3 augustus 2010

Verjaard is verjaard

De stedenbouwkundige inspectie ving op 29 juli bot bij het Grondwettelijk Hof met haar poging de decretale bepaling van de verjaring van de herstelmaatregel onderuit te halen. Kan de minister echt garanderen dat deze actie nu eindelijk de laatste poging van die inspectie was om door het Vlaams parlement goedgekeurde decreten te ondergaven? Indien niet, moet hij niet eens ernstig collectief ontslag overwegen?

In 2003 werd eindelijk de verjaring van bouwovertredingen ingevoerd. Helaas niet overal, want in zogenaamd 'ruimtelijk kwetsbare gebieden' bleef en blijft een bouwovertreding eeuwig vervolgbaar en strafbaar, omdat de 'instandhouding' van een bouwovertreding als afzonderlijk misdrijf er niet werd afgeschaft. Buiten die gebieden dus wel, wat betekent dat bouwovertredingen vijf jaar na de feiten verjaren, en niet meer bestraft kunnen worden. Naast een mogelijke boete en/of gevangenisstraf is de meest gevreesde straf echter de veroordeling 'tot herstel in de oorspronkelijke staat'. Dat is juridisch, strafrechtelijk gezien geen straf, maar een burgelijke vordering van de stedenbouwkundige inspecteur, die in het kielzog van de strafrechtelijke veroordeling mee door de strafrechter kon en kan worden uitgesproken. Ook een burgerlijke rechter kan die veroordeling tot herstel uitspreken. (Sinds het arrest Hamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, kan men de mening toegedaan zijn dat het herstel in de oorspronkelijke staat geen burgelijke sanctie, maar een onderdeel van de straf is. Zie hiervoor artikel van 4.01.08 'Een Hamer klopt op de herstelmaatregel' met daar verwijzingen naar vervolgartikels over het arrest Hamer)

Met het invoeren, via een slordige definitie, van de verjaring van het misdrijf 'bouwovertreding' werd de vordering van de inspecteur tot herstel discussie voor juristen en leidde het tot verschillende vonnissen bij rechtbanken. Vervalt de mogelijkheid herstel te vorderen met de verjaring, kan ze daarna nog gevorderd worden, en hoe lang? Het duurt tot het decreet van 27 maart 2009 om daar volledige decretale zekerheid over te krijgen. Dan wordt in artikel 146 van het decreet RO het vierde lid vervangen door volgende bepaling: “Een herstelvordering die door de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen is ingesteld op grond van de instandhouding van handelingen, kan vanaf de inwerkingtreding van het Aanpassings- en aanvullingsdecreet (NvdR: dit decreet, van 27 maart '09) niet langer worden ingewilligd indien deze instandhouding op het ogenblik van de uitspraak niet meer strafbaar is gesteld.”. (Zie ook artikel 09.02.09 'Nieuw decreet RO (5): over verjaring en herstelmaatregelen'). Hiermee werd in dit 'Aanpassings- en aanvullingsdecreet' duidelijk gesteld dat geen herstelvordering meer kan worden ingesteld als de bouwovertreding strafrechtelijk is verjaard.

