29 mei 2010

Engels spreken om België te redden?

De Open-VLD-jongeren willen in België het Engels als bestuurstaal toelaten. Ook in zakenkringen, waar bedrijfsvergaderingen nu al vaak in het Engels verlopen, hoort men regelmatig die verzuchting. Naarmate de aanwezigheid van eurocraten en lobbyisten rond Brussel toeneemt, zal ook uit die kring de roep om bestuursdeelname in hun “eigen” gebruikstaal sterker worden. Nu reeds wordt het Engels naast één van de landstalen op onze identiteitskaart gebruikt. Unitaire Belgische instellingen zoals de overheidsdiensten gebruiken niet het neutrale Latijn (als in het meertalige Zwitserland: Confederatio Helvetica) maar wel het opdringerige Engels in hun internetadres: fgov.be, “federal government”. Wat moeten de Vlamingen met die verleidelijke gemaksoplossing voor de Belgische taalproblematiek?



Een eerste overweging, maar een waaraan ik hier best niet teveel woorden besteed, is die van het zelfrespect. Daarin zijn Vlamingen volstrekt niet geïnteresseerd. Zo zouden inzake BHV de Vlamingen kunnen zeggen: “Natuurlijk gaan wij niet nog eens betalen om de grondwet te doen naleven, wij zijn niet gek.” Maar iedereen weet inmiddels dat de Vlaamse B-partijen. per se willen “onderhandelen”, d.i. ons laten pluimen om te krijgen wat ons rechtens gewoon toekomt. Inzake de bestuurstaal is het niet anders. Na onze lange taalstrijd zou het wel zeer vernederend zijn voor het Nederlands om zomaar ongevraagd baan te ruimen voor een vreemde taal. Dat ware een krasse blijk van onvermogen om onze eigen boontjes te doppen, maar hij komt eraan.

Soit, geen gedoe meer over dat kwalijk riekende zelfrespect. Tenslotte kunnen we met dat Engels juist in de taalstrijd ons voordeel doen. Paul Beliën raadt de Vlamingen die niet door Franstalige Brusselaars afgeblaft willen worden, al lang aan om in Brussel Engels te spreken. De ervaring leert dat een hooghartige Brusseles met bontmantel en schoothondje plots een toontje lager zingt wanneer ze niet het geblaf van les boches du nord hoort, maar de taal van de bevrijders. Goed, dat is een handige tactiek op het terrein, maar men moet die niet institutionaliseren.
Uit de geschiedenis weten wij dat een sterke natie die een zwakkere natie te hulp komt om een bezetter te verjagen, na gedane arbeid vaak blijft plakken. Het Engels binnenhalen zal ongetwijfeld het Frans een eind terugdringen, maar Brussel zal dan gewoon de zoveelste Engelstalige stad worden, niks geen “verrijking”, alleen more of the same. Het Nederlands zal er het meest onder lijden: geen Frans- of anderstalige zal nog de moeite doen om Nederlands te leren, en de nu zo populaire Vlaamse scholen in Brussel zullen door “international schools” verdrongen worden. Vlamingen die in de opwaardering van het Engels een binnenweg naar de terugdringing van het Frans zien, stevenen af op een teleurstelling.

Ook in het Vlaamse gewest zal de erkenning van het Engels als officiële taal het Nederlands schade toebrengen. Vandaag is het voorbarig om het Nederlands als bedreigd te zien, want zijn positie als bestuurs- en onderwijstaal is de beste verzekering voor overleving. Maar eens men naar het Engels kan overschakelen zonder daarmee een taalwet te overtreden, zal het hek van de dam zijn. Dan, eerder niet maar dan wel, wordt de voorspelling van wijlen François Mitterrand heel realistisch: het Nederlands zal als eerste taal onder de druk van het oprukkende Engels bezwijken.
De roep om het Engels vanuit Vlaams-belgicistische kringen leert ons ook iets over de funderingsmythe van België. Dit koninkrijk prees ooit zichzelf aan als bolwerk van persvrijheid en andere liberale verworvenheden. Nu meerdere muilkorfwetten in voege zijn en van de democratie nog nauwelijks een schaduw overeind blijft, hebben belgicisten een nieuwe rechtvaardiging voor het bestaan van deze staat gevonden in het multiculturalisme. Met zijn multilinguïsme zou België altijd al een voorafbeelding van de multicultuur geweest zijn, en die niet-homogeniteit moeten we koesteren.

Historicus Bruno De Wever, broer van, treedt dat verhaal bij. Hij pleit voor een herstel van tweetalige instellingen, met name bv. een fusie van de VUB (geesteskind van Vlaamsgezind communist Aloïs Gerlo) met de ULB. Waar dan plots iedereen tweetalig zou worden, zeker? Daarnaast ziet hij een rol voor het Engels in het herstel van de Belgische eenheid: “Het tweede luik van dit verhaal is het Engels, als oprukkende gemeenschappelijke taal. De vraag is nu of het Engels de polistaal kan worden. Dan kom je al wat dichter bij wat nu heel utopisch lijkt, namelijk dat er terug een Belgische pers groeit. Dan kunnen er, opnieuw via Brussel, weer Belgische partijen komen.” (Schamper, 10-5-2010)

Ziedaar het ultieme “weg met ons” op taalgebied. Wij Frans- en Nederlandstaligen zitten met de erfzonde van de taalstrijd en wij zijn gedoemd om daarin te blijven zolang wij aan onze taal vast houden. Pas als wij elk onze eigen taal verzaken, toch op politiek niveau, kunnen wij politiek samenwerken. Wat De Wever eigenlijk zegt, is: pas als ééntalige staat zal België normaal kunnen functioneren. Zeer juist gezien van hem, en eigenlijk een nieuwe variant op: “La Belgique sera latine ou ne sera pas”, in deze zin dat dit koninkrijk alleen als taalhomogene staat leefbaar is. Inderdaad, zoals John Stuart Mill reeds opmerkte, een moderne democratie werkt maar als haar bevolking voldoende homogeen is. De als antiflamingantisch bedoelde pleidooien voor het Engels bewijzen juist de nood aan taalhomogene bestuurseenheden en de mislukking van de multiculturele modelstaat België.

Labels: ,

Read more...

28 mei 2010

De publieke geheime peiling van TNS Dimarso (Hoegin)

Actua-TV maakte woensdag meer details bekend van een «geheime» peiling, nadat De Tijd er eerder al over bericht had. De peiling, uitgevoerd door TNS Dimarso, werd besteld door Open Vld, sp.a en N-VA, en was oorspronkelijk niet voor publicatie bestemd. De resultaten waren echter zo spectaculair dat ze uiteindelijk tóch naar de pers gelekt werden, wat dan weer op zich voor speculaties zorgde over wie gelekt zou hebben, en waarom.

Behalve de scores van de verschillende partijen lekten ook de resultaten van een pop-poll uit, die Bart de Wever helemaal op kop plaatste. Verder beweert de VRT dat voor de peiling zo'n duizend Vlamingen ondervraagd werden en de foutenmarge 2,5% zou bedragen. Qua geloofwaardigheid betekent dit dat deze peiling waarschijnlijk één van de meest geloofwaardige is van de laatste jaren. Inderdaad, de opdrachtgevers hebben zulke tegengestelde belangen dat ervan uitgegaan mag worden dat de resultaten authentiek zijn, en niet gemanipuleerd of aangepast om bepaalde belangen te dienen of mediatiek goed te liggen. Bovendien is het aantal ondervraagden relatief groot vergeleken met wat we anders gewoon zijn. Ik denk daarom dat de resultaten van de peiling wel degelijk ernstig genomen dienen te worden.

Indien we de resultaten per partij overlopen, is het duidelijk dat voor een aantal van hen eigenlijk geen verrassende resultaten te noteren vallen. Voor CD&V, sp.a, Lijst Dedecker en Groen! liggen de resultaten in het verlengde van de trends van de andere peilingen van de laatste maanden. CD&V staat op een licht verlies, sp.a herstelt lichtjes, Groen! blijft stabiel, terwijl Lijst Dedecker gevaarlijk dicht in de buurt van de kiesdrempel komt. De verrassingen zitten bij N-VA, Vlaams Belang en Open Vld.

Het goede nieuws voor de N-VA is dat de partij over iets meer dan twee weken meer dan waarschijnlijk een stevige winst zal kunnen incasseren. Daar hoort echter ook slecht nieuws bij: de verwachtingen worden met 26% nu toch wel bijzonder hoog gelegd. Zoals Jan van de Casteele het uitdrukte: «Bart de Wever ‘verliest’ straks de verkiezingen als hij minder dan 100% haalt…», en ik kan me daar alleen maar bij aansluiten.

Net zoals de peiling goed en slecht nieuws bracht voor de N-VA, brengt ze slecht en goed nieuws voor Open Vld en Vlaams Belang. Het slechte nieuws is dat beide partijen het historisch slecht doen – of beter gezegd, het slecht blijven doen. Het mogelijk goede nieuws is dat er straks bij beide partijen een zucht van verlichting geslaakt zal worden als er alleen maar een licht verlies uit de stembus komt. Kwatongen beweren bovendien dat de voorzitter van de Open Vld, Alexander de Croo, niet eens rouwig zou zijn om een licht verlies.

Op basis van de resultaten van deze peiling werd ook een zetelverdeling voor het Vlaams Parlement berekend. Zo'n omrekening naar zetels laat het immers iets gemakkelijker toe uitspraken te doen over welke meerderheden nog realistisch zijn. Deze omrekening leverde in ieder geval één interessant resultaat op: een klassieke tripartite van christen-democraten, liberalen en socialisten zou in Vlaanderen ook in zetels niet meer op een meerderheid kunnen rekenen. Bovendien heeft een olijfboomcoalitie, waarover hardnekkige geruchten de ronde blijven doen, in Vlaanderen zelfs nog geen schijn van kans om een meerderheid te halen. De vraag moet dan ook gesteld worden of de schaamteloosheid waaraan Open Vld en vooral CD&V zich schuldig hebben gemaakt in de regering-Leterme II na 13 juni 2010 zal voortgezet worden. Het zou pijnlijk zijn indien zou blijken dat geen enkele van de partijen die zeggen de consensusdemocratie en het Belgische compromis zo hoog in het vaandel te voeren, er een probleem van maakt om als Vlaamse minderheid een Franstalige meerderheidsregering te ondersteunen en legitimiteit te verschaffen. Argumenten tegen het eenzijdig uitroepen van de onafhankelijkheid in het Vlaams Parlement door de Vlaams-nationalistische partijen bergen ze voortaan dan ook maar beter op.

Rest nog de vraag wie de resultaten van de peiling gelekt zou hebben – voor zover dat eigenlijk veel belang zou hebben. De beschuldiging van de N-VA aan het adres van de CD&V is alvast te gek voor woorden: zelfs al zou de CD&V de resultaten naar de pers gelekt hebben, dan nog moet iemand ze eerst naar de CD&V gelekt hebben. CD&V was namelijk niet één van de drie opdrachtgevers voor de peiling. Yves Desmet denkt dat de N-VA de peiling zélf gelekt zou hebben, maar zijn redenering lijkt me toch net iets te ver gezocht. Sp.a had weinig belang bij een publicatie van deze peiling, want ze vestigde de aandacht nog maar eens op de N-VA, en daarmee trouwens ook op een thema dat haar niet echt ligt. Blijven nog over: iemand bij TNS Dimarso zelf, of Open Vld, dat misschien kon hopen op deze manier enkele kiezers te recupereren. Wie het ook was: als het een tactische gok was, was het in ieder geval een bijzonder gewaagde gok. Vergeet ook niet: het kan natuurlijk ook gaan om iemand die gewoonweg zijn mond voorbij praatte. Eigenlijk is het al een wonder dat de peiling niet eerder gelekt werd, aangezien maar liefst drie politieke partijen de resultaten kenden. In Wallonië schijnt men er niet in te slagen een peiling geheim te houden zelfs als maar één partij over de resultaten beschikt…

Bijlage: Overzicht alle peilingen in Vlaanderen sedert 2004 (PDF).

Labels: , , , , , ,

Read more...

27 mei 2010

Lieve revolutie, liever evolutie

Vlaamse zelfstandigheid is een revolutionair project. Niet omdat haar voorstanders van zulk revolutionair temperament blijk geven of uit beginsel tegenstander van de geleidelijkheid zijn. Wel omdat zij per definitie een radicaal verschil betekent met de bestaande politieke structuren en met het soort beleid dat daarbinnen onvermijdelijk is.



In Dietse milieus doet het verhaal de ronde dat Lode Claes op visite bij koning Boudewijn de vraag kreeg waarom de Vlamingen, als ze zich in België toch zo achtergesteld voelden, daar als meerderheid zo weinig aan gedaan hadden. Zijn antwoord vergramde koningin Fabiola: “Dat ligt aan hun katholiek geloof. Protestanten zouden veel beter voor hun rechten opkomen.” Waarop Boudewijn het gesprek diplomatiek een andere wending gaf. Of dat een waar verhaal is, weet ik niet, maar de geponeerde stelling verdient onze aandacht. Is de eerloosheid van de Vlamingen het gevolg van hun religieuze aangehorigheid?

