunnen in bestaan te eisen dat een grondwetsartikel niet alleen een tweederdemeerderheid behaalt in de twee assemblees, maar eveneens een meerderheid in elke taalgroep. Het is onlogisch een dergelijke taalmeerderheid te eisen voor de bijzondere wetten, en niet voor wijzigingen van de grondwet.’
Hoe zijn ze daar nog niet eerder op gekomen? (Wat zei Rondas ook al weer: “tweeledigheid met pariteiten en grendels als het hen uitkomt…’).
------------------------------------
De taalkwestie sinds de Belgische onafhankelijkheid
Céline Préaux en Chantal Kesteloot hebben in het tijdschrift van het Studiecentrum Studiecentrum Franstaligen in Vlaanderen (SFV)’ twee interessante artikels gepubliceerd over de taalkwestie sinds de Belgische onafhankelijkheid, in het herfstnummer 2011. ‘FrancoFonie 3, herfst 2011 - Identiteit(en) / Identité(s)’
Hierin maakt Céline Préaux een onderscheid tussen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’, begrippen die ze haalde bij een zekere socioloog Ferdinand Tonnies (en ook consequent in heel haar betoog blijft gebruiken, zonder ze te vertalen). Deze maakt een onderscheid tussen twee vormen van nationalisme. Er bestaat een etnisch nationalisme, dat ‘Gemeinschaft’ genoemd wordt en waarin de individuen samengehouden worden op basis van bloedsbanden, zoals een grote familie. Het burgerlijk nationalisme daarentegen geeft vorm aan een ‘Gesellschaft’, of een maatschappij waarbij de individuen verbonden zijn door een ‘sociale wil’ en ‘gelijkwaardige waarden’ uitwisselen waaruit ze een wederzijds belang trekken. Deze uitwisselingen moeten voortvloeien uit een ‘enige wil’, uitgedrukt in een soort ‘contract’, conform het legalistisch concept van de burgerlijke natiestaat. Dat contract ken verschillende Gemeinschaften verbinden binnen één Gesellschaft, voor zover ze allen een gemeenschappelijke wil hebben om een sociaal project tot een goed einde te brengen. De Gemeinschaften zullen vreedzaam samenleven, zolang het contract wordt gerespecteerd en zolang hun respectievelijke belangen gevrijwaard worden in het contract, en zolang ze gelijkwaardig behandeld worden binnen de Gesellschaft.
Wanneer ze die begrippen toepast op België kan ze vaststellen dat bij de stichting van België, de Vlamingen geloofden in de leefbaarheid van de Belgische Gesellschaft. Ze hadden een burgerlijke visie op het nationalisme en ze sloten zich aan bij de Franstalige katholieken en vrijzinnigen tegen een protestants en autoritair Nederland om België te stichten. De Vlaamse beweging wordt geboren in een context van enthousiasme van de Revolutie van 1830, en is voor alles een Belgische unitaristische beweging. De eerste militanten van de Vlaamse beweging dragen ruim bij tot de vorming van een nationaal Belgisch gevoel, doorheen hun kunst en cultuur die ze ontwikkelen in een vaderlands perspectief. Voor hen moet de Belgische identiteit bevestigd worden, waarvan de bijzonderheden zijn, die ze onderscheidt van de Franse identiteit, de tweetaligheid en de vermenging van het Germaans met het Latijns karakter van het Belgisch volk. De eerste flaminganten gaan voor de unie van de twee gemeenschappen die volgens hen België vormen. Voor een goed functioneren van de natie, en conform de vereisten van een civiele maatschappij waarin de gelijkwaardigheid van de Gemeinschaften moet gelden waaruit de Gesellschaft bestaat, moet het Nederlands net als het Frans erkend worden als officiële taal. Maar de Gesellschaft, waarin de Wallinganten domineren, heeft daar geen oren naar. Ze leggen het Frans op, vanuit hun perspectief dat taalculturele homogeneïteit noodzakelijk voortvloeit uit een