De pitbull inspectie

Het is bekend dat de stedenbouwkundige inspectie niet gelukkig was en is met de verjaring, noch van het bouwmisdrijf zelf, noch van de herstelmaatregel. Allerhande trucen werden uitgewerkt om de verjaring ongedaan te maken. Zo voerde de inspectie enkele jaren een eeuwige jacht op verjaarde misdrijven door de notarissen af te dreigen met boetes en gevangenisstraffen. Juridische 'spitstechnologie' werd hierbij uit de kast gehaald om bij een verkoop het verjaarde misdrijf terug te 'activeren' door de notaris te verplichten bij de verkoop een afzonderlijke akte op te stellen, met verbod te verwijzen naar de ingetreden verjaring, waarbij de nieuwe, onschuldige eigenaar verplicht werd het vonnis van wellicht twintig, dertig jaar geleden alsnog uit te voeren. (Zie 12.01.09 'Nieuw decreet RO (1): einde van de eeuwige jacht door de bouwinspectie ?). Om de burger beter te beschermen tegen het al te driest optreden van die inspectie wordt eind 2005 de Hoge Raad voor het Herstelbeleid actief. Die blijkt ook zeer nodig en nuttig. In zijn eerste werkingsjaar (2006) wees de Hoge Raad de helft (!) van de voorgestelde vorderingen 'tot herstel' (in de regel staat dit gelijk met afbraak) van de bouwinspectie af, waardoor ze niet tot de afbraak mocht overgaan die ze van plan was. In 2008 (tot vandaag, 02.08.10, is er geen verslag online beschikbaar over 2009, 2008 is het laatste beschikbare verslag) steeg die afwijzing nog: het aantal goedkeurende adviezen daalde van 47% in 2007 naar 45% in 2008. Er bleven echter nog achterpoortjes open. Wanneer de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen een herstelvordering wil indienen bij de rechtbank, moeten zij sinds eind 2005 eerst de toelating krijgen van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. Hetzelfde geldt voor de ambtshalve uitvoering van een herstelmaatregel, maar alleen wanneer de stedenbouwkundige inspecteur die uitvoert. Bij een ambtshalve uitvoering van een vonnis of arrest waartoe het college van burgemeester en schepenen beslist, was tot begin 2009 geen toelating van de Hoge Raad nodig. De inspecteur kon dus de ambtshalve uitvoering doorschuiven naar de gemeente om aan het bindend advies te ontsnappen.

Einde achterpoortjes?

Om alle mogelijke achterpoortjes te sluiten wordt met het decreet van 27 maart 2009 de Hoge Raad voor het Herstelbeleid omgevormd tot Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, met ruimere bevoegdheden. Ook het college van burgemeester en schepenen mag nu nog slechts overgaan tot het ambtshalve uitvoeren van een herstelmaatregel, nadat de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid daar zijn toestemming voor gaf. En als eerst een vordering werd ingediend via het Openbaar Ministerie (een strafvordering), kan later alleen een herstelvordering ingeleid worden voor de burgerlijke rechter, nadat de Hoge Raad daarvoor de toelating gaf. Hetzelfde geldt indien een herstelvordering eerst voor de burgerlijke rechter werd ingeleid en vervolgens bij het Openbaar Ministerie aanhangig wordt gemaakt. Sommige vonnissen die meer dan tien jaar oud zijn mogen ook niet meer betekend worden zonder akkoord van de Hoge Raad, en de Raad kan opeisbare dwangsommen verminderen of de invordering tijdelijk opschorten.

Een scenario voor een B-horrorfilm

Men zou dus kunnen denken dat de driest optredende stedenbouwkundige inspectie eindelijk goed in toom gehouden wordt door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. Het zou nu moeten gedaan zijn met de jarenlang gehoorde grieven van Vlaamse parlementsleden die er zich over ergerden en beklaagden dat de inspectie de door hen goedgekeurde decreten al te zeer naar de letter, maar niet naar de geest toepaste. Carl Decaluwe (CD&V) had het ooit nog (commissie RO, 2 febr '06) over 'ordinaire pesterijen' van de bouwinspectie, toen deze afbraakbevelen in gang zette om zeer oude vonnissen uit te voeren. Men is ten gronde natuurlijk niet goed bezig als men dit drieste optreden niet aan banden legt, en in de plaats hiervan nog een extra bewaker met onze belastingen moet betalen, een Hoge Raad, om de burger tegen de administratie te beschermen. Als meer dan de helft van de door de inspectie gewenste afbraakvorderingen door die bewaker worden afgekeurd, is dat dan geen voldoende bewijs dat die inspectie niet deugt? Dat ze een klopjacht voert tegen alles wat boven het maaiveld uitsteekt, in plaats van redelijk en zinvol op te treden. In een bedrijf zou die toch al lang de bons gekregen hebben?