Het katholicisme kweekte van oudsher gehoorzaamheid en heeft daarmee bijgedragen tot de onmondigheid die Vlamingen van Hollanders onderscheidt. De protestanten vluchtten destijds naar de vrijheid; zij gaan als ketters wel naar de hel, maar inmiddels hadden ze hun nationale onafhankelijkheid gewonnen. Katholiek is wie zich destijds bij de Spaanse heerschappij neerlegde, liever dan zijn eeuwige zaligheid te verzaken. Blijkbaar is dat erfelijk, want nog steeds zijn de Vlamingen een volkje dat grommelt maar niet rebelleert.

Elders kunnen katholieken wél strijdbaar zijn, de Ieren bijvoorbeeld. Godsdienst kan dus maar een deel van de verklaring zijn. Een ander deel is dat, aldus Karel Dillen, “de Vlaming te volgevreten is” voor elk engagement dat enige opoffering vergt. De activiteiten van flamingantische organisaties bestaan vooral uit schranspartijen waar een vlammende rede als achtergrondgeluid dient bij de koffie met roomijs. “Vlaanderen vreet zich vrij.”

Nu is ouderwetse strijdbaarheid niet strikt nodig om een politiek doel zoals Vlaamse zelfstandigheid te verwezenlijken. Men zou het ook kunnen met slimheid, of met louter geluk, zoals in de fluwelen scheiding van Tsjechoslovakije. Daar was de situatie gunstiger: de Tsjechen hadden Slovakije niet nodig, en sentimentele gehechtheid was geen voldoende bezwaar tegen de redelijke argumenten pro scheiding. De Franstaligen zullen Vlaanderen niet zo gauw de vrijheid gunnen.

Zonder inspanning en zonder gunstige omstandigheden blijft nog de optie slimheid, maar waar in Vlaanderen hoopt men een strategisch meesterbrein te vinden? De communautaire geschiedenis leert dat de Vlamingen met hun gauw gevulde kinderhand niets van politiek begrijpen. Vlaamse onderhandelaars zijn bovendien niet eerlijk genoeg om een nederlaag bij haar naam te noemen, toch een voorwaarde om bij te sturen. Of om het van de positieve kant te bekijken: er is een levensgrote vacature voor een bekwame gids die de Vlaamse natie naar de bevrijding leidt.

Wie wordt de Vlaamse Ho Chi-minh? Komt de ster van het ogenblik, Bart De Wever, in aanmerking? Niet toevallig koos de Vietnamese leider in zijn nom de guerre als voornaam Chi-minh, “stralend van wil” of “helder van intentie”. Hij wist wat hij wou. Zijn strategisch vernuft was gericht op het verschalken van de vijand, niet op het in verwarring brengen van zijn aanhang met onduidelijke en wijzigende doelstellingen.

Nonkel Ho was niet bang voor het woord “revolutie”. Die term zegt niets over methoden, bloedige of zachtzinnige, maar louter over het resultaat: de vervanging van één politieke ordening door een andere, bv. van België door een Vlaamse republiek en een Franse région Wallonie. De Wever bezweert ons echter dat hij géén revolutie wil, alleen wat amendementen bij de bestaande orde. Mogelijk gaat achter die retoriek een schrandere strategie schuil die mijn petje te boven gaat,-- en dat van de militanten, die vrezen dat zij de beloofde kieszege met een verlies aan programmatische duidelijkheid zullen betalen. De inhoudloze banaliteit van zijn tot niets verbindende verkiezingsleuze, “Nu durven veranderen”, wijst in die richting.

Blijkbaar zijn Vlaamse politici uit op een hoger doel dan de behartiging van hun nationale belangen. Vroeger was dat hogere doel een plek in de hemel, vandaag is het een schouderklopje van de opiniehegemonen, die etiketten als “redelijk” en “extremist” uitdelen. Voor zo’n hoog goed wil je al wel eens je politieke doelstellingen opofferen. De Wever mag dan niet meer geloven in God (Die hem daarvoor gestraft heeft: in De Slimste Mens scheidde slechts één Spitaels-trefwoord hem van de zege, nl. Dieu), maar hij streeft nog steeds iets hogers na dan Vlaanderens vrijheid. Hij verwoordt de juiste kritieken op België, maar is hij bereid om het geschikte moment voor de bevrijding aan te grijpen?

Voorzitter Mao leerde ons: “Terugtrekken wanneer de vijand sterk is, aanvallen wanneer de vijand zwak is.” Welnu, België is zeer verzwakt: “La Belgique est devenue définitivement ingouvernable”, aldus Waals rattachist Paul-Henry Gendebien (RTBF-debat, 23 mei). Hij ziet het uur gekomen voor de aanhechting van Wallonië bij Frankrijk. Dat zal zich graag over Wallonië ontfermen en zijn deel van de Belgische staatsschuld overnemen, maar slechts eenmalig, want vervolgens zal het financiële discipline opleggen. Om dat schrikbeeld op afstand te houden verkiezen de Waalse machthebbers zolang mogelijk de Vlamingen uit te melken. Gendebien stelt nu dat die formule niet langer vol te houden is: willen of niet, België barst. Tijd dus voor de Vlaamse genadeslag.

Ik vrees echter dat hij de Vlamingen overschat, en dat die wel degelijk bereid zijn om alles te slikken, inbegrepen slecht bestuur en verarming, om toch maar het brandmerk van “extremist” of “separatist” te ontlopen en hun eeuwige zaligheid of althans het zaligmakende keurmerk “gematigde” te verdienen. Gendebien maakt meer kans dan eender welke Vlaming om de vader van de Vlaamse republiek te worden.

Labels: , , ,

Read more...

21 mei 2010

De verloren legitimiteit van het federale parlement

1. In 'De spreidstand van de BHV-burgemeester"' (1) argumenteert minister Turtelboom dat een boycot van de verkiezingen in Halle-Vilvoorde noch legitiem noch nuttig is. Dat zij een poging doet om een onderbouwd betoog te houden tegen een actie "dienstweigering" verdient respect, maar dat betekent nog niet dat de argumentatie zelf klopt.

2. Ten eerste miskent de minister de inhoud en draagwijdte van het arrest van het Grondwettelijk Hof (2) en geeft ze aan dat arrest een dergelijke minimalistische lezing dat het arrest volgens haar gewoon géén rechtsgevolgen heeft. Nochtans heeft een arrest van het hoogste rechtscollege in een rechtsstaat natuurlijk bindende kracht, in het bijzonder voor de wetgever zelf, dus ook voor de federale kamers en de regering. In haar uitleg is de minister slechts op één - weliswaar belangrijk punt - correct: uit het arrest volgt inderdaad dat het onmogelijk is de voorheen bestaande arrondissementele kieskringen weer in te voeren. De reden die ze niet vermeldt is dat die 'oude' kieskringen éénzijdig taalgrensoverschrijdend zijn en daarom discriminerend (3).

Dat het arrest de kieskring BHV niet heeft vernietigd, belet evenwel niet dat het die wél ongrondwettig heeft verklaard. Ook de Eerste voorzitter van het Hof van cassatie bevestigde dat dat arrest "weliswaar de indeling in provinciale kieskringen als dusdanig en het behoud van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde niet heeft vernietigd, maar (uit het arrest) wel volgt dat de door de wet van 13 december 2002 gemaakte indeling in kieskringen voor de verkiezingen van de Kamer sinds het verstrijken van de termijn van vier jaar als ongrondwettig moet worden beschouwd" (4). De reden waarom de kieskring niet is vernietigd heeft te maken met de technische aspecten van de procedure voor het Grondwettelijk Hof: als men een wijzigingswet vernietigt, herleeft de oude wet. Door de vernietiging van een reeks bepalingen uit de 'paarse' kieswet van 13 december 2002 viel men voor die aspecten automatisch terug op de oude kieswet, nl. de oude regeling voor BHV (met de apparentering met Leuven en Nijvel en zonder kiesdrempel). Die "oude" kieswet kon het Hof in 2003 niet vernietigen, om de eenvoudige reden dat wetten slechts kunnen vernietigd worden wanneer ze minder dan 6 maanden oud zijn. Die oude wet kon dus niet het voorwerp zijn van de procedure van nietigverklaring die ik destijds als advocaat van de N-VA heb aangespannen. Maar het Grondwettelijk Hof kan wetten van meer dan 6 maanden oud wél ongrondwettig verklaren en deed dat hier ook.

3. Het arrest heeft inderdaad ook beslist dat het aan de wetgever toekomt om een nieuwe niet-discriminerende regeling in wetteksten om te zetten. Het deed al een toegift door de wetgever een termijn van 4 jaar te geven. Zeven jaar later heeft het parlement, in plaats van het arrest uit te voeren, zichzelf voortijdig ontbonden. Er was nochtans geen enkele grondwettelijke plicht om federale verkiezingen te organiseren voor 2011 en er was wél een grondwettelijke plicht voor de wetgever om de kieswet aan te passen vooraleer zichzelf te ontbinden. De kamers moesten met de ontbinding (toepassing van art. 195 Grondwet) dus wachten tot de nieuwe kieswet gestemd was en de regering had dan de democratische plicht zulke door de kamers goedgekeurde wet te bekrachtigen. Door zichzelf voortijdig te ontbinden heeft het parlement kunstmatig een toestand geschapen waarin men een argument heeft om verkiezingen te organiseren. Een dergelijke handelwijze heet in het recht wetsontduiking, in het Frans fraude à la loi, in dit geval fraude à la constitution. Ze bewijst bovendien dat wij helemaal niet in een parlementaire democratie leven, maar in een systeem waarin het parlement enkel nog de klerk van de regering is.

4. Nu weet ik natuurlijk wel dat dit niet de eerste ongrondwettige verkiezingen zijn. De eerste verkiezingen op basis van het algemeen enkelvoudig mannenstemrecht van 1919 waren dat ook, en het nieuwe parlement is er toch in geslaagd legitimiteit te verwerven. Meer nog, ook de meeste andere fundamentele wijzigingen aan het belgisch constitutioneel bestel zijn ongrondwettig gebeurd, zoals met name de belgische afscheiding van 1830 en de bevoegdheidsoverdracht aan de Europese Gemeenschappen in 1957. Maar in de drie genoemde gevallen was dit veeleer een teken van de kracht om iets nieuws te constitueren, vandaag gaat het om een stuiptrekking van een zieltogend bestel. Daarvan zal ook na nieuwe verkiezingen geen legitimiteit uitgaan. Door zichzelf te ontbinden heeft het federale parlement een situatie geschapen waarin de democratische legitimiteit van het Vlaams Parlement een stuk groter is dan die van het federale. Dat is in zekere zin een Copernicaanse revolutie, waarin de deelstaten het voortouw moeten nemen. Wanneer dienstweigeringsacties ertoe bijdragen om dat duidelijker te maken, zodat het bestel daaraan ook wordt aangepast, zijn ze buitengewoon nuttig.

(Deze tekst verscheen onder dezelfde titel in de Standaard van 21 mei en lokte daar ook een reeks reacties uit (*))

(*) http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=II2QEJ23
(1) De spreidstand van de BHV-burgemeester", de Standaard 19 mei 2010, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=JS2QA7F8
(2) arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 73/2003 van 26 mei 2003, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2003/2003-073n.pdf
(3) Zie mijn Interpretatie zonder te zinzen: waarom de splitsing van BHV grondwettelijk moet, 9 september 2007, http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2007/09/interpretatie-zonder-te-zinzen-waarom.html en het vervolg daarop "De kern van de zaak: BHV discrimineert in strijd met het belgisch evenwicht", http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2007/10/de-kern-van-de-zaak-bhv-discrimineert.html
(4) Brief van 4 mei 2010, te vinden op http://www.haviko.org/teksten/Verkiezingen2010_teksten/brieven_voorzitterseersteaanleg_en_Londers.pdf
Read more...