moderne gecentraliseerde staat. Hierin moeten Gemeinschaft en Gesellschaft overeenstemmen. Nochtans verlangt de Vlaamse Gemeinschaft naar erkenning binnen de Gesellschaft. De Vlamingen begrijpen dat de erkenning van hun specificiteit, van hun identiteit, moet gebeuren via politieke actie. Daartoe wordt in 1862 de Meetingpartij opgericht. Ze komt in de Kamer terecht en slaagt erin tussen 1873 en 1898 vier taalwetten te laten goedkeuren. Dit werd mogelijk door een mentaliteitsverandering bij de Franstaligen, die begonnen in te zien dat de unitaire gedachte gebaseerd op één taal een omgekeerd effect kon hebben, en de nationale eenheid de erkenning eist van de Gemeinschaften binnen de Gesellschaft. Maar de gestemde wetten komen slechts laat en druppelgewijs. Ze maken ook veel ontevredenen, want ze worden niet altijd toegepast. Voor de Vlamingen moeten die taalwetten leiden tot tweetaligheid, terwijl de Franstaligen geen strikte toepassing nastreven, eerder een onevenwichtige tweetaligheid. De taalwetten blijven niet alleen dode letter, ze veroorzaken een hevige weerstand aan Waalse zijde, waar men vreest het taalstatuut van Wallonië zelf te zien veranderen. Zo ontstaat er bij een aantal Wallinganten de wil om te breken met de Gesellschaft. Ze radicaliseren en menen dat de Belgische Gesellschaft, bestaande uit twee incompatibele Gemeinschaften, niet meer leefbaar is. Ze willen dat de Belgische dualiteit uitmondt in een administratieve scheiding. Deze radicalisering en het niet-eerbiedigen van het sociaal contract leidt dan weer tot het opgeven van de hoop bij de Vlaamse Gemeinschaft dat de Gesellschaft ruimte zou bieden aan hun Gemeinschaft.
In een volgend artikel in hetzelfde nummer beschrijft Chantal Kesteloot (“Allies ou ennemis ? La place des francophones de Flandre dans les combats du mouvement wallon”, FrancoFonie 3 (2011). Identite(s) – Identiteit(en), p. 48-63.) het vervolg, vanaf het einde van de 19de eeuw. Walen die om beroepsredenen naar Vlaanderen kwamen verenigen zich in lokale clubs, met namen als “La Wallonne de …” ou “La Ruche wallonne de …” en spreken duidelijk hun samenhorigheid met Wallonië uit. Ze nemen actief deel aan de eerste Waalse congressen tussen 1890 en 1893. Men vindt veel Walen in Antwerpen en in Oostende, in maritieme en havenbedrijven, in de werkplaatsen van de spoorwegen in Mechelen en Leuven, maar ook aan de universiteiten (zoals historicus Henri Pirenne uit Verviers in Gent). Hierbij gaat het niet zo zeer om ‘fransquillons’ uit Vlaanderen, maar Walen die naar Vlaanderen komen wonen zijn op een ogenblik dat geen enkel wettelijke hindernis hen in de weg stond. De ‘fransquillons’ van Vlaanderen worden als een afzonderlijke groep beschouwd, maar worden door de Waalse beweging wel beschouwd als de ‘natuurlijke’ elite van Vlaanderen, die Vlaanderen moet ‘redden’. Want op het eind van de 19de eeuw is de Waalse beweging er nog van overtuigd dat de verfransing van Vlaanderen goed bezig is, en het daarom vanzelfsprekend is al wie hiervoor ijvert te steunen. Daarom, ondanks een wil om de Waalse strijd te richten op Wallonië, blijft de Waalse beweging zeer gehecht aan de verdediging van het Frans in Vlaanderen, zoals ondermeer blijkt uit de beroemde brief van Jules Destrée aan de koning. Hij komt ertegen in opstand dat de Vlamingen hen (de eentalige Walen) Vlaanderen hebben afgenomen:
“ils nous ont pris la Flandre, d’abord. Certes, c’était leur bien. Mais c’était aussi un peu le nôtre […] ils nous ont pris notre langue. Plus exactement, ils sont occupés a nous la prendre. Qu’est-ce à dire ? Ils revendiquent la première place pour le flamand.”