Het loopt echter verder, bijna als in een slechte B-horrorfilm. De ridders hebben pas met veel moeite alle draken overwonnen, en denken dat de rust nu eindelijk over het land is gekomen, of onverwacht duikt een nog grotere draak op uit de onderwereld die alles wil verslinden. Zo ongeveer komt de nieuwste poging van de inspectie over die ze via de rechtbanken bij het Grondwettelijk Hof organiseerde, om de verjaring van de herstelmaatregel niet minder dan ongrondwettelijk te laten verklaren. Noch min noch meer. Waar de decreetgever eindelijk duidelijk maakte, met het decreet van 27 maart 2009, dat geen herstelmaatregel meer kon gevorderd worden als het bouwmisdrijf is verjaard, probeert de inspectie die duidelijke bedoeling te ondergraven, om te bereiken dat de herstelmaatregel opnieuw 'ten eeuwigen dage' mag gevorderd worden.

De rechtbank, gebruikt door de inspectie

De inspectie heeft het Hof van Beroep in Gent ervan kunnen overtuigen in vier zaken prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof. Maar het is een ruimere actie van de inspectie, want zowel bij de rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen als bij de Hoven van Beroep in Antwerpen en Brussel werd in vergelijkbare zaken beslist dan toch zelf geen vragen te stellen, maar het antwoord van het Grondwettelijk Hof op de reeds door Gent ingediende vragen af te wachten. Scheiding der machten in dit land? Vergeet het maar: verschillende partijen hebben er het Grondwettelijk Hof op gewezen dat het de inspecteur was die de vragen formuleerde, terwijl hij zelf eisende partij is. Een van de bij het Grondwettelijk Hof tussenkomende partijen (M. Morel) wil dat Hof horen zeggen dat de stedenbouwkundig inspecteur in de bodemgeschillen niet het belang en de hoedanigheid had om aan te sturen op het stellen van prejudiciële vragen, of minstens te horen zeggen dat de stedenbouwkundig inspecteur niet het belang en de hoedanigheid heeft om voor het Hof in rechte te treden. De advocaat van de Vlaamse Regering verklaart zelfs niet te begrijpen waar de vraag vandaan komt waarin er sprake is van een beperking van het eigendomsrecht van een « door de instandhouding van een illegale constructie benadeelde derde », gezien in de bodemgeschillen voor het Hof van Beroep in Gent, waar de prejudiciële vragen vandaan komen, er zich geen particuliere rechtsonderhorige als « benadeelde derde » heeft gemanifesteerd. Een van de vier gestelde prejudiciële vragen heeft echter wel betrekking op een mogelijks 'benadeelde derde'. Rechtbanken stellen normaal alleen gerichte vragen aan het Grondwettelijk hof die rechtstreeks verband houden met interpretatieproblemen van rechtsregels in de behandelde zaak. Hier dus niet. Er worden vragen gesteld die buiten de omvang van de behandelde geschillen liggen, gedicteerd door de inspecteur in zijn drang om de verjaring van de herstelvordering ongrondwettelijk te laten verklaren.

De uitvoerende macht zegt de rechterlijke macht dus wat deze moet doen. Dat geeft zelfs het Grondwettelijk Hof toe, want men leest in het arrest: "Uit het verwijzingsarrest in de zaken nrs. 4824 en 4861 blijkt dat de eerste twee prejudiciële vragen zijn gesteld op verzoek van de stedenbouwkundig inspecteur en in de zaak 4861 ook de derde vraag, die sterke gelijkenissen vertoont met de derde vraag in de zaken nrs. 4824, 4844 en 4845." (B.4.1). Het spartelt er zich uit door te stellen dat uiteindelijk de rechters beslissen of ze op de vraag van de inspecteur ingaan: "Het komt in beginsel aan de verwijzende rechter toe om te oordelen over de noodzaak om aan het Hof een prejudiciële vraag te stellen. Het staat niet aan het Hof om zich uit te spreken over de hoedanigheid en het belang van de stedenbouwkundig inspecteur in de bodemgeschillen om het stellen van prejudiciële vragen te suggereren. Nu de stedenbouwkundig inspecteur in geen van de samengevoegde zaken voor het Hof tussenkomt, dient het Hof zich niet uit te spreken over de vraag of een dergelijk optreden al dan niet ontvankelijk zou zijn." (B.4.3.). Wij doen dus alsof onze neus bloedt...