13 mei 2010

Heeft de argumentatie-ethiek nog nood aan een praxeologische fundering? Habermas en Van Dun versus Hoppe (De Anarcho-Kapittels)

Voorafgaande bemerking: Deze bijdrage is geschreven naar aanleiding van enige reflectie omtrent een passage uit mijn De hiërarchie der wetenschappen: een taxonomie van de filosofische disciplines (1), gepubliceerd in november 2009. Hierin beschreef ik de weg van de vraag naar waarheid, over de wezenskenmerken van het goede om uiteindelijk de vraag naar het rechtvaardige te kunnen beantwoorden. De tocht langsheen deze filosofische heirbaan lijkt me tot vandaag nog steeds correct, maar behoeft niettemin enige amendering. Zoals ik de zaken voorstelde een half jaar geleden, scheen het dat de rechtsfilosofie immers afhankelijk is van de praxeologie, de wetenschap van het menselijk handelen, die mijns inziens nog steeds intact blijft inzake de waarheidsaanspraken die zij claimt. Na enig overdenken lijkt het me echter dat de praxeologische fundering van de argumentatie-ethiek wel degelijk juist is, maar niettemin een overbodige premisse vormt om haar te grondstaven. Hoewel het schaarsteargument van de praxeologie volledig correct is, is zij strikt genomen niet noodzakelijk om de metanormatieve conclusies van de argumentatieve dialoog te ondersteunen, gezien de waarheidsaanspraken die tijdens een communicatieve handeling worden gesteld niet aan geldigheid hoeven in te boeten wanneer, hypothetisch gesteld, de context van materiële schaarste zou veranderen naar een soort goddelijke situatie waarin overvloed zou heersen. Met andere woorden: zelfs wanneer we niet langer zouden handelen in een wereld begrensd door materiële schaarste, tijdruimtelijke eindigheid of zelfs sterfelijkheid, dan nog blijft de Grondnorm van een onaantastbaar individueel zelfbeschikkingsrecht staande houden.

I. Al die willen te kap’ren varen, moeten mannen zonder baarden zijn: hoe Occams scheermes snijdt in de argumentatie-ethiek

Is de argumentatie-ethiek een wetenschap? Dit is de eerste vraag waarop we een antwoord dienen te vinden. Zij is inderdaad een wetenschap, en wel meerbepaald van apriorische soort, omdat zij de absoluut geldige mogelijkheidsvoorwaarden voor het intersubjectief handelen reveleert. Dit impliceert dat zij een metanormatief kader schept waaraan iedere intersubjectief geconstitueerde handeling dient te voldoen, wil deze binnen het kader van het recht opereren. Het feit dat de argumentatie-ethiek, en de rechtswetenschap in het algemeen, over metanormen handelt; betekent dat zij in tegenstelling tot bijvoorbeeld de ethiek in de enge zin, die louter normatief van aard is, over absolute geldigheidsaanspraken kan beschikken.

De argumentatie-ethiek – overigens een ietwat verwarrende term, omdat zij handelt over rechtsnormen, en dus met ‘ethiek’ niets van doen heeft – kan echter maar tot deze absolute normen komen, doordat zij aanspraak maakt op premissen die verwijzen naar een bepaalde objectieve stand van zaken, en op die manier de brug tussen het descriptieve en het normatieve weet te slaan – een breuk die overigens maar is kunnen ontstaan door de wig die Hume heef gedreven tussen louter contingente empirische data enerzijds, en een door emoties en passies gedreven subject anderzijds.

Wil de argumentatie-ethiek echter beantwoorden aan de criteria van een strenge, apriorische wetenschappelijkheid, dan dient zij echter te voldoen aan enkele randvoorwaarden die zij deelt met iedere wetenschap van haar soort. De belangrijkste twee randvoorwaarden zijn echter wel die van de interne coherentie en het spaarzaamheidsbeginsel (2). Deze beginselen delen de formeel-axiomatische wetenschappen, waaronder de argumentatie-ethiek, ook met de empirische wetenschappen zoals de fysica, zij het echter op een andere manier, gezien de objecten van de formele wetenschappen geen op zich bestaande ‘dingen’ bevat zoals dit wel het geval is in, bijvoorbeeld, de fysica. Toch zijn tot op zekere hoogte beide randvoorwaarden louter tautologisch, omdat de formele discipline van de logica per definitie aan de voorwaarden van interne coherentie en spaarzaamheid moet voldoen wil zijn ook effectief logica zijn. Zodoende moeten we binnen het geheel van formele disciplines een onderscheid maken tussen de logica en de andere formele disciplines, daar zij wel afhankelijk zijn van de logica, maar niet geheel tot haar te reduceren. De logica maakt immers in haar geheel deel uit van de formele ontologie, i.e. die formele discipline die de categorieën van de werkelijkheid bestudeert. De categorieën die de formele ontologie bestudeert zijn dan ook die van essentie, relatie, deel-geheel, aantal, mogelijkheid, noodzakelijkheid (logische categorieën)… en zijn leeg (vandaar ook: louter formeel) wanneer zij niet middels een thetische (perceptuele) ervaring in verbinding staan. (3) Zo kan de essentie van bijvoorbeeld een boom maar gevat worden wanneer een boom ook effectief wordt waargenomen. Zonder deze thetische act, blijft de essentie ‘boom’ leeg, en is er slechts sprake van een leeg intenderen van het categoriale object. Niettemin ontlenen de objecten die in de formele ontologie worden bestudeerd hun geldigheid louter en alleen aan hun vormeigenschappen, en is het dus niet noodzakelijk dat een thetische act zich voordoet vooraleer deze categorieën geldig zijn. Men kan ook zonder een boom te hebben waargenomen, spreken over de categorie (formele) ‘essentie’ als substraat, zonder dat hier ook de specifieke (materiële) essentie boomheid aan beantwoordt. Of nog: het logische identiteitstheorema A=A blijft zowel leeg als formeel geldig, wanneer zij niet wordt ingevuld door een specifieke bewerking of propositie als ‘water is een doorschijnende vloeistof’ of ‘2+2 = 4’.

Maar wat bedoelen we nu wanneer we stellen dat een formele theorie zowel intern coherent als spaarzaam dient te zijn? Met interne coherentie doelen we op niets anders dan het feit dat de oordelen die de formele wetenschappen maken, niet in tegenspraak mogen zijn met de logica. Bijvoorbeeld: “2+2=5” zou meteen in tegenspraak komen met het identiteitsbeginsel (A=A). De evidentie van de interne coherentie schijnt ons wellicht onmiddellijk duidelijk, maar wat bedoelen we er nu mee wanneer we stellen dat ook de formele wetenschappen het spaarzaamheidsbeginsel moeten huldigen?

Het spaarzaamheidsbeginsel is ons wellicht het meest bekend van Willem van Occams formule “entia non sunt multiplicandum praeter necessitatem”, waarbij de wetenschapsfilosofische traditie na Occam dit echter jammerlijk genoeg heeft geïnterpreteerd als een afwijzing van elk soort overbodig object, ook niet-materiële (i.e. ideale) objecten zoals essenties en betekenissen. In de natuurwetenschappen is dit spaarzaamheidsbeginsel inderdaad zeer succesvol gebleken. Men kan hierbij dan denken aan de impetustheorie van Buridan die de beweging van een vallend object beschrijft, en hierbij Occamgewijs de Aristotelische leer van de qualia der aardse elementen wegschraapt. De meest succesvolle toepassing van Occams formule is wellicht de verwerping van de zogenaamde ‘phlogistontheorie’ in de 18de eeuw, waarbij Lavoisier het imaginaire scheikundige element ‘phlogiston’ als overbodig achtte om de verbranding van brandbare materialen mee te verklaren.
Nu is de vraag echter: zijn de formele wetenschappen nu ook onderhevig aan dit spaarzaamheidsbeginsel? Dit schijnt ons inderdaad zo te zijn. Aanschouw bijvoorbeeld onderstaande wiskundige bewerking, vermits de wiskunde nu net het toonvoorbeeld van een formele wetenschap is:

(A+B)² = (A+B)(A+B) = A² + AB + BA + B² = A² + 2AB + B²

Iedere stap die in de bewijsvoering wordt gezet, baseert zich telkens weer op de vorige. Uiteindelijk maakt ook deze wiskundige bewerking, hoe ingewikkeld zij er ook uit moge zien, slechts gebruik van één premisse, namelijk de definitie van het kwadraat, i.e. van het formele axioma dat een kwadraat steeds de vermenigvuldiging is van een bepaald grondtal met zichzelf (in dit opzicht geldt dan: A² = A.A ; B² = B.B; C² = C.C; 2² = 2.2 = 4; 3² = 3.3 = 9; enz.) is. De geldigheid van de bewerking hoeft dus geen gebruik te maken van andere wiskundige axioma’s en stellingen in verband met vierkantswortels, bewerkingen tot de n-de macht, enzovoort. Bovendien blijkt uit haar formele karakter dat zij steeds geldig is: ook de wiskunde maakt immers gebruik van niet-precisieve abstracties, i.e. formele geldigheden die op iedere bewerking van toepassing zijn. De geldigheid van A² = A.A berust niet op een empirische inductie van verschillende concrete bewerkingen (bv. 2² = 2.2; 3² = 3.3; 4² = 4.4; enz.), maar vormt net een apodictisch prerekwisiet opdat wiskundige bewerkingen waarin kwadraten voorkomen zouden kunnen worden uitgevoerd.

Strikt genomen kan zelfs de definitie van het kwadraat nog verder geformaliseerd worden, en kan de geldigheid van onze hogere rekensom (A+B)² = […] = A² + 2AB + B² zelfs volledig afhankelijk worden gemaakt van één basisaxioma, i.e. niet die waarin de definitie van het kwadraat wordt uitgelegd, maar waarin iedere bewerking tot de n-de macht wordt geformaliseerd. We verkrijgen dan het axioma A^n = A.A.A… (maal factor n) Het grondtal A en de exponent n staan hierbij voor iedere mogelijk grondtal en iedere mogelijke exponent die zich in een concrete wiskundige bewerking voordoen, bv. 2², 4³ of 8^4 enz.

Zelfs meer nog dan de empirische wetenschappen, dienen de formele wetenschappen zich dus te houden aan het spaarzaamheidsbeginsel, en net omwille van het feit dat in de formele wetenschappen niet wordt gewerkt met louter (falsifieerbare of verifieerbare) hypothesen, maar met eeuwige vormen. Daar waar Lavoisier bijvoorbeeld inderdaad de phlogistonhypothese Occamiaans had weggesneden, dient hij niettemin nog een aantal fysische (geverifieerde) hypothesen in acht te nemen, bijvoorbeeld in verband met de werking van zuurstof en in verband met de chemische samenstelling van de scheikundige substantie in kwestie; is dit niet zo voor de wiskundige, en de formele wetenschapper in het algemeen. Hun redeneringen zijn gebaseerd op niet-precisieve abstracties – eeuwige vormen dus – en de hieruit voltrokken redeneringen zijn steeds deductief geldig. Wat dus ook betekent dat het ontoelaatbaar is voor de formele wetenschapper om meer hypothesen in acht te nemen dan nodig.

Binnen de humane wetenschappen vinden we zeker drie formele disciplines, namelijk de praxeologie, de catallaxie en de argumentatie-ethiek. De praxeologie en de catallaxie tezamen vormen de apriorische economische wetenschap, en behandelen een formele studie van het menselijke subject dat gekenmerkt wordt door a) doelgericht en redelijk handelen, b) economische schaarste en c) het stellen van intersubjectieve handelingen, in het geval van catallaxie (4). In de gevallen van praxeologie (en bij uitbreiding catallaxie) vormen de uitgangspunten van redelijk handelen en economische schaarste dan ook twee noodzakelijke voorwaarden opdat men ook geldige stellingen zou kunnen deduceren. Zo zou er van een dalend marginaal nut geen sprake zijn indien een bepaalde consumptie-eenheid niet als ‘schaars’ wordt ervaren, en zelfs een fenomeen als ‘prijzen’ zou zich niet voordoen indien de verhandelde goederen of de arbeid die voor hun productie nodig was, niet getekend zou zijn door schaarste. De schaarsteproblematiek en haar implicaties is echtter voer voor economen, en niet van belang in ons voorliggende opzet. Onze bezorgdheid gaat uit naar de noodzakelijke voorwaarden die nodig zijn opdat een onderzoek naar de apriorische grondslagen van de rechtsfilosofie, middels de argumentatie-ethiek, zich zou kunnen stellen. Deze discussie is immers verre van beslecht, en naargelang de auteur, vindt men dan ook steeds één of twee voorwaarden die als noodzakelijk worden gedacht.

In de argumentatie-ethiek van Hans-Hermann Hoppe vinden we alleszins twee zulke voorwaarden, namelijk die van de redelijke mens én die van de economische schaarste. Auteurs als Hoppes wijsgerige mentor Jürgen Habermas en Frank van Dun daarentegen, stoelen hun argumentatie-ethische systemen echter slechts op één premisse, namelijk die van de mens als redelijk wezen. We zullen echter zien dat Hoppes praxeologische aanname van economische schaarste, om een individueel zelfbeschikkingsrecht in te gronden, echter slechts een voldoende en geen noodzakelijke voorwaarde vormt, en dat derhalve de systemen van Habermas (hoe verkeerd zijn normatieve gevolgtrekkingen ook moge wezen) en Van Dun rigoureuzer beantwoorden aan het wetenschapsfilosofische spaarzaamheidsbeginsel. Het is dan ook allerminst onze bedoeling om Hoppes argumentatie-ethiek te “falsifiëren”, maar wel te laten zien dat zijn systeem voortbouwt op premissen die wel geldig, doch, niet nodig zijn. Niettemin heeft de wetenschapsfilosofische superioriteit van de theorieën van Habermas-Van Dun enkele zeer concrete gevolgen voor de rechtsfilosofie, zoals we in een laatste hoofdstuk zullen zien.