Destrée is ook tegen de vernederlandsing van de universiteit van Gent, want die zou ‘onze nationaliteit in gevaar brengen’ : “Je suis hostile a toute expérience d’université flamande… Notre nationalité est menacée.” De éne natie, de éne identiteit, en die hoort alleen maar in het Frans.
De strijd rond ‘Gent Franstalig’ is hevig in de eerste helft van de jaren ’20. De Waalse beweging werkt samen met de Franstaligen in Vlaanderen, in hun verzet tegen de wet op het gebruik der talen in de administratie van 1921.. Het belang van deze wet is dat ze de Waalse beweging confronteert met het risico van tweetaligheid op haar grondgebied, die zij verwerpt namens de puurheid van de Franse taal. Om toch een plaats voor het Frans in Vlaanderen te behouden, past ze haar discours aan, en hanteert ze een etnisch discours om de tweetaligheid in Vlaanderen en de eentaligheid in Wallonië te rechtvaardigen: de Vlamingen zijn per essentie tweetalig en de Walen per essentie eentalig. Daarom stelt de Waalse beweging een wetgeving voor die gebaseerd is het het territorialiteitsprincipe (en eentaligheid) in Wallonië en het personaliteitsprincipe (en dus tweetaligheid) in Vlaanderen en in Brussel. Anders gezegd: eentaligheid in Wallonië en taalvrijheid in Vlaanderen en Brussel.
Stilaan begint echter de Waalse beweging tekenen te geven dat ze wil verzaken aan de vrijheid van taal, gezien dit principe zich tegen haar zou kunnen keren door een groeiend aantal Vlaamse ‘eilanden’ in Wallonië. De Waalse beweging begint sterk te vrezen dat die Vlamingen eisen zouden kunnen beginnen stellen in verband met het taalgebruik in de administratie of op school.
En 1930 wordt de wet over de vernederlandsing van de Gentse universiteit goedgekeurd, en de taalwet uit 1932 over het lager en secundair onderwijs en het gebruik der talen in de administratie bekrachtigt het principe van de regionale eentaligheid. Dit principe komt zowel tegemoet aan de verzuchtingen van de Vlaamse beweging – het Frans doen verdwijnen uit het openbaar leven in de Vlaamse provincies - als van de Waalse beweging – geen enkele officiële plaats geven aan het Nederlands in Wallonië. De Waalse beweging gaat zelfs nog een stap verder, gezien ze niet wil horen van een verplicht onderwijs van het Nederlands in Wallonië noch van ‘native speakers’ voor het aanleren van die taal, gezien ze de rangen van de Vlaamse gemeenschappen in Wallonië zou vergroten.
Céline Préaux publiceerde ook een boek over de plaats van de Franstaligen in Vlaanderen, meer specifiek over de situatie in Antwerpen, over de periode van 1930 tot 1965: ‘La fin de la Flandre belge ?’.
Céline Préaux is licentiate in hedendaagse geschiedenis (ULB, Brussel). Zij heeft nadien een master behaald met een thesis over de Franstaligen in Gent in de jaren 1990. Zij verdiepte zich verder in het onderwerp met een doctoraal proefschrift waarin zij een verband legt tussen de Franstaligen in Vlaanderen en de Engelstaligen van Québec. Het boek is een herwerking van haar doctoraat. Zij is medestichter en bestuurder van het SFV-CEFF.
‘La fin de la Flandre belge ?’ Céline Préaux. 2011. Uitgeverij Avant-Propos, Waterloo. 318 blz. IBSN 978-2-930627-17-5. 22,95 euro.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home