De poging tot ongrondwettelijkheidsverklaring

Het Grondwettelijk Hof vat de prejudiciële vragen als volgt samen: "In elk van de voor het Hof van Beroep te Gent aanhangige zaken staat ter discussie of een herstelvordering op verzoek van de stedenbouwkundig inspecteur nog door de rechter kan worden ingewilligd wanneer die steunt op het wederrechtelijk in stand houden van constructies in andere dan ruimtelijk kwetsbare gebieden." Verder: "De prejudiciële vragen betreffen artikel 6.1.1, derde en vierde lid, en artikel 6.1.2 van de « Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening » (coördinatie van 15 mei 2009).... Het verwijzende rechtscollege stelt vast dat tot vóór 1 september 2009 de herstelvordering nog mogelijk was, ook al was de wederrechtelijke instandhouding niet langer strafbaar, maar dat artikel 6.1.1, derde en vierde lid, van de bij besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 gecoördineerde « Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening » (hierna : VCRO) zulks sinds de inwerkintreding ervan op die datum in de weg staat."

Het gaat om vier verschillende vragen in even zoveel processen. De kern is dat in vier varianten, met vier verschillende situaties, wordt gepoogd het herstel in de oorspronkelijke staat los te koppelen van de strafrechtelijke verjaring, door aan het Grondwettelijk Hof te vragen te vonnissen dat de verjaring van de herstelmaatregel de grondwet schendt, en eventueel ook het EVRM. De herstelmaatregel zou bijgevolg niet verjaren, en de inspectie zou eeuwig de afbraak moeten kunnen vorderen van een bouwovertreding. Er wordt bijvoorbeeld geargumenteerd dat het zogenaamde standstill-beginsel in artikel 23 van de Grondwet een verjaring van de herstelmaatregel onmogelijk zou moeten maken, gezien de verjaring van de herstelmaatregel de concrete aantasting van de goede ruimtelijke ordening zowel de facto als de iure onverlet laat. De grondwet legt met het standstillbeginsel aan de bevoegde wetgever de verplichting op het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving te behouden, en het slechts in aanzienlijke mate mag verminderen als daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang. Het standstill-beginsel dat wordt afgeleid uit artikel 23 van de Grondwet heeft echter betrekking op het recht op een gezond leefmilieu, en niet op ruimtelijke ordening en stedenbouw. Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat door de verjaring van de herstelmaatregel, die bovendien niet geldt in kwetsbare gebieden, er noch een aanzienlijke achteruitgang wordt teweeggebracht in het beschermingsniveau van het leefmilieu, noch een aanzienlijke achteruitgang die niet zou kunnen worden verantwoord door de daaraan ten grondslag liggende motieven van algemeen belang: "Nu de decreetgever het in stand houden van stedenbouwmisdrijven in andere dan ruimtelijk kwetsbare gebieden niet langer strafbaar acht, vermocht hij in redelijkheid te oordelen dat het in het algemeen belang verantwoord was om ook te vermijden dat hangende publieke herstelvorderingen nog zouden worden ingewilligd met ingang van 1 september 2009."

De vier prejudiciële vragen over de mogelijke schending van de grondwet worden met het arrest van 29 juli '10 een voor een ontkennend beantwoord. Met andere woorden: de inspectie krijgt nul op het request, de verjaring van de instandhouding is perfect in overeenstemming met de grondwet. Ze druipt af, als een verslagen draak. (Een meer juridische behandeling met uittreksels uit het arrest staat verder onderaan.)