II. Schaarste en performatieve contradicties: de argumentatie-ethiek van Hans-Hermann Hoppe

Zoals reeds gesteld, bouwt de argumentatie-ethiek van Hoppe op het gebruik van twee premissen, namelijk die van de mens als redelijk, argumenterend wezen; alsook die van de economische schaarste. In tegenstelling tot Hoppes leermeester Habermas – voor wie, zoals we nog zullen zien, de argumentatie-ethiek slechts één vooronderstelling nodig heeft – tracht Hoppe aldus de link te maken tussen de Misesiaanse praxeologie (inclusief de premisse van de schaarste) en de argumentatie-ethiek. Het schaarsteargument in Hoppes argumentatie-ethiek komt al snel naar boven wanneer we Hoppes redenering even kort adstrueren (5).

Argumentatie, aldus Hoppe, berust op de vooronderstelling dat zij enkel intersubjectief kan geschieden, i.e. in wezen een inter-menselijke bedrijvigheid vormt. Dit komt omdat iedere argumentatieve claim die een actor maakt, steeds welbepaalde geldigheidsaanspraken maakt, omdat zij gegrond zijn in een wereld van objectief geldige (of ongeldige) standen van zaken. Bovendien kan de mens zijn argumenterend vermogen niet zomaar uitschakelen, op straffe van een zelfcontradictie (“Yet if this is so – and one cannot deny that it is without contradicting oneself, as one cannot argue the case that one cannot argue – then any ethical proposal as well as any other proposition must be assumed to claim that it is capable of being validated by propositional or argumentative means.”, p. 341)

Ten tweede stelt Hoppe dat iedere argumentatie geschiedt in een context van schaarste (“…it is a form of action requiring the employment of scarce means”, p. 342) Gezien deze schaarste, heeft iedere actor het recht op het zelfstandige gebruik van (vooralsnog) één middel, namelijk zijn eigen lichaam. Zonder dit (psychosomatische) lichaam zou het immers voor een actor onmogelijk zijn om nog langer te argumenteren, want indien zijn lichaam iemand anders zou toebehoren, dan zou hij niet langer vrijelijk kunnen zeggen wat hij wilt, maar voortdurend onder druk komen te staan van zijn meester(s) en diens/hun spreekbuis worden. Maar Hoppe gaat verder. Hij stelt immers dat we ook het recht hebben op het toe-eigenen van eigendommen – en wel middels wat hij, met Locke, ‘homesteading’ noemt, i.e. het vermengen van menselijke arbeid met ‘onbepaalde’ materie (res nullius) – en wel omwille van het feit dat het omgekeerde (i.e. dat we dit recht niet zouden hebben) ‘performatief’ onmogelijk zou zijn: “For if no one had the right to control anything at all except his own body, then we would all cease to exist and the problem of justifying norms simply would not exist.”(p. 342, in andere teksten noemt Hoppe de ontkenning van het private eigendomsidee een ‘performatieve contradictie’, dat dus het alfa en omega vormt van Hoppes argumentatie-ethiek (6) ) We zouden simpelweg van honger, dorst en andere ellende omkomen indien het recht op private eigendom ook niet een apriorisch geldige norm zou zijn. Hiermee brengt Hoppe zijn aanname van het schaarste-argument tot een absolute climax. We zouden dan afhankelijk worden gemaakt van de wil van anderen, of moeten wachten op een soort ‘universele consensus’, vooraleer we ons eigendommen zouden kunnen toe-eigenenen, en op die manier eveneens een gruwelijk lot beschoren zijn (“Neither we, nor our forefathers, nor our progeny could, do, or will survive if one were to follow this rule” p. 343[i.e. wachten op het universele akkoord van anderen. En vanzelfsprekend sluit Hoppe de democratische methode, waarbij een meerderheid van de aanwezigen (in principe dus heel de wereldbevolking) zou kunnen beslissen de toe-eigening van private eigendommen al dan niet toe te laten. Tenslotte is een democratische meerderheidsstemming a priori niet universaliseerbaar, omdat dit andere deelnemers meer macht geeft dan anderen. ] )

Met andere woorden: Hoppes verdediging van de individuele zelfbeschikking berust in feite volledig op de premisse van de schaarste, i.e. dat de mens als spatiotemporeel wezen ‘eindig’ is en derhalve recht op het gebruik van zijn lichaam om in een redelijke dialoog te kunnen treden, en bovendien zich ook nog eens eigendom kan verwerven omdat de wereld waarin hij zich bevindt, uitgestrekt in tijd en ruimte, zich ook manifesteert als een wereld gekenmerkt door materiële schaarste, en het derhalve noodzakelijk is dat ieder mens reeds a priori het recht heeft zich deze materie toe te eigenen, i.e. eigendomsrechten verwerft, doordat hij anders aan zijn einde zou komen.


III. Redelijke dialogen en dialectische contradicties: Habermas en Van Dun

Het is hier niet de bedoeling om Habermas’ volledig concept van de zogenaamde ‘Ideale Gesprekssituatie’ uiteen te zetten. Noch is het hier de plaats om een kritiek te formuleren op Habermas’ normatieve conclusies die een bepaalde herverdeling van goederen toelaten, omdat hierdoor anders een vermeende situatie van ‘dwang’ tussen de gesprekspartners zou kunnen ontstaan. Naar het ons schijnt bestaat Habermas’ belangrijkste bijdrage aan de theorievorming omtrent de argumentatie-ethiek echter vooral hierin, dat hij ons duidelijk laat zien dat de Ideale Gesprekssituatie, die gekenmerkt wordt een zogenaamd Herrschaftsfrei dialogeren, tot stand kan komen door louter en alleen beroep te doen op de menselijke redelijkheid. Wat deze kentheoretische premisse betreft, is Habermas dan ook veel consistenter en relevanter dan wat zijn leerling Hoppe ervan heeft gemaakt.

Iedere communicatieve actie, aldus Habermas, kan slechts geschieden tegen de achtergrond van het feit dat de actor in kwestie welbepaalde “waarheidsaanspraken” maakt, louter en alleen door het uiten van de taaldaad in kwestie, en dat deze waarheidsaanspraken kunnen worden geverifieerd of gefalsifieerd door de andere gesprekspartner. Habermas onderscheidt er drie, waarvan de voornaamste – tevens noodzakelijke – is dat de taaldaad in kwestie steeds verwijst naar een zogenaamde objectieve stand van zaken in de wereld. Wie bijvoorbeeld de imperatief “sluit de deur!” uitspreekt, maakt dus de waarheidsaanspraak dat er zich in die wereld ook een welbepaalde deur bevindt. Zou de actor echter zeggen: “Kijk daar! Een pegase die door de lucht vliegt!”, dan weet de gesprekspartner op voorhand reeds dat hij voor de gek wordt gehouden. Wil de actor dus een zinnig gesprek starten, dan moet hij zich ook gedragen als een redelijk wezen, en derhalve zinvolle proposities uiten, wil hij door de gesprekspartner serieus worden genomen.

In de argumentatie-ethiek van Frank van Dun – die ondanks het feit dat hij zijn theorie volledig onafhankelijk van Habermas opstelde, hier toch grote overeenkomsten mee kunnen worden opgetekend – luidt het dan dat wij de menselijke redelijkheid niet kunnen ontkennen op straffe van een dialectische contradictie (7). Dat mensen redelijke wezens zijn, betekent dus dat zij ook de morele plicht hebben zich naar deze norm te gedragen, zoniet, stellen zij zichzelf de facto buiten iedere morele orde of rechtsorde. Men kan immers niet argumenteren dat men zelf, of anderen, geen redelijke wezens zouden zijn; want deze stelling op zich – die met een bevestiging of een negatie kan worden beantwoord – veronderstelt op zijn beurt dan weer dat deze stelling redelijkerwijs kan worden “beargumenteerd” (ook Hoppe gaat dus uit van deze vooronderstelling)

Het feit dat wij allen tot redelijkheid worden gedwongen, betekent dus dat de ander wordt beschouwd als een ‘gelijke’, en derhalve ieder over gelijke rechten beschikt opdat hij/zij zijn/haar argument naar voren zou kunnen brengen. Deze gelijkheid vloeit dus louter en alleen voort uit de constatering dat wij allen redelijke wezens zijn, en heeft dus niets te maken met de empirische gegevenheid dat wij allen leven in een context van materiële schaarste, maar louter en alleen dat wij redelijke wezens zijn, die propositioneel zinvolle uitspraken kunnen doen, en derhalve ook andermans rechten behoren te respecteren. Vanuit dit standpunt bezien is bijvoorbeeld in de argumentatie-ethiek van Van Dun – in tegenstelling tot Hoppe – géén noodzaak om zowel menselijke autonomie én private eigendomsrechten als twee verschillende rechten te behandelen, en aldus te verdedigen. Er is slechts één beginsel, en het autonomiebeginsel vloeit eenvoudigweg voort uit de eenheid van het zogenaamde praxeologische lichaam, dat de psychosomatische eenheid van psychofysisch lichaam en eigendom vooronderstelt (8). Bovendien zou een dergelijke ontkoppeling van lichaam en eigendom louter een mystieke of theologische aangelegenheid vormen, omdat men dan simpelweg geen rekenschap meer kan geven ten aanzien van wie welbepaalde eigendomsrechten zouden gelden !9).


IV. Een uitstap naar de berg Olympos: eigendomsrechten in het Griekse pantheon

Nu we de theorieën van Hoppe en Habermas-Van Dun hebben uiteengezet (of beter gezegd: de epistemologische en metafysische premissen waarop hun theorieën rusten), kunnen we de concrete implicaties hiervan beter aanschouwen. Dit kunnen we doen aan de hand van volgend misschien ietwat abstract gedachtenexperiment. Veronderstel dat de Griekse goden, die we van de verhalen van Homeros en Hesiodus kennen, nu echt zouden bestaan. Hoe antropomorf deze goden er ook mogen uitzien en ook mogen handelen (althans, als we de beroemde kritiek van Xenophanes mogen geloven…), zij zouden alleszins niet worden geconfronteerd met zoiets als materiële schaarste. Alles is er immers in overvloed sinds Zeus de cornucopia van Amalthea heeft weten te bemachtigen, en door sterfelijkheid worden deze goden ook al niet bedreigd. Hebben deze goden dan nog nood aan een individueel zelfbeschikkingsrecht? Mag Kronos zomaar zijn kinderen opeten, uit angst om van de troon te worden gestoten? En is het gepermitteerd dat Zeus de halfgod Prometheus in de Kaukasus aan een berg laat binden, en een adelaar iedere nacht een stuk uit zijn lever laat pikken? Want de mythe van Prometheus vervolgt immers dat zijn lever daags nadien terug aangroeit, en hem dus, eigenlijk, geen schade wordt berokkent. Onsterfelijke goden kunnen niet gedood worden, en gezien zij worden omgeven door eeuwige, paradijselijke overvloed, zouden ze ook geen nood hebben aan eigendomsrechten, gezien alles toch in overvloed is en al wat wordt weggenomen, in principe terug kan worden bekomen zonder dat hiervoor extra arbeid nodig is, of de materiële schaarste zou toenemen.

Wanneer we Hesiodus’ Theogonie zouden vergelijken met de teksten van Hoppe, dan komen we tot het besluit dat de Griekse goden, inderdaad, geen nood hebben aan eigendomsrechten. Volgens Hoppe kan de performatieve contradictie namelijk uitsluitend geschieden wanneer we geconfronteerd worden met materiële schaarste – i.e. wanneer we zouden stellen dat een universele consensus mogelijk moet zijn, wat volgens Hoppe zou impliceren dat de procedure hiertoe dermate veel tijd in beslag zou nemen, dat we tegen het effectieve besluit van deze consensus effectief overleden zouden zijn – en dit is duidelijk niet zo in het geval van de goden. Ook de goden kunnen natuurlijk niet ontkennen dat zij geen redelijke wezens zouden zijn – ook voor hen is een intersubjectief geconstitueerd semiotisch systeem waaraan de verschillende deelnemers aan de dialoog kunnen deelnemen van belang – maar vanuit de visie van Hoppe vloeit hier geen enkele rechtsaanspraak voort.

