7 mei 2010

Wijzigingen Codex RO: toch naar Raad van State

In tegenstelling met wat in mijn artikel van 24 april '10 staat ('Wijzigingen Codex Ruimtelijke Ordening: Advies Raad van State alweer omzeild'), werd er ondertussen wel een advies aan de Raad van State gevraagd, en gekregen. Dus is een update nodig voor wie de materie volgt, om hem juist te informeren. Het belangrijkste punt: de RvSt is niet mals voor de geplande 'validaties' van diverse vernietigde of vernietigbare ruimtelijke plannen.

Het parlement heeft toch een advies gevraagd aan de Raad van State over de nieuwste voorgestelde wijzigingen aan de Codex RO (Stuk 349 (2009-2010) nr. 1). Het advies in ondertussen consulteerbaar (Stuk 349 (2009-2001) nr. 2, ingediend op 30 april '10). Ze waren er vermoedelijk toch niet zo zeker van dat hun geplande 'validatieacties' zouden stand houden na een klacht bij het Grondwettelijk Hof. Er zijn ondertussen ook drie stukken met amendementen ingediend (Stuk 349, nrs. 3, 4 en 5), die vandaag (07.05.10) nog niet consulteerbaar zijn. Ik kan dus niet nagaan of dit al antwoorden zijn op de aanmerkingen van de RvSt, of andere wijzigingen betreft. Op het geheel kom ik dus later terug, na bespreking en goedkeuring in de commissie ruimtelijke ordening.

Blijkt uit het advies dat de RvSt nogal wat bedenkingen heeft bij de voorgestelde validaties, en die bepalingen wel eens zouden kunnen sneuvelen voor het Grondwettelijk Hof, wegens onvoldoende motivatie van de nodige 'uitzonderlijke' omstandigheden, het niet eerbiedigen van het verdrag van Aarhus, dat verplicht tot doeltreffende inspraak met betrekking tot plannen die effecten hebben op het milieu, of zelfs kunnen indruisen tegen de Rechten van de Mens, waarbij het EHRVM zich in beginsel verzet tegen een inmenging van de wetgevende macht in de rechtsbedeling. Zware kritiek. Er zal dus nogal wat werk nodig zijn om dit decreet aan te passen, om het 'Grondwettelijk Hof'-bestendig te maken. (Ter herinnering: met een decretale 'validatie' worden door de RvSt om allerlei redenen vernietigde plannen door het parlement via een decreet bekrachtigd, en machtigt het parlement bij decreet eveneens de regering plannen die het risico lopen vernietigd te worden door diezelfde Raad van State ongewijzigd terug vast te stellen. Dan hoeft de hele procedure niet meer te worden overgedaan, en hoeven de decretaal gevalideerde plannen ook niet meer voor advies naar de de RvSt).

Enkele uittreksels uit het advies in verband met de validaties:

- Vraag is of de gegeven motivering afdoende is om de betrokken legislatieve validaties te verantwoorden. In elk geval moet worden vastgesteld dat die motivering zo algemeen is dat ze op heel wat vernietigingsmotieven in verband met planbepalingen kan worden toegepast. Het zal uiteindelijk aan het Grondwettelijk Hof toekomen om zich, in voorkomend geval, over het al dan niet geoorloofd zijn van de validaties uit te spreken, in het bijzonder om te oordelen of er telkens uitzonderlijke omstandigheden of dwingende motieven van algemeen belang zijn die het ingrijpen door de decreetgever kunnen verantwoorden.

- Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens leidt het Grondwettelijk Hof af dat het in artikel 6, lid 1, van het EVRM vervatte recht op een eerlijk proces zich in beginsel verzet "tegen een inmenging van de wetgevende macht in de rechtsbedeling die tot gevolg zou hebben de gerechtelijke ontknoping van het geschil te beïnvloeden, [al] kan (...) een dergelijke inmenging (nochtans) worden verantwoord door dwingende motieven van algemeen belang".. Uit de toelichting bij het voorstel blijkt echter dat de indieners van het voorstel niet naar dergelijke motieven teruggrijpen om de validatie te verantwoorden.

- De voorgestelde bepalingen beïnvloeden de bevoegdheid van de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak. Hoewel het regelen van die aangelegenheid krachtens artikel 160 van de Grondwet in beginsel aan de federale wetgever is voorbehouden, is het niet uitgesloten dat de decreetgever terzake optreedt op grond van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Zoals hierna blijkt lijkt het voorstel niet te kunnen worden ingepast in de bevoegdheidsrechtelijke krijtlijnen die het Grondwettelijk Hof op het vlak van de decreetgevende validatie heeft getrokken.

- De voorgestelde artikelen 7.4.1/1, § 2, en 7.4.2/1, § 2, van de Codex geven niet aan dat het opnieuw vaststellen van de planvoorschriften wordt gekoppeld aan procedurevoorschriften, zoals bijvoorbeeld een openbaar onderzoek. Doch ook indien dat wel het geval zou zijn, kan het doorlopen van zo’n procedure geen reëel effect hebben op het besluitvormingsproces vermits die voorschriften "ongewijzigd" dienen te worden vastgesteld. Daardoor lijken de voorgestelde regelingen van legislatieve validatie op gespannen voet te staan met inzonderheid de verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag van Aarhus en de zogenaamde plan-MER-richtlijn.