Vlaamse Regering versus Vlaamse Regering..

Al zijn dan puur formeel bekeken de prejudiciële vragen afkomstig van rechters, in de praktijk weet zelfs het Grondwettelijk Hof dat (minstens twee of drie van) de vragen rechtstreeks afkomstig zijn van de stedenbouwkundige inspecteur, een lid van de Vlaamse administratie, dus met andere woorden, een lid van de Vlaamse regering. Bij de behandeling voor het Hof treedt echter een advocaat op 'namens de Vlaamse regering' die als taak heeft de decreetteksten te verdedigen, en argumenteert dat deze helemaal de grondwet niet schenden. Volgens deze afgevaardigde (advocaat) die spreekt 'namens de Vlaamse Regering' is er bijvoorbeeld hoegenaamd geen schending van artikel 23 van de Grondwet. ("De Vlaamse Regering besluit dat om die redenen en om de redenen die werden uiteengezet naar aanleiding van het onderzoek van de eerste twee prejudiciële vragen, moet worden aangenomen dat er geen aanzienlijke vermindering is van het niveau van bescherming, die niet zou kunnen worden verantwoord door motieven van algemeen belang." Punt 9.6.2.)

Kan het nog absurder en grotesker: enerzijds 'de Vlaamse regering' (de inspecteur) die meent dat de herstelvordering grondwettelijk niet mag verjaren versus 'de Vlaamse regering' (de advocaat) die vindt dat de grondwet helemaal niet geschonden wordt door die verjaring, en dat allemaal in het publiek, voor het Grondwettelijk Hof. Kan men met gespletener tong spreken? De tweede geïntimeerde in de zaak nr. 4845 voert in zijn memorie van antwoord trouwens fijntjes aan dat de Vlaamse Regering, door te stellen dat de in het geding zijnde bepalingen niet in strijd zijn met de Grondwet, afstand doet van de publieke herstelvordering die in het bodemgeschil door de stedenbouwkundig inspecteur namens de Vlaamse Regering werd ingesteld. (A.6.1). Hoe kan inderdaad een inspecteur voor een rechtbank herstel vorderen na de verjaring, als de Vlaamse regering voor het Grondwettelijk hof stelt dat dit niet kan? Welke minister van Ruimtelijke Ordening zal eindelijk dat loslopend projectiel, genaamd stedenbouwkundige inspectie, onder controle krijgen? Kan de huidige minister garanderen dat deze actie nu eindelijk de laatste poging van die inspectie was om door het Vlaams parlement goedgekeurde decreten te ondergaven? Indien niet, moet hij niet eens ernstig collectief ontslag overwegen? Bijvoorbeeld voor herhaalde jarenlange insubordinatie aan de decreetgever, culminerend in een procedure voor niemand minder dan de Grondwettelijke rechters om een decreet ongrondwettig te laten verklaren?

------------------------------------------------------------------

Uittreksels uit het arrest nr. 94/2010 van 29 juli 2010

De vier prejudiciële vragen

1. « Schendt artikel 6.1.1, vierde lid, VCRO het door artikel 16 van de Grondwet en artikel 1.1 van het Eerste Aanvullend Protocol EVRM gewaarborgde eigendomsrecht van de door de instandhouding van een illegale constructie benadeelde derde, al dan niet in samenhang gelezen met het legaliteitsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, door te verhinderen dat de tijdig bij het vonnisgerecht aanhangig gemaakte publieke vordering tot herstel in de oorspronkelijke staat of tot herstel in de legale staat niet [lees : nog] langer kan worden ingewilligd indien deze instandhouding op het ogenblik van de uitspraak niet meer strafbaar is gesteld ? »;

2. « Schendt artikel 6.1.1, vierde lid, VCRO het standstill-beginsel, vervat in artikel 23 van de Grondwet, door – zonder indeplaatsstelling van een alternatief - reeds bestaande en voor de rechter uigeoefende vorderingsrechten van de overheid tot herstel van de goede ruimtelijke ordening uit te doven naar aanleiding van een depenalisering van het misdrijf van instandhouding, terwijl deze depenalisering de concrete aantasting van de goede ruimtelijke ordening zowel de facto als de iure onverlet laat ? »;