Hesiodus zou zijn werk echter moeten herschrijven, wil hij de Griekse mythes doen overeenstemmen met de premissen van Van Dun. Ook de goden worden geacht redelijk te handelen, opdat zij met elkaar in dialoog zouden kunnen treden. Net als mensen kunnen zij zich onmogelijk buiten het discours van de redelijkheid plaatsen, want dit is dialectisch onmogelijk, gezien zij zich anders buiten de redelijke argumentatie zouden stellen, en derhalve niet langer deel uitmaken van de rechtsorde. Als redelijke wezens zijn de goden dus aan elkaar gelijk, en dienen zij elkaar dan ook als gelijken te behandelen. Vervolgens de stelling verdedigen dat de goden elkaars slaaf zouden zijn (de enige universaliseerbare voorwaarde), zou volgens de argumentatie-ethiek van Hoppe inderdaad toegelaten zijn (hypothetisch gezien zou zo’n universele consensus dan wél mogelijk zijn), maar wordt ook in het systeem van Van Dun volledig verworpen. Immers, zelfs wanneer redelijke argumentatie gedaan wordt in een context van overvloed, dan nog dient men elkaars psychosomatische middelen te erkennen omdat deze de voorwaarde vormen van redelijk handelen, en andere normatieve ordeningen logisch niet mogelijk zijn, of berusten op een mystificatie (met andere woorden: of de hoeveelheid ‘onbepaalde’ – i.e. niet-toegeëigende – materiële goederen nu eindig is of niet, doet er niet toe. Of de hoeveelheid niet-toe-eigenbare materie nu eindig of oneindig is, doet geen afbreuk aan het mythische karakter van de stelling dat de eigenaar van deze materiële hoeveelheid een onbepaald, onbegrensd wezen zou zijn)


V. Gevolgen van de vergelijking. De overwinning op het schaarsteargument

We hebben, hopelijk, laten zien dat de epistemologische basis van de argumentatie-ethiek van Habermas/Van Dun een veel solidere basis verleent dan het systeem van Hoppe, dat zich expliciet beroept op het schaarsteargument. En derhalve is de argumentatie-ethiek die zich kan beroepen op slechts één premisse – namelijk die van de menselijke redelijkheid – dan ook wetenschapsfilosofisch superieur aan de Hoppeaanse variant, die twee premissen behoeft, en derhalve het principe van Occams scheermes schendt.

Dat mag dan vanuit louter wetenschapsfilosofisch perspectief zeer mooi zijn, maar zijn de conclusies die hieruit kunnen worden getrokken dan ook effectief relevant? Tenslotte zijn wij inderdaad geen Griekse goden die in een overweldigend Cocagne leven, maar mensen van vlees en bloed die op een bepaald moment aan ons einde zullen komen, en die gezien de bolvorm van de aarde ook nog eens met materiële schaarste worden geconfronteerd. Het antwoord op de vraag of het dus wel relevant of zinvol is om het schaarsteargument uit de premissen van de argumentatie-ethiek te weren, moet dus zowel bevestigend als ontkennend worden beantwoord.

Het is niet relevant, in die zin dat het Hoppes premisse van de economische schaarste wel degelijk geldig is, en wij de materiële schaarste waarin wij leven derhalve zeker niet kunnen ontkennen. Het lag dan ook allerminst in onze bedoelingen om Hoppes argumentatie-ethiek te willen falsifiëren, en op zich zijn de argumenten van Hoppe dan ook ongetwijfeld geldig.

Maar de wetenschapsfilosofische kritiek die we op Hoppes argumentatie-ethiek hebben geuit, heeft toch ook nog andere consequenties, die het loutere wetenschapsfilosofische terrein ver overstijgen. Zo kunnen we ons immers niet van de indruk ontdoen dat Hoppes argumentatie-ethiek, die dus gebaseerd is op een empirisch juiste (doch contingente!) schaarstepremisse, geen afdoend antwoord weet te bieden op meer consequentialistische benaderingen van, in se, een liberale rechtsorde. Hoppe bekritiseert bij de aanvang van zijn artikel namelijk Mises’ verdediging van het liberalisme, en het feit dat Mises niet veel verder komt dan de ‘waarschijnlijkheid’ dat het liberalisme een ‘populaire ideologie’ (!!) zal vormen omdat zij welvaart maximaliseert. Hoppe heeft inderdaad terecht gepoogd het klassiek-liberalisme “als ideologie” te kunnen overstijgen, door deze in te bedden in een argumentatie-ethisch systeem, en derhalve de normatieve grondslag van het liberalisme te versterken middels deductie vanuit louter descriptieve premissen. Helaas slaagt de argumentatie-ethiek van Hoppe er niet geheel in Mises’ consequentialisme te weerleggen.

Het basisopzet van Hoppe blijft immers de verdediging van het Lockeaanse homesteadingsprincipe dat, zoals Locke ons zelf laat zien, ook maar slechts stand houdt wanneer we rekening houden met de economische schaarste. In het vijfde hoofdstuk van Lockes tweede Treatise of Government loodst Locke de lezer immers doorheen een theologisch discours, waarin gesteld wordt dat God de schepping had overgelaten aan ‘de menselijke gemeenschap’, die het land en de natuur kon bewerken, en door zijn arbeid ermee te verenigen, er zijn eigendom mee kon bewaren. Doch, God geeft niet voor niets, zo blijkt al snel uit Lockes discours: “God gave the world to men in common, but since He gave it them for their benefit and the greatest conveniencies of life […] He gave it to the use of the industrious and rational (and labour was to be his title to it); not to the fancy or covetousness of the quarrelsome and contentious.” (An Essay Concerning the True Original; Extent and End of Civil Government, §33)

Met andere woorden, Locke stelt expliciet dat uiteindelijk slechts diegenen die, door het vermengen van arbeid met onbepaalde materie, eigendom verwerven; dit slechts kunnen voor zover deze eigendom ook ‘waarde’ schept. In §43 van hetzelfde Essay verdedigt Locke zelfs de verdrijving en onteigening van de Indianen uit de Engelse koloniën (thans de Verenigde Staten van Amerika), om de eenvoudige reden dat de Indianen niet “productief” genoeg zijn, en derhalve hun eigendomsrecht niet “optimaal” weten te benutten. Op die manier blijkt Lockes natuurrecht dan ook niet meer te zijn dan een fraai verpakt utilitarisme.

Hoppes argumentatie-ethiek faalt dan ook manifest wanneer deze blijft zweren bij de Lockeaanse eigendomstheorie. Want indien iedereen recht heeft op eigendom, net omdat men anders zou omkomen van honger en dorst, dan zou er eigenlijk geen bezwaar mogen worden gemaakt tegen het fameuze Lockeaanse proviso dat men maar zoveel eigendom mag hebben, opdat er nog voldoende overblijft voor laatkomers om eveneens eigendommen te verwerven. De Hoppeaanse argumentatie-ethiek kan zich hiertegen echter niet verweren, en het lijkt zelfs dat Hoppe deze Lockeaanse proviso expliciet opneemt in zijn argumentatie-ethiek: “Yet in order for any person – past, present or future – to argue anything it must evidently be possible to survive then and now. And in order to do this property cannot be conceived of as being “timeless” and non-specific regarding the number of people concerned. Rather, they must necessarily be thought of as originating through acting at definite points in time for specific acting individuals. (Hoppe 2006:342)

Het is dus nog maar de vraag of Hoppes verdediging van private eigendomsrechten wel zo solide is. Niet alleen wegens het feit dat de aanname van een door Locke geïnspireerd schaarstebeginsel het voor laatkomers mogelijk kan zijn om reeds bestaande eigendomsrechten in vraag te stellen, gezien het feit dat ook zij de mogelijkheid moeten hebben om te ‘overleven’, zoals Hoppe het stelt, maar bovendien is Hoppes argument niet zo overtuigend omdat, in wezen, de Lockeaanse eigendomstheorie geen ‘ware’ eigendomstheorie is, i.e. intersubjectief geldige theorie. Want het feit dat men onbepaalde materie met arbeid vermengt leidt er inderdaad toe dat dit object vanwege het subject wordt aanschouwd als het zijne, maar daarom nog niet noodzakelijk ook door de ander. Bovendien kan men perfect, levend op een geïsoleerd eiland, materie gaan ‘vermengen’ met eigen arbeid – een hut maken van tropisch hout, bijvoorbeeld – zonder dat dit ook “eigendom” kan genoemd worden, om de eenvoudige reden dat er geen derde partij is ten aanzien van wie die eigendomsrechten geldig. En vermits men moeilijk aan “zelfontvreemding” kan doen – i.e. je eigen eigendom stelen – is het compleet zinloos om te spreken van “eigendommen” in het geval men zich op een onbewoond eiland bevindt. In tegenstelling tot wat Locke, en impliciet ook Hoppe, mogen beweren; is eigendom een begrip dat niet in de zintuiglijke wereld wordt geconstitueerd, en waarbij men bijvoorbeeld kan waarnemen dat deze of gene landbouwer die zijn akker bewerkt, ook effectief recht heeft op zijn geoogste aardappelen. Daarentegen wordt eigendom intersubjectief geconstitueerd, wat niets anders betekent dan de erkenning van de ander als gelijke en als de éénheid van een en hetzelfde praxeologische lichaam. Waarmee we terug zijn aanbeland bij de argumentatie-ethiek van Van Dun, en de verwerping van het schadelijke Hoppeaanse dualisme tussen ‘lichaam’ en ‘extrasomatische middelen’, zoals eigendom.


Eindnoten:

(1) Zie http://anarcho-kapittels.blogspot.com/2009/11/de-hierarchie-der-wetenschappen-een.html

(2) De voorwaarde van externe coherentie, die in vele wetenschapsfilosofische publicaties naar voren wordt geschoven, is natuurlijk alleen maar geldig voor de empirische wetenschappen. Het beginsel van externe coherentie stelt immers dat een bepaalde theorie in overeenstemming moet zijn met reeds andere, vigerende theorieën in een bepaald wetenschapsdomein. Dit is natuurlijk voor formele disciplines zoals de logica, de wiskunde, de praxeologie en de argumentatie-ethiek niet nodig: zo zijn de axioma’s en stellingen van de wiskunde objectief geldig, los van de heersende sensus communis onder ’s werelds schare wiskundigen.

(3) Zie ook E. Husserl, Ideen I, §§9-10

(4) Men merke echter wel op dat conditie (c) géén synthetisch apriorische kennis met zich meebrengt, zoals de eerste twee voorwaarden dit wel doen. Veeleer bakent de notie ‘intersubjectief handelen’ het onderzoeksdomein van de catallaxie af.

(5) We baseren ons voor deze uiteenzetting op Hoppes bijdrage “On the Ultimate Justification of Private Property” verschenen in H.-H. Hoppe, The Economics and Ethics of Private Property, Auburn: Ludwig von Mises Institute, 2006 (Kluwer, 1993), p. 339-345

(6) Zie bijvoorbeeld H.-H. Hoppe, “Rothbardian Ethics”, http://www.lewrockwell.com/hoppe/hoppe7.html

(7) Zie F. van Dun, “Vrijheid, Argumentatie en Contract”,2008 (2002), http://rothbard.be/artikels/77-vrijheid-argumentatie-en-contract en M. Bauwens, “Libertarische Argumentatie-ethiek”, 2007, ongepubliceerd essay

(8) Zie F. van Dun, Het Fundamenteel Rechtsbeginsel, 2008 (1983), p. 38

(9) Idem, p. 37
Read more...

13 juni: van “federale verkiezingen” naar Vlaams referendum

Een stem voor een van de V-partijen kan het verschil maken.

Luttele weken scheiden ons nog van de federale verkiezingen die nu al historisch worden genoemd, vooral omdat ze het feitelijk bankroet van de Belgische rechtstaat illustreren. Dat ze ongrondwettelijk zijn, staat buiten kijf: de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde (die eigenlijk niets meer is dan een erkenning van het Vlaamse territorium binnen het Belgisch staatsverband) was een conditio sine qua non om ze te organiseren,- zo luidde de uitspraak van het Grondwettelijk Hof.

Terecht hebben een aantal personen, organisaties, en zelfs politieke partijen, verbonden met de Vlaamse beweging, al aangekondigd dat ze de uitslag zullen aanvechten met alle mogelijke middelen. Inbegrepen daarin allerlei reflexen van burgerlijke ongehoorzaamheid en organisatorische boycot. Juridisch is dat verdedigbaar, psychologisch stelt het een probleem. De vraag is immers, of de van de politique politicienne balende burger die nieuwe obstructiemanoeuvres niet zal rangschikken bij de belangenconflicten, alarmbellen, grendels, en ander gereedschap waar het gehate Wetstraat-establishment zich zo mee amuseert. De vraag is tevens, of een beweging die het voortbestaan van het huidige België ter discussie stelt, zich wel moet blijven vastklampen aan dat oude constitutionele kader van de Belgische federale staat.

Een andere definitie van deze verkiezingen zou dat dilemma kunnen oplossen. Het is billijk om de ongrondwettelijkheid ervan aan de kaak te stellen. Maar tegelijk moeten deze verkiezingen door de Vlamingen geher-legitimeerd worden. Op 13 juni krijgen zij namelijk de kans om de Gordiaanse knoop door te hakken en ervoor te zorgen dat dit de laatste federale verkiezingen worden.

