Bouwinspectie blijft een pitbull
Het Grondwettelijk Hof moet zich nu al voor een vijfde keer over exact dezelfde prejudiciële vragen buigen, gesteld op initiatief van een stedenbouwkundige inspecteur. Deze kaste blijft dus hardnekkig de meer dan duidelijke decretaal omschreven verjaring van bouwovertredingen tot bij dit Hof in vraag stellen en de rechtbanken misbruiken voor onzinnige procedures. Een schande. Het wordt echt tijd dat de minister aan collectief ontslag denkt van alle bouwinspecteurs, minstens te beginnen met een zeer negatieve beoordeling en een schorsing zonder wedde voor weigering de decreten te respecteren en voor het voeren van tergende en nutteloze procedures bij de rechtbanken.
In 2003 werd eindelijk de verjaring van bouwovertredingen ingevoerd. Helaas niet overal, want in zogenaamd 'ruimtelijk kwetsbare gebieden' bleef en blijft een bouwovertreding vandaag nog eeuwig vervolgbaar en strafbaar, omdat de 'instandhouding' van een bouwovertreding als afzonderlijk misdrijf er niet werd afgeschaft. Buiten die gebieden dus wel, wat betekent dat bouwovertredingen vijf jaar na de feiten verjaren, en niet meer bestraft kunnen worden. Naast een mogelijke boete en/of gevangenisstraf is de meest gevreesde straf echter de veroordeling 'tot herstel in de oorspronkelijke staat'. Dat is juridisch, strafrechtelijk gezien geen straf, maar een burgelijke vordering van de stedenbouwkundige inspecteur, die in het kielzog van de strafrechtelijke veroordeling mee door de strafrechter kon en kan worden uitgesproken. Ook een burgerlijke rechter kan die veroordeling tot herstel afzonderlijk uitspreken.
Bij de invoering van de verjaring werd helaas een slordige definitie gebruikt voor de verjaring van het misdrijf 'bouwovertreding' De vordering van de inspecteur tot herstel werd een discussiepunt voor juristen, en leidde bovendien tot verschillende vonnissen bij rechtbanken. Of de mogelijkheid herstel te vorderen verviel met de verjaring of daarna toch nog gevorderd kon worden, en hoe lang, bleef een juridisch dispuut. Het duurde dan nog tot het decreet van 27 maart 2009 om daar eindelijk volledige decretale zekerheid over te krijgen. De decreetgever had dus zes jaar nodig om zijn rommeldefinitie te verbeteren. Hij maakte met het decreet van 27 maart 2009 eindelijk wel heel duidelijk dat geen herstelmaatregel (salonterm voor 'herstel in de oorspronkelijke staat', ofte meestal volledige afbraak) meer kan gevorderd worden als het bouwmisdrijf is verjaard. Toen werd in artikel 146 van het decreet RO de bepaling opgenomen dat een herstelvordering die door de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen wordt ingesteld op grond van de instandhouding van handelingen, vanaf de inwerkingtreding van deze decreetswijziging van 2009 niet langer kan worden ingewilligd, indien deze instandhouding op het ogenblik van de uitspraak niet meer strafbaar is gesteld, verjaard is dus. Hiermee werd meer dan duidelijk beschreven dat geen herstelvordering meer kan worden ingesteld als de bouwovertreding strafrechtelijk is verjaard. Dat had zelfs voor een halfgeletterde duidelijk moeten zijn.
Men zou kunnen denken dat de pitbull bouwinspectie daarmee eindelijk aan de leiband ligt, maar hij zet zijn agressieve gedrag verder. Sindsdien probeert de bouwinspectie herhaaldelijk via de rechtbanken en bij het Grondwettelijk Hof de verjaring van de herstelmaatregel dan maar ongrondwettelijk te laten verklaren. Noch min noch meer. Waar de decreetgever eindelijk in 2009 duidelijk had gemaakt dat geen herstelmaatregel meer kon gevorderd worden als het bouwmisdrijf is verjaard, probeert de inspectie die duidelijke bedoeling sindsdien te ondergraven, om te bereiken dat de herstelmaatregel opnieuw 'ten eeuwigen dage' mag gevorderd worden en afbraak nog ten eeuwigen dage mag ingezet worden. Vier keer al had de inspectie er een rechtbank toe kunnen bewegen prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof, om te proberen de decretale bepaling over de verjaring ongrondwettelijk te laten verklaren. (Zie het artikel 'De pitbull bouwinspectie' )
Nu komt daar nog een vijfde keer bij. Terwijl het ten gronde aan de rechter toekomt om eventueel prejudiciële vragen te stellen, en helemaal niet aan de inspecteur, die een van de procespartijen is. Een zware overtreding van het rechtsprincipe van de scheiding der machten, want hier is het de uitvoerende macht - de bouwinspecteur - die zegt wat de rechterlijke macht moet doen. Het Hof geeft ook hier weer duidelijk aan dat de 'aanstoker' van de vragen niet de rechter zelf was maar de inspecteur: 'De Rechtbank gaat vervolgens in op de suggestie van de stedenbouwkundig inspecteur om de hiervoor geciteerde prejudiciële vragen te stellen aan het Hof',' lezen we in dit vijfde arrest. Van de vijf keer is dit nu ook al de derde keer dat de prejudiciële vragen van de rechtbank van eerste aanleg in Kortrijk komen. Hoe dat kan is mij al een raadsel. Kunnen ze in Kortrijk niet lezen? Rolnummer 5132, arrest nr. 102/2011 van 31 mei 2011.
Het Grondwettelijk Hof blijkt er ook zijn buik van vol te hebben, want de twee rechters-verslaggevers merken in hun conclusies op dat het Hof in de arresten nrs. 94/2010, 113/2010, 2/2011 en 22/2011 al uitspraak heeft gedaan over identieke prejudiciële vragen en ze stelden daarvoor aan het Hof een korte procedure voor, en de voorliggende zaak met een 'arrest van onmiddellijk antwoord' af te handelen.
De minister van Ruimtelijke Ordening heeft dat loslopend projectiel, stedenbouwkundige inspectie, dus nog steeds niet onder controle. Die inspectie blijft de door het Vlaams parlement goedgekeurde decreten ondergaven en betoont jarenlange insubordinatie aan de decreetgever. Het wordt echt meer dan tijd dat de minister aan collectief ontslag denkt van de hele bouwinspectie, minstens te beginnen met een zeer negatieve beoordeling en een schorsing zonder wedde voor weigering de decreten te respecteren en voor tergende nutteloze procedures bij de rechtbanken.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home