- Door in geen enkele procedurele waarborg dienaangaande te voorzien, en mede erop gelet dat niet uitdrukkelijk is bepaald dat de plannen, geval per geval beschouwd, geen aanzienlijke milieueffecten hebben, lijken de voorgestelde artikelen 7.4.1/1, § 2, en 7.4.2/1, § 2, van de Codex op gespannen voet te staan met de plan-MER-richtlijn.

Sneladvies

Het advies werd gevraagd binnen een termijn van dertig dagen. Dit is voor de RvSt een 'sneladvies' dat het niet mogelijk maakt een zo complex decreet te toetsen aan alles en nog wat van de vele bestaande Belgische en internationale regels. Dus maakt de RvSt zijn voor deze sneladviezen gebruikelijk voorbehoud, dat in die tijdsspanne "de afdeling Wetgeving zich in hoofdzaak beperkt heeft tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. Aangezien het om een voorstel van decreet gaat wordt onder rechtsgrond de conformiteit met hogere rechtsnormen verstaan." Toch heeft de RvSt zijn best gedaan om zo goed mogelijk te adviseren, vooral dus over de decretale validaties van plannen (meer dan de helft van het advies gaan hierover, 17 op de 33 blz.).

In de eerste zin al stellen de indieners meteen dat het 'om een aantal technische aanpassingen gaat die dringend doorgevoerd moeten worden'. Het gaat niet alleen daarom, antwoordt de RvSt, maar ook om een aantal substantiële wijzigingen. Zoals bijvoorbeeld:
- de vervaltermijn voor de uitoefening van het recht van voorkoop in een daartoe in een ruimtelijk uitvoeringsplan aangegeven zone;
- de plaatsing van in het dakvlak geïntegreerde fotovoltaïsche zonnepanelen of zonneboilers;
- de tijdige bebouwing door de verkavelaar van een voldoende aantal kavels;
- de regeling betreffende de aanplakking van beslissingen over vergunningsaanvragen;
- de regelgeving met betrekking tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen;
- de regeling voor woningbouw en verkaveling door sociale woonorganisaties in woonuitbreidingsgebieden, die nu ook van toepassing wordt voor woonreservegebieden;
- de regels met betrekking tot de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid;
- en niet in het mist dus: de uitbreiding van de mogelijkheid voor de Vlaamse Regering om door de Raad van State vernietigde of vernietigbare planningsbesluiten te valideren.

Naast enkele voorstellen van tekstverduidelijkingen, correcties van de terminologie en andere wetgevingstechische verbeteringen heeft de RvSt het niet alleen moeilijk met de validaties. De belangrijkste andere problemen met de tekst:

1. Aanplakken verkregen vergunning
Met de artikelen 18, 19 en 20, 3/, van het voorstel wordt de regeling hervormd inzake de aanplakking van beslissingen over vergunningsaanvragen, zowel in eerste administratieve aanleg als in de administratieve beroepsprocedure. Luidens de toelichting is het, onder meer, de bedoeling om duidelijk vast te leggen dat de aanvrager voor de aanplakking dient in te staan. Terwijl in de huidige regeling het initiatief voor de aanplakking en het toezicht op de effectieve aanplakking bij de burgemeester wordt gelegd, worden deze bepalingen in de nieuwe regeling niet meer overgenomen. Gezien de dag van de aanplakking als ijkpunt wordt gehanteerd voor de berekening van de termijn waarbinnen derden-belanghebbenden hun recht op administratief beroep tegen een vergunningsbeslissing dienen uit te oefenen en voor het bepalen van de aanvang van de uitvoerbaarheid van een vergunning, is de bewijsvoering inzake de aanplakking evenwel van groot belang. De initiatiefnemers worden dan ook uitgenodigd om de door hen voorgestelde regeling op dit vlak aan een nieuw onderzoek te onderwerpen.

De RvSt heeft geen opmerkingen over de wijziging dat niet meer de volledige beslissing over een vergunningsaanvraag moet worden aangeplakt (met de wijzigingen begin 2009 ingevoerd, denk ik mij te herinneren, en in voege sinds 1 september '09), waardoor bladzijdenlange teksten moeten worden uitgehangen, maar terug alleen 'een mededeling die te kennen geeft dat de vergunning is verleend'. Het gele plakaat komt dus binnenkort terug.

2. Vervallen kleine verkavelingen
Artikel 50 gaat over het vervallen van 'kleine verkavelingen'. Dit is een verkaveling waarbij geen nieuwe wegen worden aangelegd of het tracé van bestaande gemeentewegen niet moet worden gewijzigd, verbreed of opgeheven. Volgens de huidige regeling (artikel 4.6.4, § 1, tweede lid, 2/, van de Codex) kan de verkoop van een zogeheten 'kleine verkaveling' in haar geheel, het verval van de verkavelingsvergunning niet verhinderen. Artikel 50 perkt het toepassingsgebied van die overgangsregel verder in door er de voorwaarde aan te verbinden "dat de overheid hetzij op grond van of refererend aan de verkavelingsvergunning stedenbouwkundige of bouwvergunningen of stedenbouwkundige attesten heeft verleend, hetzij wijzigingen aan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan". Het is volgens de RvSt zeer de vraag of het stellen van die voorwaarde wel in overeenstemming kan worden geacht met het gelijkheidsbeginsel.

Zodra de amendementen 3, 4 en 5 beschikbaar zijn, kan u ze hier ... lezen.

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>