Het flagrant virtueel karakter van een “democratie” die zelfs geen wettelijke verkiezingen meer georganiseerd krijgt, vraagt immers om een daadwerkelijk no pasaran. Een proteststem dus, tegen het systeem, tegen de instellingen die dit soort situaties voortbrengen, tegen de politieke klasse die ervoor verantwoordelijk is. In die optiek gaat het dus niet meer om het kiezen van zitjes en postjes in de Wetstraat, in de loze veronderstelling dat alles terug in zijn normale plooi zal vallen. Niets laat veronderstellen dat zich echte oplossingen zullen aandienen in het traditionele Belgische kader: in die zin is de uitslag op zich, als basis voor een federale zetelverdeling, zelfs ronduit irrelevant. De enige echte keuze, waar wij op 13 juni voor staan is: verder gaan met België, en er alle anomaliën bij nemen,- ofwel de stekker uittrekken. En daarmee is het constitutioneel deficit rond deze stembusgang van de baan: laten we er gewoon een volksraadpleging van maken, boven en buiten de politieke waan van de dag.

Deze verkiezingen zijn, wat Vlaanderen betreft, meta-electoraal: ze hebben nu al de impliciete betekenis van een onafhankelijkheidsreferendum verworven. Partijpolitiek is de grens dan vrij gemakkelijk te trekken. ACV-voorzitter Luc Cortebeeck, een van de absolute steunpilaren van het Belgische establishment, heeft het voor ons al gedaan (zie De Standaard van 12/5). Wie voor het status-quo kiest, heeft de keuze tussen de drie partijen die sinds het ontstaan van dit land het politieke spel bepalen (CD&V, open-VLD en SP.A) plus het neo-unitaristische Groen! De drie traditionele partijen hebben de Belgische constructie bepaald en ons gebracht tot waar we vandaag staan: faites vos jeux.

Wie genoeg heeft van het geknoei en van een propere canvas wil vertrekken, heeft een duidelijk alternatief ter beschikking: hier dienen zich drie politieke formaties aan die, elk op hun manier, afstand nemen van het huidige bestel en de monarchie: Vlaams Belang, Nieuw-Vlaamse Alliantie, en Lijst Dedecker.

Met moet er niet aan twijfelen dat de establishmentpartijen een “gematigde”, on-Vlaamse uitslag zullen aangrijpen als een mandaat van de kiezer om voort te gaan met het Belgische verhaal, in de richting van een hypothetische staatshervorming, inclusief nachtelijke vergaderingen, “institutionele creativiteit”, surrealistische deals die aan elk van beide kanten anders worden uitgelegd, enz. Het is anderzijds evident dat de drie V-partijen een gelijkaardige analyse maken als het in hun voordeel uitdraait: een Vlaams-radicale uitslag, boven de 50%, wie van de drie ook de meeste stemmen verzamelt, moet gelezen worden als een plebisciet pro onafhankelijkheid. Wat er verder in de federale kamer en senaat gebeurt, is dan marginaal: het politieke zwaartepunt komt op dat moment sowieso in het Vlaamse Parlement te liggen, waar de drie V-partijen gezamenlijk hun moreel gezag kunnen aanwenden om het onafhankelijkheidsdebat op te starten.

Kunnen zij voldoende “traditionele” parlementsleden overtuigen, dan kan dit leiden tot de geboorte van de Vlaamse republiek, via een verklaring met de allure van een Magna Charta of een Bill of Rights of een Plakaat Van Verlatinghe. Geen bye,be, Belgium dus, maar Hello Flanders, het geboorte-attest van een nieuwe natie zoals Europa er toch al een aantal kent. Koudwatervrees is hier niet meer aan de orde. Natuurlijk zullen er dan nog noten zoals Brussel te kraken vallen. Maar onderhandelingen van staat tot staat zijn eerlijker, dan deze waar een minderheid een meerderheid intern gijzelt.

Science-fiction? De geschiedenis leert dat Zwarte Zwanen uitvliegen als niemand ze verwacht. Vooral als de dingen onnoemelijk traag evolueren, kan het soms ineens rap gaan, denken we maar aan de val van de Berlijnse muur. Dit is een ondubbelzinnig appèl aan alle Vlaamse burgers: stem tegen de Belgische impasse, laat dit soort verkiezingen nooit meer opnieuw gebeuren, geef het Vlaamse zelfbeschikkingsrecht een kans. Zelfs wie in normale tijden “traditioneel” stemt, moet beseffen dat de inzet op 13 juni elders ligt. Een stem voor een van de drie V-partijen kan het verschil maken tussen verder afglijden in de institutionele chaos, en een Vlaams-republikeins project waar wij allemaal beter van worden. De sociaal-economische thema’s, het armoedeprobleem, de migratie, onveiligheid, het juridisch apparaat, de ecologische uitdagingen…, ze verdienen om hoog op de politieke agenda te komen. Een systeem dat alleen nog met zijn eigen overleving begaan is, raakt steeds verder verwijderd van de reële maatschappelijke thema’s.

Thuisblijven of blanco stemmen is geen optie. “Traditioneel” stemmen, is stemmen voor het status-quo dat dit land al jaren lam legt, en het politiek establishment honoreren dat voor de impasse verantwoordelijk is. Alleen een V-stem kan gehoord worden als een krachtig “Neen aan de chaos”. Vlaanderen heeft op 13 juni een afspraak met de geschiedenis.


Julien Borremans (Denkgroep Res Publica)

Frans Crols, directeur “Trends”

Koenraad Elst, oriëntalist-publicist

Guido Naets, oud VRT-journalist

Dirk Melkebeek, uitgever

Jan Neckers, journalist

Marc Platel, publicist

Johan Sanctorum, filosoof-publicist

Roger Van Houtte, gewezen dagbladjournalist

Jan Van Malderen (Denkgroep Pro Flandria)

Jan Verheyen, cineast
Read more...

12 mei 2010

Vlamingen zijn landbouwers, en Franstaligen… jagers? (Hoegin)

Rudy Aernoudt, co-voorzitter van de PP, liet vorige week in een interview met de Franstalige krant La Dernière Heure volgende opmerkelijke uitspraak noteren: «Vlamingen zijn, diep vanbinnen, landbouwers die vasthouden aan hun grond. Ze zijn niet bereid om er ook maar een centimeter van op te geven.» Voor die uitspraak zal hij zonder twijfel in bepaalde Brussels salons op enig instemmend gemonkel hebben kunnen rekenen, maar zo'n uitspraak schreeuwt natuurlijk om een antwoord.

Citeren we voor alle duidelijk even Rudy Aernoudt letterlijk zoals het in de krant gedrukt stond:
LDH: Politiquement, un de vos chevaux de bataille personnels est l’élargissement de Bruxelles…

RA: Dans ce dossier, les francophones oublient que les Flamands sont, à la base, des agriculteurs qui tiennent à leurs terres. Ils ne sont pas prêts à céder 1 cm de celles-ci.
Rudy Aernoudt houdt het dus al bij nog beleefd bij «des agriculteurs/landbouwers», maar iedereen begrijpt natuurlijk dat hij het wel degelijk over Vlaamse boerkes heeft. En niet in het minst in de Brusselse salons, waar men dit interview niet nodig had om te weten dat flamins zich nog zo beschaafd kunnen voordoen als ze willen, zolang ze geen vlekkeloos Frans spreken blijft de stank van de mesthoop rond hen hangen.

Het kan natuurlijk aan mij liggen, maar die «verdediging» van Rudy Aernoudt voor de hardnekkigheid waarmee de Vlamingen vasthouden aan elke morzel Vlaamse grond roept het beeld op van, inderdaad, een Vlaamse boerke die op zijn klompen en heftig zwaaiend met de riek in de hand dreigend een «van m'n èèèrf» roept tegen de nietsvermoedende en totaal onschuldige kampeerder – toevallig een Franstalige. Die alleen maar even zijn tentje wou opslaan voor deze nacht. En de nacht daarna. En eigenlijk alle nachten daarna. En wil dat het boerke dat niet alleen duldt, maar ook nog eens elke morgen een kan melk voor zijn tent komt zetten, met de klak in de hand en met er nog eens een vriendelijke s'il vous plaît bovenop. Als het boerke dan geluk heeft, spuwt de kampeerder alleen maar in de klak, en niet recht in het gezicht. En vooral wordt van het boerke verwacht dat als hij niet hard op het veld staat te werken om dagelijks zijn tienden te kunnen afdragen aan de kampeerder, hij tenminste diens oren niet teistert door in zijn nabijheid allerlei Germaanse geluiden te staan uitbraken. Dat de kampeerder ondertussen al zijn hele familie uitgenodigd heeft en er op het erf amper nog wat plaats overblijft voor de kinderen van het boerke zelf, dat is een detail waar we Rudy Aernoudt dan nog niet eens mee willen lastigvallen.

Kampeerders? Mogen we even de metafoor van Rudy Aernoudt doortrekken, en de Franstaligen gewoonweg jagers noemen? Jagers die jachtgebied nodig hebben – vandaag Halle-Vilvoorde, morgen de rest van Vlaams-Brabant, en op termijn heel Vlaanderen. Of zijn we nu onwelvoeglijk? Ik kan me in ieder geval geen enkele Vlaamse partij voor de geest halen die ergens in haar programma zou staan hebben dat het Waals Gewest dringend gebied zou moeten afstaan aan Vlaanderen of Brussel. Ze zouden eens moeten durven! Nog maar pleiten voor de strikte naleving van de taalwetgeving in Brussel is al een gedurfd standpunt, maar wanneer de Franstaligen vlotjes de aanhechting van half Vlaams-Brabant bij Brussel bepleiten, en tegelijkertijd de déflamandisation van Brussel, dan kraait daar geen haan naar in de Vlaamse pers. En komt een Mischaël Modrikamen zich niet in een Vlaamse krant verontschuldigen voor zulk gedrag met de dooddoener dat Walen nu eenmaal jagers zijn die jachtgebied nodig hebben.

Meer zelfs, onlangs kreette Laurette Onkelinx het nog uit dat als de verkiezingsuitslag in Vlaanderen nog maar in de buurt zou komen te liggen van wat de laatste peiling van Vers l'Avenir weergaf, er wel eens gevaar zou bestaan voor een vervlaamsing van Brussel. Ja, stel je dat eens voor zeg! «Brüssel Vlaams, ça jamais!», was dat niet ooit de verkiezingsslogan van een partij waar Laurette Onkelinx deze keer als het even kan liever niet mee onder de federale lakens wil duiken? Dat de noodkreet dan nog eens komt van de volledig verwaalste dochter van een Vlaamse inwijkeling maakt de zaak niet minder ironisch. Wie haar op TV al eens bezig gezien heeft wanneer ze zich nog eens verplicht voelt de taal van haar vader in de mond te nemen, weet genoeg. Maar misschien is Laurette Onkelinx ondertussen wel verveld tot een Brussels stadslandbouwster, die als puntje bij paaltje komt even goed geen centimeter heilige verfranste grond wil afstaan? Rudy Aernoudt kan er bij een volgend interview misschien ook eens zijn licht over laten schijnen…

Labels: , , ,

Read more...

Vlaanderen gaat Kosovo achterna

Mark Eyskens stelt een onafhankelijk Vlaanderen gelijk met Kosovo. Het is even puzzelen wat dat precies betekent. Maar dan blijkt dat hij iets heel anders impliceert dan hij waarschijnlijk bedoelde. Misschien is zijn waarschuwing tegen Vlaamse onafhankelijkheid wel een onbedoelde aanmoediging.



Op 7 mei haalde Mark Eyskens de Daily Telegraph met zijn voorspelling dat de onafhankelijkheid van Vlaanderen een soort Kosovo-scenario zou inluiden. De overgrote meerderheid van vluchtige lezers zal daaruit begrepen hebben dat er hier bloed gaat vloeien. Véél bloed, want volgens de VS-propaganda die de bombardementen op Servië voorbereidde, was er daar een “genocide” gepleegd op “een kwart miljoen Albanese Kosovaren”. Alsof er naar verhouding in België een miljoen mensen gedood zouden zijn. Van die genocide is nooit een spoor gevonden, en Navo-bronnen hebben dat verhaal een stille dood laten sterven nadat het zijn doel gediend had. Alleen Eyskens zelf is dat cijfer nog jaren na de oorlog blijven herhalen.

Overigens, ongeacht welk juist het aantal slachtoffers van de hele Joegoslavische desintegratie geweest is, Eyskens is in ieder geval medeschuldig aan hun dood. Hij was Belgisch minister van Buitenlandse Zaken in 1991 (tot maart 1992) toen het desintegratieproces begon. Op dat ogenblik hadden de EU en de Navo een werkbare formule voor de reorganisatie van de Zuid-Slavische ruimte op de sporen kunnen zetten: onafhankelijke staten met grenzen hertekend in functie van de wil van de bevolking. Als stichtend lid en zetel van het hoofdkwartier van beide statenbonden kon België een bovenproportioneel gewicht in de schaal leggen om een verstandige oplossing door te drukken. Maar het tegendeel is gebeurd, en wel om bij uitstek Belgische redenen.