3. « Schenden artikel 6.1.1, derde lid, en 6.1.1, vierde lid, VCRO het standstill-beginsel vervat in artikel 23 van de Grondwet, doordat zij samen gelezen het opleggen van een herstelmaatregel op grond van instandhouding in niet ruimtelijk kwetsbaar gebied onmogelijk maken en zo de mogelijkheid van de overheid tot het vorderen van het herstel van wederrechtelijke situaties in feite laat afhangen van het voorhanden zijn en de eventuele vervolging c.q. schuldigverklaring van een dader aan wie het oprichtingsmisdrijf toerekenbaar is, terwijl deze omstandigheid geen verband houdt met de schade aan de goede ruimtelijke ordening die door de illegale situatie eventueel wordt veroorzaakt ? »;

4. « Schenden artikel 6.1.1, derde lid, en 6.1.1, vierde lid, VCRO de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij samen gelezen tot gevolg hebben dat de instandhouder buiten ruimtelijk kwetsbaar gebied bij wie voor het oprichtingsmisdrijf nog een oprichter kan vervolgd worden, de gevolgen van een opgelegde herstelmaatregel kan moeten ondergaan, terwijl eenzelfde instandhouder bij wie voor het oprichtingsmisdrijf niet langer een oprichter kan vervolgd worden, deze gevolgen niet kan moeten ondergaan ? ».

De betrokken artikels in de Codex

Artikel 6.1.1 begint met :

« Met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een geldboete van 26 euro tot 400.000 euro of met één van deze straffen alleen, wordt de persoon gestraft die :

1° de bij de artikelen 4.2.1 en 4.2.15 bepaalde handelingen hetzij zonder voorafgaande vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de vergunning, hetzij in geval van schorsing van de vergunning, uitvoert, voortzet of in stand houdt;

2° handelingen uitvoert, voortzet of in stand houdt in strijd met een ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.18, met een ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan waarvoor toepassing werd gemaakt van artikel 4.3.2 of 4.4.7, § 1, of met de stedenbouwkundige en verkavelingsverordeningen, vermeld in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.2.3, tenzij de uitgevoerde handelingen vergund zijn, of tenzij het gaat om onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie of om handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht;

3° als eigenaar toestaat of aanvaardt dat één van de onder 1° en 2° vermelde strafbare feiten worden gepleegd, voortgezet of in stand gehouden;

..... (t.e.m 7°)

Artikel 6.1.1 derde lid bepaalt: De strafsanctie voor het instandhouden van inbreuken, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3°, 6° en 7°, geldt niet voorzover de handelingen, werken, wijzigingen of het strijdige gebruik niet gelegen zijn in de ruimtelijk kwetsbare gebieden. Voor de strafbare instandhouding is uitsluitend vereist dat de wederrechtelijke handelingen op het ogenblik van de instandhouding gelegen zijn in ruimtelijk kwetsbaar gebied. ....

Artikel 6.1.1 vierde lid bepaalt: Een herstelvordering die door de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen is ingesteld op grond van de instandhouding van handelingen, kan vanaf 1 september 2009 niet langer worden ingewilligd indien deze instandhouding op het ogenblik van de uitspraak niet meer strafbaar is gesteld.