Landen met een slecht geweten inzake de behandeling van hun geminoriseerde etnische groepen, zoals Spanje en Frankrijk maar vooral natuurlijk België, zetten zich schrap om het uiteenvallen van Joegoslavië tegen te houden. De wil van de betrokken bevolking interesseerde hen niet, alleen het voorbeeldeffect dat een geslaagd separatisme op hun eigen achtergestelde volkeren zou kunnen hebben. Toen Slovenië en Kroatië (in navolging van de Baltische staten) en nadien de andere deelrepublieken de antidemocratische bemoeienissen van de “internationale gemeenschap” negeerden en toch hun onafhankelijkheid uitriepen, vielen de Eyskensen van deze wereld terug op een tweede afweerlinie om de uitbrekende democratie in te dammen: vasthouden aan de toevallige administratieve grenslijnen van de verdwijnende staat. Daarom moesten de Kroaten en Serviërs in Bosnië, waar zij samen een ruime meerderheid vormden die liever de grenzen hertekend zag, in die kunstmatige staat onder moslimdominantie opgesloten blijven.

Als de Kroaten het recht hadden op een eigen staat, dan hadden de Serviërs dat ook, en dat vergde een hertekenigng van de grenzen, zodat Servische gebieden in Kroatië of Bosnië naar een nieuwe staat Servië zouden overgeheld worden, en omgekeerd. Ook de Bosnische Muslimani hadden dan in hun regio’s een etnische staat kunnen krijgen. Zulk een harmonische afwikkeling onder Westerse supervisie had bovendien een sfeer van goede wil geschapen die aan de overblijvende etnische minderheden volledige burgerrechten en een correcte behandeling zou verzekeren, iets heel anders dan de terreur waaronder de Serviërs nu in Kosovo moeten leven. Spijts alle CVP-praat over “de mens centraal stellen” gaven de verbeeldingloze staatsnationalisten echter voorrang aan dat toevallige keurslijf van grenslijnen boven de wil van de concrete mensen die erin gedwongen werden.

In 1991-92 had een resolute keuze van EU en Navo voor een opdeling in natiestaten op basis van bevolkingscijfers of districtsgewijze referenda een ordelijke reorganisatie van de Zuid-Slavische ruimte kunnen waarborgen. Dat is geen gemakkelijke wijsheid achteraf, want ook toen waren er stemmen die tegenover de Joegoslavische “volkerengevangenis” het alternatief van de democratische opdeling in natiestaten voorstelden. Maar Eyskens en zijn collega’s met een gelijkaardig slecht geweten beslisten er anders over. Zij hadden vele duizenden Albanese, Zigeuner- en Slavische mensenlevens over voor hun dwingende prioriteit, de Basken en Vlamingen en andere benadeelde volkeren van een hoopgevend model voor een vreedzaam en geslaagd separatisme te beroven.

Niets om fier op te zijn, en misschien is het daarom dat Eyskens in zijn jongste commentaar bij de Belgische crisis, bij nadere lezing, niet blijkt te doelen op het bloed dat in Kosovo gevloeid zou zijn. Wel wil hij gezegd hebben dat een onafhankelijk Vlaanderen een staat met slechts geringe erkenning zal worden. Als we zijn vergelijking met Kosovo ernstig nemen, valt het met die erkenning echter nogal mee.

Om te beginnen heeft de Navo er een oorlog en een flagrante schending van het VN-handvest (inzake territoriale integriteit van de lidstaten) voor over gehad om de onafhankelijkheid van Kosovo af te dwingen. Dat is voor Vlaanderen niet nodig, noch wenselijk, maar het toont wel dat de wereld niet noodzakelijk bezwaar maakt tegen separatisme. Binnen de twee jaar nadat Kosovo de onafhankelijkheid uitgeroepen heeft, is de jonge staat door 67 staten erkend, onderwie de VS, Japan en 22 EU-lidstaten.

En dat vreselijke noodlot zou Vlaanderen te wachten staan? Volgens Eyskens zal dus tegen 2012 de Vlaamse republiek door 67 staten erkend zijn. Barack Obama zal de Vlaamse republiek in de gemeenschap der vrije naties verwelkomen. Niet echt een vooruitzicht dat de Vlamingen schrik aanjaagt.

Toegegeven, 2012 is het jaar waarvoor Madame Soleil op basis van de Maya-astrologie het einde van de wereld voorspelt. Kan natuurlijk gebeuren, maar aan betwistingen rond Vlaanderens onafhankelijkheid zal het echt niet liggen. De wereld is wel meer gewoon dan de dood van een ziek koninkrijk en de geboorte van een vrije republiek.

Labels: , , ,

Read more...

11 mei 2010

N-VA grootste partij in Vlaanderen? (Hoegin)

Vers l'Avenir publiceerde verleden week de resultaten van een nieuwe opiniepeiling. Die bevatte voor Vlaanderen een sensationeel resultaat: N-VA zou immers de grootste partij in Vlaanderen worden. In combinatie met de pas aangekondigde overstap van Siegfried Bracke kon moeilijker duidelijker geïllustreerd worden dat het de partij op dit ogenblik bijzonder goed voor de wind gaat. Maar wat zijn de resultaten van deze peiling eigenlijk waard?

Het is misschien goed de bespreking van deze peiling aan te vatten met enkele droge cijfers. Die cijfers zeggen immers dat voor het Vlaamse luik van deze peiling amper 700 mensen ondervraagd werden, en 27,3% van hen antwoordden dan nog dat zij nog niet wisten op welke partij zij zouden stemmen. Dit betekent dat de resultaten voor Vlaanderen gebaseerd zijn op de antwoorden van amper 500 ondervraagden, wat een foutenmarge van meer dan vier procent oplevert. Daaruit volgt dat enkel de spectaculaire vooruitgang van N-VA statistisch significant genoemd kan worden. Zelfs de dramatische achteruitgang van de CD&V met vier procent valt nog binnen de foutenmarge.

Dat alles neemt natuurlijk niet weg dat in de huidige omstandigheden een spectaculaire vooruitgang voor N-VA en een dramatische achteruitgang voor CD&V niet helemaal ongeloofwaardig zijn. Voor de andere middelgrote partijen (Vlaams Belang, Open Vld en sp.a) houdt de peiling in feite een status quo in. Ook Groen! blijft in feite status quo, terwijl Lijst Dedecker praktisch zou halveren en onder de kiesdrempel terecht komt. Het is echter duidelijk dat die laatste partij het vandaag moeilijk heeft, en het aannemelijk lijkt dat een groot deel van haar aanhang opgeslokt zou worden door N-VA. De media-aandacht heeft zich de afgelopen jaren inderdaad verplaatst van Jean-Marie Dedecker naar Bart de Wever.

Een extrapolatie van de resultaten van deze peiling naar het Vlaams Parlement toont aan dat de machtsverhouding er met deze uitslag grondig gewijzigd zouden worden. De N-VA zou er met voorsprong de dominante partij worden, en met recht de post van minister-president in de Vlaamse regering kunnen opeisen. Het laat zich raden wat voor gevolgen dat zou hebben voor het «samenwerkingsfederalisme» waar CD&V de mond vol van heeft.

Misschien interessanter in het licht van de komende federale verkiezingen zijn de kansen voor een zogenaamde olijfboomcoalitie met CD&V, sp.a en Groen! om een regering te kunnen vormen. De extrapolatie geeft aan dat die coalitie in het Vlaams Parlement acht zetels te kort zou komen, en voorlopig dus maar weinig kans maakt. Merk op dat dit geen conclusie is die specifiek is voor de extrapolatie van deze opiniepeiling, maar al jaren zo is. Bovendien kan aangenomen worden dat ook in de federale Kamer aan Vlaamse zijde een olijfboomcoalitie ver verwijderd zal blijven van een meerderheid in zetels. De luide dagdromen van enkele Franstalige politici over een federale olijfboomcoalitie – de heftigheid waarmee afspraken daarover ontkend worden spreekt boekdelen – toont nogmaals aan dat zij absoluut geen voeling schijnen te hebben met de politieke realiteit in het andere deel van dat land waar zij toch zo sterk vast aan willen houden.

Bijlage: Overzicht alle peilingen in Vlaanderen sedert 2004 en alle peilingen in Wallonië sedert 2006 (PDF).

Labels: , , , ,

Read more...

10 mei 2010

Artikel over inflatie en de Franse Revolutie

Dag iedereen, lang geleden dat ik nog eens van me heb laten horen hier. Dit bericht om even melding te maken van mijn jongste pennenvrucht, die handelt over de inflatie net voor en ook tijdens de Franse Revolutie. Dit is de inleiding:
De eerste grote inflatie van de moderne tijd vond plaats tijdens de Franse Revolutie. Ze werd veroorzaakt doordat de overheid zwaar in de schulden zat en geld uit het niets liet bijdrukken om haar schulden en interesten te kunnen blijven betalen. De bevolking zag de waarde van haar spaarcenten verdampen en kwam protesterend de straat op.

In het Europa van vandaag, met huizenhoge overheidsschulden en een papiergeld dat makkelijker dan ooit wordt vermenigvuldigd, herbergt de episode van het Franse geld een waarschuwing van formaat. Daarmee is ze een van de belangrijkste geschiedenislessen die we op school nooit hebben geleerd.
Ik ben erg trots op dit artikel—het onderwerp (inflatie) is m.i. buitengewoon belangrijk voor nu, bovendien is het goed leesbaar geschreven, en het is ook voldoende praktisch om er mee aan de slag te kunnen. Tenslotte is er ook, jawel, gezorgd voor het nodige visuele vertier! Jullie zijn uiteraard welkom om hierover van mening te verschillen en de nodige aanvullingen te maken en kritieken te leveren (daar dienen de comments voor :-). Bij deze de links:

>> De belangrijkste geschiedenisles die je nooit kreeg (online versie)

>> De belangrijkste geschiedenisles die je nooit kreeg (printversie, pdf 4 mb)

Labels: , , ,

Read more...

5 mei 2010

Een falsetstem ontbrak nog in deze kleine opera (vpmc)

Na de machtige samenzang te hebben gehoord van Walter Pauli van De Morgen, Geert Buelens van De Standaard en David Van Reybroeck van bij Phara, waren alle toehoorders het er over eens dat dit trio een eenheid van klank bezit die zelden wordt bereikt. Bij momenten hadden velen de indruk maar één stem te horen. Alsof de drie heren uit één keel hadden gezongen.
Maar zoals de wereld is – hier en daar waren er ook lui die van een bepaalde vlakheid gewaagden. Wat volgens hen ontbrak was een falset-stem, om het geheel meer reliëf te geven.

Tot deze kleine groep behoorde ook Kurt van Eeghem, de hooggewaardeerde operakenner.
Ook hij vond dat Siegfried Bracke het verdiend had, om na zijn 30-jarige VRT-carrière niet door een trio, maar door een volwaardig kwartet te worden bezongen.
Kurt liet het niet bij die kritiek, maar heeft zélf gezorgd voor dat kleine extraatje. En het dient erkend: door de toevoeging van zijn prachtige, beweeglijke, gevoelige, geschakeerde, aandoenlijke, fenomenale, bij wijlen faustisch snelle, en alles bijeen soms nog verstaanbare kopstemmetje, heeft het werk hoorbaar aan kracht gewonnen!


.

Labels: , , , , , ,

Read more...

4 mei 2010

Bilan van het VB

Vorig najaar, toen de VB-top in volle crisis verkeerde, lieten enkele partijkopstukken voor één keer het achterste van hun tong zien. We doelen niet op de persoonlijke afrekeningen, maar op ideologische en strategische dissidenties. Met name is me toen een commentaar van VB-volksvertegenwoordiger Karim van Overmeire opgevallen. Ik heb de tekst niet meer en misschien geef ik zijn standpunt onnauwkeurig weer. Des te beter, want dat kan hem prikkelen om zijn observaties te verduidelijken en wat nader uit te werken. Het probleem dat hij aankaartte, was de netto geringe doeltreffendheid van het politieke werk van zijn partij.



Voor een partij die lang de grootste oppositiepartij en even zelfs de grootste partij in Vlaanderen geweest is, heeft zij wel zeer weinig van haar programma verwezenlijkt, zo vond deze bevoorrechte getuige. Als gevolg van de schutkring is zij immers stelselmatig buiten alle bestuurscoalities of zelfs gelegenheidswisselmeerderheden gehouden. Bovendien voelen alle schutkringpartijen, zowel de enforcers als de meelopers, zich genoopt om eender welk voorstel, hoe redelijk ook, weg te stemmen als er een VB-hand achter zit. De omweg waarlangs andere oppositiepartijen soms toch nog invloed op het beleid kunnen uitoefenen, is voor het VB afgesneden.

Het klassieke antwoord van wijlen Karel Dillen en zijn luitenants luidde dat het VB als zweeppartij de andere partijen voor zich uit dreef. Doordat ze de hete adem van het VB in hun nek voelden, zouden zij zich gedwongen voelen om delen van het VB-programma uit te voeren. Zo zijn zelfs van het roemruchte 70-puntenplan een aantal punten door de systeempartijen in praktijk gezet. Van de redelijke VB-voorstellen die steeds weggestemd werden, hebben andere partijen soms een tijd later een kosmetisch gewijzigde versie ingediend en doen goedkeuren.

Geen probleem dus? Van Overmeire was niet overtuigd. De buurlanden hebben inmiddels zonder een sterke partij van het VB-type restrictievere asiel- en migratiewetten gestemd dan België, en bovendien worden die wetten daar uitgevoerd terwijl ze hier ook in de uitvoering nog eens gesaboteerd worden. En als België dan eindelijk eens een wet in VB-geest wil goedkeuren, namelijk het boerka-verbod, dan gebeurt dit niet toevallig wanneer het VB op een dieptepunt beland is en zijn vijanden geen vrees meer inboezemt (analoog aan Nicolas Sarkozy’s migratierestricties tijdens het knock-out van het Front National). Het lijkt erop dat het electoraal succes van het VB contraproductief gewerkt heeft op het politiek project dat de partij tot het hare gemaakt heeft. Het anti-VB-ordewoord heeft nagenoeg de hele politieke klasse, samen met de cultuursector, in een nadrukkelijk anti-nationalistische, anti-migratierestrictieve en overigens ook anti-flamingantische zin gemobiliseerd.

Mogelijks heeft de schutkring wel als een levensverzekering gewerkt voor het VB als partijstructuur, heeft hij tot voor kort bij de partijleden en –kiezers de samenhorigheid bevorderd. Maar voor de verwezenlijking van het politieke project van het VB is hij zeer nadelig geweest. Zelfs voorzitter Bruno Valkeniers en Marie-Rose Morel, toch niet de beste vrienden, vinden elkaar in het uitgangspunt dat de schutkring omzeild of doorbroken moet worden.

Zij menen die doorbraak te kunnen bereiken door een vriendelijker partij-imago. Niets op tegen dat de partij wat minder “vuil” wil zijn of overkomen, maar de verwarring moet toch al heel erg toegeslagen hebben als zij ernstig geloven dat dit politiek verschil zal maken. Het kan in het stemhokje wat huisvrouwen over de streep trekken die afgeschrikt zijn door het oude straatvechtersimago, maar op de critici die de schutkring opgelegd hebben, maakt het geen enkele indruk. Toen Van Overmeire vorig najaar even als een redelijke tegenpool van boeman Filip Dewinter voorgesteld werd, haalde De Morgen meteen “zijn verleden” boven, namelijk een stellingname pro Apartheid uit zijn studententijd. Hoeveel te meer zal men de VB-ers dan niet blijven vereenzelvigen met al wat zij als volwassen partijpolitici gezegd en gedaan hebben: geweldsincidenten, Hitlerfoto’s in kinderkribben, en andere echte en vermeende misdrijven. En ongeacht zulke details geldt de onvervreemdbare kern van de VB-ideologie, het nationalisme, reeds als misdadig genoeg: “L’identité, c’est Auschwitz!” Het VB mag nog zo beweren of zelfs bewijzen dat het de boze geesten van damals bezworen heeft, zijn vijanden zullen het daarvoor niet onder de fatsoenlijke partijen verwelkomen. Zij moeten er alleen eens goed om lachen, zo’n ooit gevreesde leeuwenpartij die daar nu stamelt en bedelt bij de poort.

Wellicht bestaat hiervoor geen oplossing. Het komt al eens voor dat een partij zichzelf radicaal heruitvindt, de Alleanza Nazionale van kleindochter Mussolini schijnt daarvan een voorbeeld te zijn. Maar in de Vlaamse beweging heerst een enorme traagheid, en de kans dat het VB zich voldoende van zijn betwist palmares zal verwijderen om de schutkring te doen verzwinden, benadert nul. De harde kern, die de partij en haar succes opgebouwd heeft, wil dat ook helemaal niet, en zonder die ruggengraat is er gewoon geen VB. Tegenover die mensen, die hard gewerkt en veel haat en ostracisme getrotseerd hebben, spijt het me zeer dat mijn diagnose niet hoopgevender kan zijn. Maar er zijn nu eenmaal aanwijzingen dat het VB als instrument van zijn politieke doelstellingen, migratiebeheersing en Vlaamse onafhankelijkheid, gefaald heeft. Laat het debat hierover op gang komen.

Labels: , ,

Read more...

3 mei 2010

Morsen met de Grondwet en met internationale vergelijkingen

In een bijdrage vol schimpscheuten en halve waarheden verwijt Luc Huyse ('Morsen met het democratisch gedachtegoed', (1)) aan de "flaminganten" die de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde met een gewone meerderheid willen goedkeuren in het federale parlement dat zij het democratische meerderheidsprincipe "vervalsen". Volgens deze auteur zou een meerderheidsregel wel gehanteerd mogen worden in een land met een tweepartijenstelsel maar niet in België omdat diens samenleving nu eenmaal niet politiek maar etnisch verdeeld zou zijn. Daar zouden wij gedoemd zijn tot wat hij een consensudemocratie noemt en bovendien zou in zo'n model de verzorgingsstaat zelfs beter scoren dan in een democratie met een meerderheidsregel.

Op de eerste plaats kunnen we vaststellen dat in het hele stuk van Huyse de woorden 'grondwet' of 'constitutie' niet eenmaal voorkomen. Aan het bestaande, historisch gegroeide constitutioneel bestel wordt geen woord vuil gemaakt, en in plaats daarvan geeft Huyse een wel heel eigen selectieve interpretatie van de Belgische constitutie.

Het wezen van een constitutionele democratie is immers dat men onderscheidt tussen (minstens) twee niveau's van regels, nl. de grondwet (en als variante daarop de 'bijzondere wet') en de gewone wet. De grondwet omvat de regels die fundamenteel worden geacht, de gewone wet de andere (2). Een wijziging van de grondwet of bijzondere wet veronderstelt een bijzondere meerderheid (vereenvoudigd gezegd een tweederde meerderheid én een gewone meerderheid in elk van beide taalgroepen in het parlement), een gewone wet een gewone meerderheid. Wat Huyse impliciet doet is voor élke wet die dubbele meerderheid vereisen, voor elke wet aan de kleinste taalgroep een vetorecht toekennen. Dit ondanks het feit dat beide taalgroepen juist overeengekomen zijn welke regels fundamenteel zijn en zo'n bijzondere meerderheid vereisen en welke niet. Huyse beloont daarmee de kwade trouw van de Franse taalgroep die in het verleden reeds meermaals ruim betaald is geworden voor de wijzigingen van de grondwet die door de Vlamingen werden gevraagd (althans ten dele) en nog eens wil betaald worden voor de uitvoering ervan.

Nog erger is het negationisme van Huyse ten aanzien van de specifieke achtergrond van het BHV-probleem. Die houdt namelijk in dat een éénzijdig taalgrensoverschrijdende kieskring, een regeling die dus niét op reciprociteit is gebaseerd maar eenzijdig daarvan afwijkt in het voordeel van een van beide taalgroepen, het grondwettelijk discriminatieverbod schendt (3). Dit is niet mijn particuliere opvatting, maar een rechterlijke beslissing genomen door een paritair samengesteld Grondwettelijk Hof (de helft franstaligen dus). Zowel de bij consensus opgestelde Grondwet als een paritair Hof stellen dus dat de huidge regeling eenzijdig discriminerend is. In beginsel zou er in een rechtsstaat zelfs geen meerderheid nodig moeten zijn om zoiets recht te zetten. Niet voor Huyse: daar moet nogmaals over onderhandeld, lees: betaald worden.

Wil dat zeggen dat alles met een gewone meerderheid moet kunnen gewijzigd worden ? Dat was de opvatting van de Franse Revolutie. Art. 28 van de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen van 1793 bepaalde: ‘Un peuple a toujours le droit de revoir, de réformer et de changer sa Constitution. Une génération ne peut assujettir à ses lois les générations futures’. Maar er is inderdaad alle reden om fundamentele beslissingen te onttrekken aan de meerderheid en de waan van de dag, met name de bescherming van de fundamentele vrijheden. Die bescherming blijft echter niet beperkt tot 'minderheden' als belangrijke groepen, maar geldt voor iedereen, ook een minderheid van slechts één persoon. Dat wegmoffelen is pas democratievervuiling.

Dat er daarnaast ook reden kan zijn om minderheidsgroepen die op eenzelfde territorium leven bijkomend te beschermen, waarvoor Huyse verwijst naar Noord-Ierland en Rwanda, is mogelijk. Maar die stelling gaat met een reeks andere onjuistheden gepaard.

Op de eerste plaats gaat de verwijzing naar Zwitserland in het geheel niet op. Weliswaar kent dat land de laatste halve eeuw grotendeels erg brede coalities in de regering, maar tegelijk is Zwitserland het land waar 1° de bevoegdheden van de deelstaten enorm zijn 2° het territorialiteitsbeginsel strikt wordt toegepast 3° de directe democratie een overwegende rol speelt en 4° de onafhankelijkheid van het parlement jegens de regering groter is dan waar ook in Europa (te vergelijken met de VS). In Zwitserland kan de regering niet dreigen met ontslag of nieuwe verkiezingen om het parlement in het gareel te doen lopen; in Zwitserland volstaat voor de wet een gewone meerderheid, zonder enig vetorecht van bv. de franstalige minderheid.

Ten tweede zijn de zgn. consensusdemocratieën die volgens de aangehaalde studie van Lijphart (Patterns of Democracy) beter scoren als meerderheidsdemocratieën juist allemaal landen die niét etnisch verdeeld zijn zoals België, die niet uit twee grotendeels territoriaal gescheiden volksgroepen bestaan. En het is precies om die reden dat de verzorgingsstaat daar een groter draagvlak heeft en dat er over de politieke (niet: taalkundige) tegenstellingen heen aan consensus wordt gewerkt. Het is niet Peter De Roover die de meerderheidsregel "vervalst" om vast te stellen dat democratie niet kan functioneren in België (5), het is Huyse die vergelijkingen vervalst om het voortbestaan van het belgische veto-federalisme of contrafederalisme, waarin de minderheid het voor het zeggen heeft, te verdedigen. In dat model smelt het draagvalk voor de verzorgingsstaat juist weg.

Ten derde blijkt uit een internationale vergelijking dat de mechanismen om een "consensusdemocratie" te organiseren over verschillende taalgroepen heen, maar zin hebben en maar werken wanneer een veel eenvoudiger en bevredigender oplossing niet mogelijk is, nl. territoriale autonomie (zo in bv. Zwitserland, Canada, Spanje, enz.; ook Noord-Ierland is maar een restprobleem nadat Ierland zich afgescheiden heeft van het VK, dus enkel met Brussel te vergelijken en niet met België). Het probleem in België is dat de Franstaligen de consensusdemocratie verwerpen waar ze nodig en billijk is, namelijk in tweetalig gebied (Brussel) en ze revindiceren als middel om te blijven inbreken in het eentalig Nederlands taalgebied. Uit een ernstige internationale vergelijking volgt maar één oplossing: territoriale devolutie voor Vlaanderen en Wallonië, en een poging tot consensudemocratie in Brussel.

Matthias E. Storme
is buitengewoon hoogleraar aan de KU Leuven en de UA en doceert onder meer europees recht, rechtsvergelijking en vergelijkende levensbeschouwing.

(1) L. HUYSE, "Morsen met het democratisch gedachtegoed", dS 23 april 2010, http://www.standaard.be/krant/tekst/artikel.aspx?artikelid=F42P7FDH. Zie ook de reactie van peter de Graeve, "Opiumdemocratie. België is geen consensusdemocratie", de Standaard 28 april 2010, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=582PHJLN
(2) Over de functie van een grondwet en de kenmerken van een goede grondwet, zie mijn bijdrage "Pleidooi voor een functionele (niet te bevlogen) Grondwet voor Vlaanderen", verschenen in Johan SANCTORUM e.a., De Vlaamse Republiek: van utopie tot project, Van Halewyck 2009, p. 165-187 en in in CDPK (Chroniques de droit public - publiekrechtelijke kroniekenn) 2009 nr. 2, p. 382-389 ; ook op http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2009/01/pleidooi-voor-een-functionele-niet-te.html
(3) Zie voor nadere analyse mijn "De kern van de zaak: BHV discrimineert in strijd met het belgisch evenwicht", hhttp://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2007/10/de-kern-van-de-zaak-bhv-discrimineert.html, verkort in De Juristenkrant nr. 156, 25 oktober 2007.
(4) Zijn mijn syllabus rechtsvergelijking, sub Zwitserland, op http://storme.be/Rechtsvergelijking6a.pdf p. 283-285.
(5). Zie P. De Roover, "Meerderheid tegen minderheid is geen extremisme", http://www.standaard.be/krant/tekst/artikel.aspx?artikelid=JV2P7C68 en 'België of de democratische weg', De Morgen 4 april 2010, zie http://www.vvb.org/actueel/141/27987
Read more...

<<Oudere berichten     Nieuwere berichten>>