Het Grondwettelijk Hof merkt hierbij op, meteen bij de behandeling ten gronde

B.1.3.2. Uit de eerste zin van artikel 6.1.1, derde lid, van de VCRO volgt dat het in stand houden van stedenbouwmisdrijven in andere dan ruimtelijk kwetsbare gebieden niet meer strafbaar is sinds 22 augustus 2003, datum van inwerkingtreding van het voormelde artikel 7 van het decreet van 4 juni 2003. Zoals het Hof deed opmerken in het voormelde arrest nr. 14/2005, was het de bedoeling van artikel 7 van het decreet van 4 juni 2003 om een stedenbouwmisdrijf niet langer te beschouwen als een voortdurend misdrijf en de strafbaarstelling van de instandhouding te schrappen

En zegt er meteen bij dat zijn arrest zich beperkt tot welbepaalde gevallen: "Rekening houdend met de gegevens van de zaken voor de verwijzende rechter, die betrekking hebben op vorderingen van de stedenbouwkundig inspecteur tot herstel in de oorspronkelijke toestand, beperkt het Hof zich tot de « herstelvordering » waarmee het herstel in de oorspronkelijke toestand wordt beoogd, waarbij het dus eventuele herstelvorderingen tot bouw- of aanpassingswerken of tot het doen betalen van een meerwaarde buiten beschouwing laat."

Antwoord op vraag 1

B.5.4. De in de vraag bedoelde « publieke » herstelvordering wordt door de stedenbouwkundig inspecteur of het college van burgemeester en schepenen ingesteld in het algemeen belang, met het oog op het vrijwaren van de goede ruimtelijke ordening.

Artikel 6.1.1, vierde lid, van de VCRO staat er niet aan in de weg dat de door de instandhouding van de illegale constructie benadeelde derde zijn private belangen behartigt, inzonderheid als eigenaar van een aanpalend perceel. Hij kan nog steeds een vordering instellen om de schade die hij zou lijden te doen ophouden door een herstel in natura of minstens om zich te doen vergoeden voor situaties die een quasi-delictuele fout blijven uitmaken. ..

De benadeelde derde verliest een voordeel wanneer hij zich had aangesloten bij de door de stedenbouwkundig inspecteur ingestelde herstelvordering, en die herstelvordering als gevolg van de in het geding zijnde bepaling niet langer kan worden ingewilligd. Het verlies van dat voordeel heeft evenwel geen betrekking op het eigendomsrecht van de benadeelde derde, maar op zijn procesrechtelijke situatie als gevolg van zijn keuze om niet zelf zijn private belangen te behartigen en zich louter aan te sluiten bij de publieke herstelvordering. In voorkomend geval staat het aan de benadeelde derde om alsnog zijn private belangen, met inbegrip van zijn eigendomsrecht, te doen gelden.

De door de illegale constructie benadeelde derde wordt door artikel 6.1.1, vierde lid, van de VCRO derhalve niet geraakt in zijn eigendomsrecht zoals dat wordt gewaarborgd bij artikel 16 van de Grondwet en bij artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.5.5. De toetsing aan het wettigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, in samenhang gelezen met de voormelde referentienormen leidt niet tot een andere conclusie. ...

B.5.7. De eerste prejudiciële vraag in de zaken nrs. 4824, 4844, 4845 en 4861 dient ontkennend te worden beantwoord.

Antwoord op vraag 2

B.6.2. De prejudiciële vraag heeft meer bepaald betrekking op het « recht op de bescherming van een gezond leefmilieu » zoals gewaarborgd bij artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet.

Het Hof heeft geoordeeld dat die bepaling een standstill-verplichting impliceert die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang (arresten nrs. 135/2006 van 14 september 2006, B.10, 137/2006 van 14 september 2006, B.7.1, 145/2006 van 28 september 2006, B.5.1, 87/2007 van 20 juni 2007, B.5, 114/2008 van 31 juli 2008, B.3, en 121/2008 van 1 september 2008, B.11.1). ...

Weliswaar heeft niet elke maatregel inzake stedenbouw en ruimtelijke ordening ipso facto een weerslag op het recht op een gezond leefmilieu in de zin van artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet. Te dezen kan evenwel worden aangenomen dat de in het geding zijnde bepaling, die op algemene wijze verhindert dat de rechter na 1 september 2009 nog publieke herstelvorderingen zou inwilligen met betrekking tot de instandhouding van situaties in strijd met de regelgeving inzake stedenbouw en ruimtelijke ordening – ook al is dat enkel in andere dan « ruimtelijk kwetsbare gebieden » – een draagwijdte heeft die toch minstens ten dele binnen het toepassingsgebied van artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet valt. ..

Nu hij het in stand houden van stedenbouwmisdrijven in andere dan ruimtelijk kwetsbare gebieden niet langer strafbaar acht, vermocht de decreetgever in redelijkheid te oordelen dat het in het algemeen belang verantwoord was om ook te vermijden dat hangende publieke herstelvorderingen nog zouden worden ingewilligd met ingang van 1 september 2009, datum van inwerkingtreding van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009. ..

B.6.7. Uit wat voorafgaat blijkt dat er te dezen door artikel 6.1.1, vierde lid, van de VCRO noch een aanzienlijke achteruitgang wordt teweeggebracht in het beschermingsniveau van het leefmilieu, noch een aanzienlijke achteruitgang die niet zou kunnen worden verantwoord door de daaraan ten grondslag liggende motieven van algemeen belang.

B.6.8. De tweede prejudiciële vraag in de zaken nrs. 4824, 4844, 4845 en 4861 dient ontkennend te worden beantwoord

Antwoord op vraag 3

B.7.2. Te dezen is het de vraag of de standstill-verplichting wordt geschonden doordat de in het geding zijnde bepalingen, in hun onderlinge samenhang gelezen, het opleggen van een herstelmaatregel op grond van feiten van instandhouding in ander dan ruimtelijk kwetsbaar gebied onmogelijk maken. Volgens de vraag is de mogelijkheid van een publieke herstelvordering in feite afhankelijk van de eventuele vervolging en schuldigverklaring van de dader van het oprichtingsmisdrijf, « terwijl deze omstandigheid geen (enkel) verband houdt met de schade aan de goede ruimtelijke ordening die door de illegale situatie eventueel wordt veroorzaakt ».

B.7.3. Bij het onderzoek naar de tweede prejudiciële vraag zijn reeds de motieven van algemeen belang uiteengezet die de decreetgever ertoe hebben gebracht de strafbaarstelling van het in stand houden van stedenbouwmisdrijven in andere dan ruimtelijk kwetsbare gebieden op te heffen (artikel 6.1.1, derde lid, en artikel 6.1.2 van de VCRO) en, aansluitend, te vermijden dat publieke herstelvorderingen nog zouden worden ingewilligd (artikel 6.1.1, vierde lid, van de VCRO).

Daarbij is uiteengezet dat in ruimtelijk kwetsbare gebieden de in artikel 6.1.1 van de VCRO opgesomde misdrijven strafbaar blijven en ook de publieke herstelvordering mogelijk blijft, dat hetzelfde geldt voor oprichtingsmisdrijven, zelfs in andere dan ruimtelijk kwetsbare gebieden, en dat de decreetgever geen afbreuk heeft gedaan aan de rechten van personen om de schade die zij, bijvoorbeeld als eigenaar van een aanpalend perceel, zouden lijden, te doen ophouden door een herstel in natura of minstens om zich te doen vergoeden voor situaties die een quasi-delictuele fout blijven uitmaken.

B.7.4. De conclusie van het Hof dat zodoende door artikel 6.1.1, vierde lid, van de VCRO noch een aanzienlijke achteruitgang wordt teweeggebracht in het beschermingsniveau van het leefmilieu, noch een aanzienlijke achteruitgang die niet zou kunnen worden verantwoord door de daaraan ten grondslag liggende motieven van algemeen belang, geldt evenzeer ten aanzien van het derde lid van dat artikel en ten aanzien van artikel 6.1.2 van de VCRO.

B.7.5. De derde prejudiciële vraag in de zaken nrs. 4824, 4844, 4845 en 4861 dient ontkennend te worden beantwoord.

Antwoord op vraag 4: zie het volledig arrest.

Het volledig arrest nr. 94/2010 van 29 juli 2010

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>